• Voor de meest recente zondagsvieringen Klik hier

230618

11e zondag (2023) Duisternis

 

Rik Nuytten

Lied 102: Opening van de dienst

Openingsgebed

Zie in duisternis uw ontelbare mensen.
Zie hun goede wil, hun wanhoop, onmacht, schuld. 

Zie allen die leven op aarde, nietig, onzeker.
En zie ons hier, dit huis vol mensen. 

Zie in morgenlicht uw ontelbare mensen,
allen voor eeuwig geboren;
zie hun levenswil, hun daadkracht, hoop en vrees, hun kleine grote liefde.
En zie ons hier, dit huis vol mensen. 

Zie allen die leven op aarde, hun leven niet zeker, 

arme, verworpene, vluchteling, vreemde,
zieken van lichaam, ontroostbare harten.
En zie ons hier, dit huis vol mensen. 

Wees hier aanwezig, Kom bevrijden. 

Huub Oosterhuis, uit: Kom Bevrijden

Lied 102: Amen 

Verwelkoming 

Om voor te gaan in een viering, begin ik gewoonlijk met het lezen en overdenken van de voorgeschreven lezingen van de dag. Deze lezingen van vandaag spraken mij niet zo aan. De eerste lezing is uit Exodus waar de HEER plechtig verklaart dat het volk van Israël een priesterlijk volk is. De tweede lezing, uit de brief van de apostel Paulus aan de Romeinen, is een redenering dat de zelfgave van Jezus ons “zomaar” met God heeft verzoend. Dat komt dicht in de buurt van het thema van barmhartigheid, tegen alle regels in, dat Marcel verleden zondag heeft behandeld. Het evangelie uit Matheus is ons bekend: het gaat over de roeping van de apostelen met de uitspraak van Jezus “dat de oogst groot is maar arbeiders te weinig”. De apostelen wordt macht gegeven om in Jezus’ naam zieken te genezen en demonen uit te drijven. Ik herinner me dat deze lezingen in mijn jeugd werden gebruikt om een triomfalistisch verhaal op te hangen, en reclame te maken om missionarissen te werven.

Zoals ik al zei, liggen deze thema’s mij niet zo. Daarom dacht ik verder te gaan in het tegendraadse van Jezus, zoals verleden week, en niet over het glorieuze lichtende van ons geloof te spreken, maar over de achterkant, de andere kant van de barmhartigheid: de duisternis. Daar hebben we allemaal, in min of meerdere mate, vroeg of laat mee te maken. 

Maar laat ons eerst Jezus aanroepen, de tegendraadse, met namen die hem over de eeuwen heen zijn toegekend. 

Zingen wij het lied 112 “Heer jezus, koning en gezalfde Gods”

Lied 112: Heer Jezus, koning en gezalfde Gods

Inleiding op het evangelie

Zoals ik in de inleiding zei, spraken de lezingen mij niet zo aan, en wilde ik wat verder nadenken over duisternis. Marcel stond dadelijk klaar met een tekst van Meister Eckhardt, maar die bleek te zwaar en te moeilijk voor mij. Hij verwees me toen naar Sint Jan van het Kruis. Bij beiden is het basisthema, dat je in diepe duisternis moet staan, volledig loskomen van alles, om God bij jou toe te laten. Dat is zware kost, maar bij het lezen over Johannes van het Kruis heb ik veel geleerd waarvan ik denk dat het mij verder helpt. 

Laten wij eerst luisteren naar het evangelie uit Mattheus.

Na de lezing zingen wij het lied 413: “Blijf mij nabij”

Evangelie  Mt 9, 36 – 10, 8 De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig

Jezus trok rond langs alle steden en dorpen, Hij gaf de mensen onderricht in hun synagogen, verkondigde het goede nieuws over het koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal. 

Toen Hij de mensenmenigte zag, voelde Hij medelijden met hen, omdat ze uitgeput en hulpeloos waren, als schapen zonder herder. 

Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘De oogst is groot, maar er zijn weinig arbeiders. Vraag dus de eigenaar van de oogst of Hij arbeiders wil sturen om de oogst binnen te halen.’

