10e zondag (2023) – Barmhartigheid wil ik, geen offers
Marcel Braekers
Openingszang 795 Psalm 95- Hier in de stilte verzameld
Begroeting
Enige tijd geleden vierden we hier in de kapel een doop, die verliep zoals ik meestal gewoon ben. Als er kinderen zijn vraag ik hen om mee het kindje te dopen als teken dat dit kindje in hun gemeenschap zal opgroeien. En ik vraag de ouders om samen met mij hun kindje te zalven, want samen drukken we uit dat het een geschenk is en vragen wij de Schenker dit nieuwe leven met zijn Geest te begeleiden. De meter en peter verwoorden op hun manier wat ze voor de dopeling willen zijn. Een doopfeest is op die manier een blij en ongedwongen feest. Maar deze keer zat bij de familie een vrouw die achteraf met allerlei vragen zat. De inbreng van de familie vond ze maar niets, dopen gebeurt door een priester. Ze vroeg zich af waar de godslamp stond en toen ik die aanwees, vond ze dat die te ver van het tabernakel stond. Ik haalde mijn schouders op en liet haar met haar gemor alleen. Achteraf had ik er spijt van, want misschien had ik toch moeten proberen om een echt gesprek aan te gaan. Wat bezielde deze vrouw? Welke geschiedenis had ze doorgemaakt en wat droeg ze in haar rugzak mee om zo te reageren?
In het evangelie van vandaag zegt Jezus tegen de farizeeërs ‘dat gezonde mensen geen dokter nodig hebben, maar alleen de zieken’. De boodschap die Hij brengt is dus bestemd voor mensen die een of ander kwetsuur meedragen en uit zichzelf niet kunnen genezen. Welke verwondingen zou die vrouw met zich meedragen? En mag ik de vraag voor ieder van ons ook stellen: waar trachten wij van te genezen als we hier samenkomen of wanneer we in stilte ons biddend tot onze Schepper richten? Geloven wordt maar concreet, dynamisch en evoluerend als het een nauwe band bewaart met datgene waarmee we moeten worstelen of waarvan we proberen te genezen.
Lied 412 Wat ik gewild heb
Gebed: Ik zal op U wachten
Zoals een hert reikhalst naar levend water,
Dorst ik naar God, de levende God.
Ik ben zielsbedroefd, ik denk aan U –
Al uw brandingen beuken mij,
Golven slaan over mij heen.
Levende God, mijn rots, hebt Gij mij vergeten,
Waarom loop ik er haveloos bij,
Gekweld en vernederd?
Moedeloos ben ik, opstandig, ik zal op U wachten,
Gij zijt mijn lijfsbehoud,
Gij zijt mijn God.
Zoals een hert reikhalst naar levend water,
Dorst ik naar God, de levende God.
(naar psalm 42-43) H. Oosterhuis
Inleiding op de lezingen
Welke geschiedenis dragen mensen met zich mee? En welke rol speelt die geschiedenis in de keuzes die zij maken? In de twee lezingen van deze zondag komt de sterke zin terug: “Barmhartigheid wil ik, geen offers.” Barmhartigheid, letterlijk staat er ‘baarmoederlijkheid’ wil ik, zo zegt God. Een houding van intense en onvoorwaardelijke betrokkenheid op de ander. In het evangelie is dat heel belangrijk, want Jezus ontmoet Mattheüs, een tolbeambte die aan zijn tolhuis zit en Hij roept hem als leerling. Voor de omstaanders was dat een moeilijk te slikken pil. Hij was immers een collaborateur en wellicht ook een beroepsafperser, want tollenaars vroegen niet alleen wat de romeinen voorschreven, maar voegden aan de tol een extra schep toe om zichzelf te verrijken. Omdat Jezus het ongenoegen voelt zegt Hij dat barmhartigheid belangrijker is dan offers. We luisteren eerst naar de lezingen en dan moet ik iets meer zeggen over die offers.
