Recente Zondagsvieringen

De vieringen uit het verleden zijn gepubliceerd per kerkelijke jaar in het Archief.

De meest recente vieringen zijn:

- 01.10.23: Jezus navolgen (Marcel)
- 23.09.23: Vergeving tussen mensen, met de mateloosheid van Gods liefde (Frank)
- 17.09.23: Loon naar werken? (Marcel)
- 10.09.23: Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden (Herman)
- 03.09.23: Je roeping door dik en dun volgen (Marcel)
- 27.08.23: … om te mogen zijn wat wij in uw ogen zijn.” (Jef)
- 20.08.23: De Blijde Boodschap in een multiculturele samenleving (Marcel)
- 15.08.23: Feest van Maria opgenomen in de hemel (Marcel)
- 13.08.23: Lopen over water (Rik)
- 06.08.23: Themaviering klimaatrechtvaardigheid en ecospiritualiteit (Sabine)
- 30.07.23: Zoeken en vinden (Jan)
- 23.07.23: Wat met het onkruid en de tarwe? (Marcel)
- 16.07.23: De zaaier die blijft zaaien (Lut)
- 09.07.23: Mijn juk is zacht en mijn last is licht (Marcel)
- 02.07.23: Themaviering klimaatrechtvaardigheid (Ides)

De Preek van de week (Dominicanen) vind je via deze link: https://www.dominicains.be/nl/preekvandeweek

211205

05 december 2021: 2e zondag van de advent (2021)

Tweede zondag van de Advent  (Lc. 3,1-6)


Jef Schoenaerts

Verwelkoming

Goeiemorgen en welkom in deze viering van de tweede zondag van de advent.
Laten we elkaar begroeten in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Moge de Onnoembare ons in dit uur in liefde en genade nabij zijn.

Vaak openen wij onze viering door elkaar zingend te begroeten en te zegenen met de woorden:” “Gezegend jij, mens hier naast mij en alles wat ons bijeen brengt”. 

Het is niet omdat we niet fysiek samenkomen, het is niet omdat we elkaar enkel via het scherm zien, dat de verbinding met elkaar minder krachtig hoeft te zijn.   Is het voor gelovigen niet een prachtig geschenk dat we mensen ver weg en dichtbij in ons bidden kunnen opnemen en dat we gods zegen over hen kunnen vragen.   Laten we daarom deze viering zingend openen met een gebed tot onze god: “Wees Gij het woord, Gij de stilte”.

En bij dit gebed ontsteken we de tweede kaars van de adventskrans.

Lied “Wees Gij het woord, Gij de stilte”  (139)

Inleiding

Vorige zondag heeft Marcel de toon gezet voor deze adventstijd.  Hij zei toen letterlijk: “Akkoord dat advent een tijd van verwachten en uitzien is, maar veel zal daarbij van jezelf afhangen. God komt niet als een meteoor op aarde, maar als een geschenk waar mensen Hem verwachten.”   Dat de advent geen “áfwachten” is maar iets van ons vraagt, heeft hij toegelicht door uitgebreid in te gaan op het lied “Wakend uitzien” van Kris Gelaude en Arnout Malfliet. 
 
Doorheen dat lied klinkt steeds opnieuw het appel tot actief waken, tot in  beweging komen. Kris verwoordt dat met herhaalde oproepen: “laten we ontbinden wat uit onrecht is ontstaan,…  laten we de vreemde een plaats te geven in ons hart,…  laten we muren slopen.”
 
Laten we het lied opnieuw beluisteren, laten we in de tekst kruipen opdat ons “wakend uitzien” in deze adventstijd moge groeien.

Lied “Wakend uitzien” 219

Advent en actief uitkijken - “bekering” noemen we dat soms - ze horen bij elkaar als eeneiige tweelingen. Doorheen heel de Bijbel klinkt als een mantra in veel bewoordingen en beelden: het onlosmakelijk verband tussen de verwachting van de komst van de Messias en bekering.  

In de lezing van vandaag doet Johannes dat met een citaat uit de profeet Jesaja: “ Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.” De beelden die Johannes daarbij gebruikt, zijn overbekend en sprekend: kloven zullen gedicht worden, heuvels geslecht en wegen geëffend.”   Opdat de Messias een plaats kan vinden onder de mensen, moet er volgens Johannes nogal wat gesloopt worden, slopen niet als destructief handelen  maar als bevrijdend handelen: obstakels wegnemen, remmingen en beklemmingen wegnemen.