Daarop riep Hij zijn twaalf leerlingen bij zich en Hij gaf hun de macht om onreine geesten uit te drijven en iedere ziekte en elke kwaal te genezen.

lied 413: “Blijf mij nabij”

Commentaar

Het verhaal van jezus gaat verder op het thema waar Marcel het verleden week over had. Jezus gaat uit naar de verstotenen en de zwakken, en geeft zijn leerlingen de macht om dit ook te doen. Maar liever dan defaitistisch te doen over te weinig arbeiders voor de oogst, zou ik het willen hebben over die armen en verstotenen, die in duisternis leven. Over hoe we de barmhartigheid van de Heer kunnen vinden in de diepste duisternis. En daarvoor ga ik te rade bij Johannes van het Kruis. 

Die duisternis kan heilzaam zijn. Wie met Johannes van het Kruis (1542-1591) de donkere nacht betreedt, komt tot verrassende ontdekkingen. Deze begaafde jongeman van eenvoudige komaf, is door zijn hervorming van de kloosterorde (van de karmelieten) terechtgekomen in een complex van tegenstand en intriges. Hij wordt door zijn eigen medebroeders opgesloten en verblijft meer dan negen maanden in eenzame opsluiting in een donkere cel. Uiteindelijk weet hij met hulp van een welgezinde broeder te ontsnappen.

Maar de ontwikkeling van zijn innerlijke transformatie is dan al lang in gang gezet en is niet meer te stoppen. In de duistere eenzaamheid ontwaart hij een Licht dat hem de Liefde openbaart. Hij ontdekt zijn Geliefde die hem nooit in de steek heeft gelaten. Juist in de duisternis ontdekt Johannes de eenheid met deze Geliefde. Zij zijn niet meer te scheiden. De teksten van het Hooglied zijn daarbij zeer belangrijk. 

In zijn beschrijving, eerst in een gedicht dat tot de canon van de Spaanse poëzie behoort, en in zijn geschriften achteraf, spreekt hij steeds over “de geliefde”, niet over God. In duisternis komt hij tot eenheid met de geliefde.

Laten wij nu naar een vertaling van dit gedicht luisteren. (Uit Frans Maas, Spiritualiteit als inzicht, P.21-22)

Gedicht “In Donkere nacht” Johannes van het Kruis

In een nacht, aardedonker, 
in brand geraakt en radeloos van liefde, 
- en hoe had ik geluk! - 
ging ik eruit en niemand 
die 't merkte - want mijn huis lag reeds te slapen.  

In 't donker, geheel veilig 
langs de geheime trap en in vermomming, 
- en hoe had ik geluk! - 
in 't donker, ongezien ook, 
want alles in mijn huis lag reeds te slapen. 

In de nacht die de kans geeft, 
in het geheim, zodat geen mens mij zien kon 
en ook ikzelf niets waarnam: 
ik had geen ander leidslicht 
dan wat er in mijn eigen binnenste brandde. 

Dat was het dat mij leidde 
- zekerder dan het zonlicht op de middag - 
daarheen waar op mij wachtte, 
van Wie ik zeker kon zijn 
en op een plaats waar niemand ooit zou komen. 

O nacht die mij geleid hebt! 
O nacht, mij liever dan het morgengloren! 
O nacht die hebt verenigd 
Beminde met beminde, 
beminde, opgegaan in de Beminde! 

Aan mijn borst, wei vol bloemen, 
Hem alleen, onbetreden voorbehouden, 
daar is Hij ingeslapen 
en heb ik Hem geliefkoosd 
en gaf de waaier van de ceders koelte. 

De koelte van de tinnen 
kwam, onderwijl ik door zijn haren heenstreek, 
met haar hand, licht en rustig, 
mij aan de hals verwonden 
en stelde al mijn zinnen buiten werking. 

Mijzelf liet ik, vergat ik; 
ik drukte het gelaat aan mijn Beminde; 
het al stond stil, ik liet mij gaan, 
liet al mijn zorgen liggen: 
tussen de witte leliën vergeten

 

Stilte 

Het duister is pijnlijk en vervreemdend, omdat we de vertrouwde wereld achter ons moeten laten. In de zichtbare wereld van het alledaagse licht, zijn onze zintuigen onze betrouwbare gidsen die ons in contact brengen met alles wat ons dierbaar is. Maar in de duisternis valt alles weg. Er wordt een aanwezigheid ervaarbaar die in de tastbare wereld niet kan worden waargenomen. Sterker: onze zintuigen zitten die geestelijke waarneming in de weg. Door onze zintuigen creëren we voorstellingen en beelden die we verwarren met de geestelijke werkelijkheid.

