5e Paaszondag – Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Openbaring 21)
Marcel Braekers
Openingszang lied 368 Al heeft Hij ons verlaten
Begroeting
‘Wat wij van hem bezaten is voortaan om ons heen’. Met deze intrigerende zin uit het lied beginnen we deze viering. De tekst laat de apostelen aan het woord die getuigen over hun ervaring na de verrijzenis. Maar wat bedoelt de tekst met ‘bezaten’, wat hadden ze van Hem gekregen? In de tekst staat: zoals bloemen levenskracht krijgen van de zon, of zoals een kind leeft vanuit de zorg van zijn moeder, zo was Hij, Jezus, voor ons. Zijn liefde en engagement is nu overal om ons heen. Een gedurfde uitspraak voor vandaag nu we overal oorlogsgeweld en conflicten om ons heen zien. En toch koos ik dit leid en deze tekst als thema voor de viering van deze zondag. Niet zomaar, want ook de Bijbelse teksten wijzen in diezelfde richting. “Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” schreef Johannes, een nieuwe wereld stond aan te komen. Is het niet uitdagend om zo te durven kijken naar deze, onze tijd?
Maar laten wij in deze tijd van Pasen en verrijzenis de lof zingen van God die zo bekommerd is om ons lot.
Refrein 130 Alleluia
Gebed
Levende liefde
Blijvende trouw
Toevlucht en toekomst,
Naam ons te boven
En zo nabij,
Stormwind en stilte,
Vuurvlam en zon,
Adem en hartslag,
Naam ons te boven
En zo nabij.
Oorsprong en einde,
Bron en begin,
Eerste en laatste,
Naam ons te boven
En zo nabij (S. de Vries)
Openbaring 21, 1 – 7. 9 – 10. 21b - 25
Lied 364 om te zien een nieuwe aarde
Homilie
De Apocalyps of het boek van de Openbaring is voor ons op het eerste zicht een vreemd boek. Het begint maar te leven als je bedenkt dat men in het Jodendom zijn beleving meestal uitdrukte in een visioen. Dat is zo bij de profeten, zo spreekt men over de verrijzenis en zo getuigt ook Johannes. Het was nu eenmaal hun geëigende manier om uit te drukken wat hen beroerde. Mijn vraag is daarom wat Johannes heeft gezien toen hij zo zelfverzekerd schreef dat hij een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zag? De bedoeling van hem was om zo te schrijven dat ook wij, de lezers van vandaag, dat zouden zien.
Het wordt nog intrigerender als je bedenkt dat hij daarvoor in benauwende beelden heeft beschreven hoe hele delen van de aarde vernietigd worden, hoe het kwaad zich zodanig van mensen meester maakt dat ze tot het meest beestachtig gedrag in staat zijn. Alles heel herkenbaar in deze tijd. Vanwaar dat plotse optimisme?
Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, zegt Johannes, bedoeld is een nieuwe wereld (want dat woord ‘wereld’ kende men niet in het Hebreeuws) die hij beschrijft als een stad. Die wereld is helemaal anders dan een klassieke stad. De poorten staan altijd wijd open, stel je voor wat een vertrouwen. Er is geen tempel meer, want voor de eerste christenen was de betekenis van de tempel voorbij en was het God zelf en de persoon van Jezus als plaats van ontmoeting. Het enige licht dat dag en nacht zal schijnen is het licht van God zelf. Daarmee zette Johannes zich af van de profeet Ezechiël, die in gelijkaardige beelden spreekt over een stad en een tempel als de nieuwe tijd, maar helemaal ingekaderd in de klassieke Joodse visie op hun geloof.
Voor Johannes was er een nieuwe tijd aangebroken waarbij het heilige niet meer is opgesloten in een gebouw, je kan het overal op de meest onverwachte plaatsen en momenten ervaren. De poorten staan dag en nacht open en iedereen is welkom. In deze stad is men niet bekommerd om zijn identiteit of het afgrenzen van zijn geloof. En de klassieke lichtpunten maken plaats voor een Licht dat dag en nacht blijft schijnen als een vast oriëntatiepunt: God zelf is het licht dat men kan ontmoeten in het gewone, geleefde leven van elke dag, gewoon midden in de stad. Zo eindigt de Bijbel met dit prachtige en hoopvolle visioen.
Maar zoals ik al zei: Johannes schreef deze tekst opdat iedereen die hem zou lezen in de greep zou komen van zijn visioen, wel wetend dat een visioen geen film is, geen objectief verhaal maar een beeld van een diepe overtuiging en van een krachtige hoop. Bedoelde Johannes dat er geen tempel maar ook geen kerk meer zou zijn? Dat het gebouw plaats moet maken voor een levend lichaam? Bedoelde hij te zeggen dat afsluitende poorten achterhaald zijn en dat in plaats van zijn identiteit af te schermen en zich te verliezen in geloofsverdediging we moeten durven leven vanuit een diep vertrouwen? Tot hoever je met de tekst kunt gaan weet ik niet, maar onze Bijbel eindigt op het moment van een nieuw begin. Zou het ook ons kunnen inspireren om ons zodanig door te tekst te laten raken dat we geleidelijk in staat zijn tot een nieuw begin?
Groot dankgebed 168 u zingen wij dank
Na de communie 392 het lied van de heilige Geest