Elders in de bijbel ligt de focus niet op het slópen maar op het boúwen.  Bij koning David bijvoorbeeld is dat het geval. Hij ziet hoe Jahweh, de Heer woont in een tent terwijl hijzelf woont in een paleis.  Ontoelaatbaar! vindt hij!  In de plaats van een tent moet er een waardig huis voor Jahweh worden gebouwd waar de Heer kan wonen.

Slopen bij Johannes de Doper en bouwen bij koning David: twee manieren om hetzelfde doel te bereiken: de komst van god onder de mensen voorbereiden.
We laten vandaag de overbekende woorden van Johannes de Doper even rusten om  ons te focussen op het bouwen van een woning door koning David.  
Laten we het eerst stil maken in en rondom ons en bidden…

Gebed

Onnoembare en Nabije,

Gij tekent voor ons een nieuwe wereld uit van solidariteit en vrede.
Gij tekent voor ons de krijtlijnen van uw grote plan voor mens en wereld.
Gij nodigt ons uit om daaraan te werken.
Laat ons dan niet toe dat wij blijven vastzitten in ons eigen wereldje van zelfgenoegzaamheid.
Open onze ogen en laat ons zien hoe wij samen Uw plan handen en voeten kunnen geven.
Open ons hart en laat ons voelen dat Gij voor ons hoop en toekomst zijt
en dat wij samen met U die nieuwe wereld kunnen bereiken.
Amen
                 (Welzijnszorg, liturgiemap)


Koning David wil een huis bouwen voor Jahwe. Zijn motivatie is dat in vergelijking met zijn eigen paleis Jahweh in een woning huist die niet bij Hem past: de Ark hoort niet thuis in een tent.    Dit verlangen van koning David wordt door hem uitgezongen in psalm 132.   Huub Oosterhuis heeft in zijn “150 psalmen vrij” de eerste verzen van die psalm 132 herschreven.   Hij heeft er een tweeluik van gemaakt.    Daarin horen we David eerst bezingen hoe hij hartstochtelijk verlangt om voor Jahweh een huis te bouwen om in het tweede deel even hartstochtelijk te verlangen naar een andere manier om Jahweh midden de mensen te laten wonen.

We luisteren naar dit lied van David dat door Oosterhuis is herschreven onder de titel “Ik zal in mijn huis niet wonen” (vindplaats zie noot onderaan)

Ik zal in mijn huis niet wonen
ik zal op mijn bed niet slapen
ik zal mijn ogen niet dichtdoen
ik zal niet rusten, geen ogenblik,
voordat ik heb gevonden:
een plek waar Hij wonen kan,
een plaats om te rusten voor Hem
die God is, de enige ware.

Ik zal in mijn huis niet wonen
Ik zal mijn  ogen niet dichtdoen
Ik zal niet rusten, geen ogenblik,
Ik mag versmachten van dorst,
tot ik gevonden heb:
een plek waar de doden leven,
een plaats waar recht wordt gedaan
aan de verworpenen der aarde.


Het lied is opgebouwd uit twee strofen die sterk parallel lopen met elkaar. De eerste strofe van het lied citeert bijna letterlijk de tekst van de psalm.  De tweede strofe is bij de start vrijwel identiek aan de eerste afgezien van de beeldspraak rond het versmachten van dorst.  De tweede strofe lijkt in de eerste zinnen op een herhaling uit te draaien maar plots ontstaat er een grondig verschil in de laatste drie regels. 

Oosterhuis laat David een innerlijke dialoog voeren.   David vertrekt vanuit zijn verlangen om Jahweh te mogen ontvangen op een plek van rust waar de Heer wonen kan.  Maar daarna kantelt het lied want Jahweh wil niet wonen op een plek van zalige rust maar op een plek waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde. De omkering die Oosterhuis in de tweede strofe verwoordt, beantwoordt aan wat in het Bijbelverhaal staat in het boek der Koningen: Jahweh wil niet dat David een woonplaats voor de Heer bouwt.   David heeft immers onrecht gepleegd, hij heeft bloed aan zijn handen.  Tegen het voorstel van David in om voor Hem een huis te bouwen, laat Jahweh verstaan hoe Hij zijn woning onder de mensen ziet: hij zal wonen op de plaats waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde.