In de duisternis raken we vervreemd van die vertrouwde wereld. We raken zelfs vervreemd van de beelden over onszelf. Dat maakt angstig en eenzaam. De mens kan daarvoor terugschrikken, zoals je liever in het licht gaat staan dan in de duisternis. Toch kan de duisternis wonderlijk uitnodigend zijn door de weidsheid en het gevoel van oneindigheid dat ontstaat.

In die ruimte van de leegte voelt de ziel zich gezien, aanschouwd. Dit aanschouwen is een beweging van de Liefde, die de ziel tegemoetkomt op de duistere weg van de oneindigheid. Totdat de ziel de eenheid met de Geliefde ervaart: ‘maar wij keken niet naar elkaar, want ik was Hem en Hij was mij.’

Het kan dus uitdagend zijn om juist de duisternis te omarmen en de ruimte te laten ontstaan voor de eeuwigheid. Bij Gods incarnatie breekt de eeuwigheid in onze tijdelijkheid in. Dat herinnert ons aan het Licht dat ontstoken wordt. Als we diepe duisternis ervaren, ontdekken we de grootsheid van het geschenk van het Licht. Met Johannes van het Kruis als onze gids is in onze duistere periodes, kunnen we wellicht precies daar een glimp opvangen van de Geliefde die ons tegemoetkomt.

Het is merkwaardig dat Eckhardt en Johannes van het Kruis beiden spreken over de duisternis als katalysator om God te ontmoeten. Ik vind dit eigenlijk een bemoedigende gedachte: hoe diep je ook zit, er kan op een onverwachte manier plotseling licht binnenkomen. In een lied van Leonard Cohen staat: “Er is a crack in everything, that’s where the light comes in”.  “In alles zit een barst. Dat is hoe het licht binnen komt”. Hoe diep en donker je ook zit, vroeg of laat komt er ergens licht door. Ik denk dat de barmhartigheid, zoals Jezus dit getoond heeft, hier een belangrijke rol in speelt. Onze barmhartige houding kan precies datgene zijn wat nodig is om bij iemand die in diepe duisternis is, om het licht te zijn dat door een barst naar binnen komt. Voor onszelf kan het betekenen dat in de duisternis en leegte gaan staan ons kan de Onnoembare bij ons toe te laten, en weer verder te kunnen. 

Laten wij dit uitzingen in lied 373: “er is een woord in duistere uren, en daaraan houden we ons vast.”

Lied 373 “Dit ene weten wij” 

Offerande – Kaarsjes

Lied 149

Grote dankgebed – 167 Gij zijt het

Onze vader

Slotgebed 

Ik zal in mijn huis niet wonen, 

ik zal op mijn bed niet slapen, 

ik zal mijn ogen niet dichtdoen, 

ik zal niet rusten, geen ogenblik 

voordat ik heb gevonden: 

een plek waar hij wonen kan 

een plaats om te rusten voor hem die God is, 

de enige ware. 

Ik zal in mijn huis niet wonen, 

ik zal mijn ogen niet dichtdoen, 

ik zal niet rusten geen ogenblik 

ik mag versmachten van dorst tot ik gevonden heb: 

een plek waar de doden leven
de plaats waar recht wordt gedaan 

aan de verworpenen der aarde. 

Psalm 132, in de hertaling van Huub Oosterhuis 

Slotlied 312 Voor wie in duisternis

Zending en zegen 

 

Inspiratie: https://www.kerkindenhaag.nl/2020/12/07/stille-nacht-de-mystieke-duisternis/

Contactinformatie

©2005-2023 Filosofenfontein

✉️   info@filosofenfontein.be

Ondernemingsnummer: 0775.603.387

Bankgegevens:"FIFO Heverlee" 

KBC: BE11 7340 3906 5848

Volg ons op Sociale media

QR Code

Door je camera op deze code te houden krijg je het adres van deze website op je smartphone of tablet. Dan kan je de hele website bekijken.