Hosea 6, 3 – 6
Lied 723B (psalm 23)
Mattheüs 9, 9 – 13
Homilie
Het werd daar een vreemd bruin feestje van collaborateurs die vanuit alle hoeken samen kwamen om te vieren dat hun collega een soort van promotie had gekregen, alhoewel de overgang van beroepsafperser naar leerling toch een grote sprong was. In de ogen van zijn volksgenoten had Mattheüs zich misdragen door mee te werken met de romeinen en door anderen af te persen. Zo kan je in het boek Leviticus lezen dat iemand die een ander bedriegt of heeft afgeperst schuldig is. Om het goed te maken moet hij de afgeperste som terugbetalen plus één vijfde van de som er bovenop. En hij moet een ram naar de priester brengen die het ritueel slacht. Dan is de schuld voorbij. (Lev. 5,20-26)
Wat Jezus doet is dus hoogst eigenzinnig. Tegen alle gangbare gevoelens van afkeer in nodigt Hij Mattheüs uit om zijn volgeling te worden en Hij gaat samen met hem en een hele bende tollenaars aan tafel als een symbolische gebaar van verbondenheid en vertrouwen. En aan de omstaanders verkoopt Hij een sneer met te zeggen dat Hij gekomen is voor de zieken, niet voor de gezonden. En nog: dat barmhartigheid belangrijker is dan een offer van herstel. Mattheüs moet niet door de schuldmolen, maar wordt zomaar opgenomen in de nieuwe kring. Op een andere plaats zegt Jezus: “Wees barmhartig zoals uw hemelse Vader barmhartig is.”
Voor ons klinkt dat allemaal geweldig, maar voor zijn volksgenoten moet dat hard zijn aangekomen. Alle omstaanders hadden wel een eitje te pellen met een of andere tollenaar die ze graag levend zouden willen villen. Hoe overstijg je de afkeer of de haat die je met je meedraagt? Ik geef niet onmiddellijk een antwoord maar keer terug naar de vrouw waarover ik sprak bij de begroeting. Waarom reageerde ze bitter op een heel natuurlijk gebaar waardoor het sacrament niet alleen een ritueel van de priester is maar een gebaar van heel de gemeenschap? Wat miste ze aan wijding of heiliging toen ze naar de godslamp wees? Ongetwijfeld had ze een reden om op haar manier te geloven en werd ze boos om allerlei afwijkingen, maar helaas hebben we een kans gemist om naar die grond toe te gaan. Door daar naar te verwijzen en die ter sprake te brengen, zou ik beter begrijpen waarom ze zo dacht, maar was er ook een kans dat haar geloof in beweging kon komen. Datzelfde gold ook voor de farizeeërs en de omstaanders in het evangelie. Zij eisten gerechtigheid door zich te onderwerpen aan de norm, terwijl Jezus oproept tot barmhartigheid.
De bedenking dat geloven altijd een krachtige band moet bewaren met de menselijke, worstelende grond geldt voor ons allemaal. Wellicht werden de meesten onder jullie gelovig, omdat men u zo heeft opgevoed. Maar op een bepaald moment moet je toch persoonlijk kiezen, en dan stelt zich de vraag: waarom die keuze, waarvan moet die Blijde Boodschap mij verlossen? Welke wonden of welk pakje draag ik mee waarop geen enkel systeem of overtuiging een antwoord heeft? Je gelooft maar, zo denk ik, omdat een ander antwoord niet voldoet, omdat het een horizon opent waarin het bevrijdend is te kijken. “Gezonden hebben geen dokter nodig”. De boodschap die Jezus bracht was bedoeld voor gekwetsten en lijdenden. Ik ben er ook van overtuigd dat het altijd weer contact zoeken met dat gewonde deel ons geloof concreet maakt, het altijd doet verder evolueren. Maar ook, dat zo’n houding van ons milde mensen maakt. Dan kan je ook met Jezus zeggen: “Barmhartigheid wil ik, geen offers.”
In onze zangbundel staat een prachtig lied dat op een andere manier verwoordt wat ik bedoel. Zingen we daarom lied 136 Wek mijn zachtheid
Groot dankgebed 164 Gij die de stomgeslagen mond verstaat
Na de communie 539 Hij brak het brood