Het lied maakt op die manier een dubbelslag: mensen proberen zich open te stellen voor God. Dat geeft rust en vrede in je hart. Maar daar stopt het niet. Echte rust en vrede vinden we pas als we ook onrust toelaten, de onrust van Jahweh zelf, de onrust om gerechtigheid te stichten.

David maakt de bekering door dat bij het bouwen van een woning voor de Heer ook een vorm van puin ruimen hoort, van het recht maken van kromme wegen.  Zo liggen David – de ‘bouwer’ - en Johannes de Doper – de ‘sloper’ - blijkbaar toch niet zover uit elkaar.    Beiden zijn er op gericht god te laten wonen onder de mensen.  Waar nodig dienen heilige huisjes – letterlijk en figuurlijk – gesloopt te worden, zelfs in het beeld dat wij ons van god vormen.

Dit jaar schuift Welzijnszorg opnieuw het recht op wonen naar voor.  Dat recht op wonen is geen triviaal gegeven maar een mensenrecht.   Voor de zwaksten in onze samenleving die minst worden gehoord, is dat recht echter bijzonder moeilijk te verwerven.  Welzijnszorg herinnert ons eraan hoe de zwakken op de markt van vraag en aanbod nauwelijks aan een woonst toekomen: ex-gevangenen, kwetsbare jongeren die op hun 18de verjaardag hun instelling moeten verlaten, gekleurde mensen die stoten op het njet van verhuurders, vluchtelingen die asiel hebben verkregen en op eigen kracht een woning moeten vinden.   

Het lied van David en de onrust van Jahweh komen met dit onrecht in het achterhoofd wel heel dichtbij: “ik zal in mijn huis niet wonen, ik zal niet rusten geen ogenblik… tot ik gevonden heb: een plek waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde” ...

Als die onrust van Jahweh in deze advent ook ons deel wordt, wenkt een wereld waar god woont onder de mensen.   Dan krijgt tegelijk het slotvers van de evangelielezing van vandaag zijn kracht: ”… en al wat leeft zal zien hoe God redding brengt.”

Vooraleer het evangelie wordt gelezen, luisteren we nog eens naar het lied van David. Nu er wat vertrouwdheid is met de tekst, kan ons luisteren misschien ook bidden worden.

Lied: “Ik zal in mijn huis niet wonen” (*)

Lezing Lucas 3,1-6

Ruimte voor voorbeden

Onze Vader

Over dat wonen van god midden de mensen, schreef Oosterhuis een prachtig lied.  Laten we daar als afsluiting naar luisteren.

Lied” Omdat Hij niet ver wou zijn” (212)

Zegen


     Moge de Heer u zegenen en behoeden.
     Moge de Heer de glans van zijn gelaat over u spreiden en u genadig zijn.
     Moge de Heer zijn gelaat naar u keren en u vrede schenken.

(*) Noot: Vindplaats “Ik zal in mijn huis niet wonen”
Zoekpad via Google: “Spotify Ik zal in mijn huis niet wonen” – klik op “Kerkliedwiki” – kies voor de opname van de Amsterdamse studentenekklesia

211128

28 november 2021: 1e zondag van de Advent (2021)

1e zondag van de Advent (Lc. 21, 25 – 31)

 

Marcel Braekers

Openingszang Rorate caeli 202,1-3

Begroeting


Vandaag begint volgens de kerkelijke jaarrekening een nieuw jaar. De kerk doet dat niet met vuurwerk en champagne, maar met een stille, wat weemoedige zang: ‘Rorate coeli’. Ik vind het een prachtig lied, liefst in het latijn gezongen, waarbij je in het refrein op ‘caeli’ de hoogste noot zingt als beweging naar boven, terwijl je bij de regen van gerechtigheid die uit de wolken neerdaalt ook daalt in de zang. We beginnen het kerkelijk jaar met de vraag dat hemelse dauw over de aarde mag dalen. U moet daarbij bedenken hoe belangrijk die dauw is in een droog en dor land. Er is dankzij de nacht even een verpozing en planten en dieren krijgen wat verfrissend vocht. Zo is ook de Advent in ons geloof: als een kort moment van verfrissing en herademing, terwijl we weten dat straks het dagelijkse leven en de loop van de geschiedenis verder gaat. Die verfrissing brengen we in verband met God.

Advent is afgeleid van ‘adventus’, ‘advenire’ het naderen van God. Je kan die zin op twee manieren begrijpen: wij die door extra aandacht en de juiste houding tot God willen naderen, zoals omgekeerd Hij ons nabij komt en zich wil geven, want, zo geloven wij, dat is zijn diepste wezenheid. De twee zijn in elkaar verstrengeld: wij die ons beschikbaar maken om de Ene die zich geeft. Om dit naderen wachten wij in stilte en vol hoop door ons leeg en beschikbaar te maken.
Dauw die zich over de aarde legt, het geeft mij het gevoel van zalf die op een wonde wordt gelegd. Ook dat is Advent: wij, deze wereld, die trachten te genezen van een niet genezende amfortaswonde – het lijden, het onrecht en de pijn die worden geleden. We vragen Gods dauw om die wonde te helen of de pijn ervan te verstillen.

Gebed

Keer op keer was het uw Naam
Die geschreven werd
In de geschiedenis der mensen:
Als een baken dat uitweg wees,
Als een geleide door donkere schaduwen,
Als een stem die wegriep uit bezetenheid.

Laat ook nu uw Naam van kracht zijn.
Wil ons noemen
Met het tegoed van uw liefde,
Met de roep uit de verstarring
En zeg ons aan
Onvermoede, ongekende genade
In Hem, onze Heer                (S. de Vries)


Nog even terugkerend naar het ‘Rorate’: de mooiste strofe is de laatste. ‘Consolamini’, twee keer gezongen opdat je het nooit zou vergeten. ‘Wees getroost, mijn volk, wees getroost, want weldra komt uw redding. Ik, uw God, zal u redden, want Ik ben uw verlosser.’ Dat ‘consolamini’ is zo mooi, omdat we meer dan ooit troost nodig en moed nodig hebben om onze weg verder te gaan. Je moet dit lied zingen, opdat het zou gebeuren. Je moet de weemoed en de verwachting toelaten om anders naar het leven te kijken. Kom, laten we daarom vanuit ons diepste zelf en in diepe ingetogenheid die laatste strofe van 201 zingen.

Lied 202,4

Inleiding op het lied 219 Wakend uitzien


Waarom wordt nooit een viering opgebouwd vanuit een lied, maar altijd vanuit de lezingen en hebben de liederen slechts een dienende rol? Die vraag stuurde Arnout me enige tijd geleden. Ik vond het begin van de Advent gepast om daarop te reageren, temeer omdat het evangelie nog eens over het einde van de tijd gaat, een thema waar we al enkele zondagen bij hebben stilgestaan. Het lied dat ik uitkoos zal ook als een leidmotief in de Advent terugkeren, maar vandaag wil ik er uw aandacht naar richten en zo de Advent openen.

Het gaat om lied 219 geschreven door Kris Gelaude en op muziek gezet door Arnout Malfliet.

Vooraleer het lied te zingen wil ik wijzen op iets merkwaardig dat 4 keer terugkeert. De 4 strofen beginnen op een voorwaardelijke manier ‘als wij mensen zijn’. Alsof het geen evidentie is wat erop volgt. ‘Indien wij voor het licht geboren zijn’, dat is geen evidentie, je moet je ervan bewust worden. Toen ik Kris daarover aansprak, merkte ze op: Advent is inderdaad geen tijd waarbij we als vanzelf gaan uitzien, je moet het aandurven een eigen weg te gaan. Je eigen weg gaan terwijl de tijdsgeest donker is en ons geen voorbeelden meer worden aangereikt. Advent begint met je bewust worden dat je voor het licht bent geboren. Stel je voor dat je tegen de groep amokmakers van Rotterdam en Brussel zou zeggen dat ze voor het licht geboren zijn, niet voor de brandbommen of zwaar vuurwerk waarmee ze gooien, wat zou het teweeg brengen? Of zeg het tegen de vluchtelingen die aan de Poolse grens als chantagewapen werden misbruikt: je bent voor het licht geboren. Welk effect zou het hebben? Daarop geeft Kris een verrassend antwoord: als je tot het besef komt voor het licht te zijn geboren, moet je door de nacht gaan. Zo heeft elk van de 4 strofen een paradox waarover dadelijk meer.

Laten we nu eerst het woord met heel ons hart zingen.

Lied 219

Commentaar

De 4 strofen beginnen op een voorwaardelijke wijze, omdat de Adventstijd geen mechanisch gebeuren is dat vanzelf loopt. Het wordt vanzelf winter, maar Advent is geen evidentie, er wordt van ons iets gevraagd. Het verwachten waartoe de Advent ons oproept begint bij onze openheid en bereidheid om bewust deze tijd binnen te stappen. Wat dan kan gebeuren wordt op paradoxale wijze verwoord.
Als we voor het licht geboren zijn moeten we durven de nacht in te gaan. Welke nacht zou Kris hier hebben bedoeld? Gaat het om de donkere nacht waarover sint Jan van het Kruis schreef waarbij onze zintuigen, ons weten en onze verbeelding haperen? Of is het de nacht van de wereldtijd waarin we stilaan verdwalen en niet meer weten hoe te leven? In de volgende strofen wordt het concreter. Misschien, zo vervolgt de tweede strofe, zijn we vooral bekommerd om de wereldvrede, maar die komt er maar als we woorden van genade naar elkaar toe zeggen. Misschien verwachten we van God dat Hij zou ingrijpen, maar dan moeten we eerst onze eigen muren slopen. En je moet de vreemdeling onderbrengen in je hart.

Zo zit in het gedicht een eigen visie op Advent. Akkoord dat het een tijd van verwachten en uitzien is, maar veel zal daarbij van jezelf afhangen. God komt niet als een meteoor op aarde, maar als een geschenk waar mensen Hem verwachten. Thomas van Aquino verwoordde het met de slogan: gratia supponit naturam et perficit eam, Gods genade is maar werkzaam als ze neervalt in een gereedgemaakte bodem. De hemelse dauw kan maar zijn werk doen in een verlangende, droge bodem. In het lied wordt dit verwoord als: we zijn voor het licht geboren, maar precies daarom moeten we doorheen een nacht durven gaan. We zijn dus aan een boeiende maar ook vermoeiende tijd begonnen. Opnieuw stel ik daarom de vraag: doorheen welke nacht hebben we in de volgende tijd te gaan? Muren moeten dringend worden gesloopt, maar welke muren omwallen mij? Welke plaats krijgen vreemden en verdoolden in ons hart? Niet toevallig klopt Welzijnswerk aan onze deur, omdat ook in eigen land zoveel mensen in armoede leven terwijl de huur- en energieprijzen almaar stijgen.

Is er nog iemand of iets waaraan we ons kunnen vasthouden?  Ondanks alle kritische vragen en voorwaardelijkheid wijst de titel van het lied naar een uitzicht: het gaat om ‘wakend uitzien’, om aandachtig leven om wat met jezelf en de ander gebeurt en vanuit die zorgzame aandacht je richten op de Bron van ons leven.

Ook de evangelielezing van deze zondag spreekt in die zin. “Wanneer je al die dingen ziet gebeuren, richt je dan op en hef je hoofd, want je redding is nabij” zegt Jezus. “De nacht loopt ten einde, de dag komt naderbij’.

Lucas 21, 25 – 31

Aansluitend bij deze tekst zingen we lied 210.

Lied 210 de nacht loopt ten einde

Groot dankgebed 160

Na de communie 218 uit uw verborgenheid

slotgebed

Koor en samenzang

 Zingen in de liturgie in Filosofenfontein

                                               

In zijn boek Musicophilia filosofeert Oliver Sacks over wat de oorsprong is van muziek. Waarom zijn mensen begonnen muziek te maken? Hoe ontstond die culturele traditie? Sacks beschrijft de hypothese dat muziek in oorsprong een techniek is om bewegingen in een groep te coördineren, waardoor je als groep meer en georganiseerder dingen kunt doen (een grote steen verplaatsen, met zijn allen lange afstanden overroeien, bv.).

 

Contactinformatie

©2005-2023 Filosofenfontein

✉️   info@filosofenfontein.be

Ondernemingsnummer: 0775.603.387

Bankgegevens:"FIFO Heverlee" 

KBC: BE11 7340 3906 5848

Volg ons op Sociale media

QR Code

Door je camera op deze code te houden krijg je het adres van deze website op je smartphone of tablet. Dan kan je de hele website bekijken.