26e zondag 2022 de parabel van de zes broers Lc. 16, 19-31
Openingszang 101 Heerlijk is het te loven de Heer - Openingsvers
Gebed om ontferming: Smeekgebed bij Amos + refrein 111
Als wij geloven in ongeziene verten,
In een ander vaderland,
Een mensenstad die Gij eens bouwt,
Dan kunnen wij niet tevreden wortelen
In een wereld die nog steeds mensen slachtoffert.
Dan roepen wij: hoe lang nog Heer?
Als wij vertrouwen dat Gij eens recht zult doen
Aan alles wat nu nog zucht en crepeert,
Aan al wie onteert is,
Dan blijven wij nu al begaan met elk mensenkind
Dat wordt geknakt, gebruikt en gebroken
En roepen wij: hoe lang nog Heer?
Als wij hopen dat Gij eens uw schepping zult voltooien,
Tot een paastuin van recht en vrede
Dan heffen wij ons hoofd weer op
En blijven wij om uw ontferming roepen.
God,
Vergeet uw wereld niet.
Keer U niet van ons af
Ook als Gij ons niet langer aan uw zijde vindt.
God
Vergeet uw wereld niet
En keer U niet van ons af. (S. de Vries, Het rijk alleen, smeekgebed bij Amos p.155-156)
Inleiding op de lezingen
We horen zo dadelijk een lezing uit de profetieën van Amos. Amos was afkomstig uit het dorp Tokea dicht bij Jeruzalem en had waarschijnlijk een bloeiend landbouwbedrijf. In de Bijbel wordt hij een vijgenteler en schapenfokker genoemd. Amos was begaan met het lot van de arme boerenbevolking, die moest zwoegen om te overleven. Een groot deel van de oogst moest als belasting worden afgedragen, natuurrampen bedreigden elk jaar weer de oogst (droogte, sprinkhanen), plunderende soldatentroepen trokken met de regelmaat van een klok voorbij, enz. De grootste ramp echter, waar deze groep onder te lijden had, was het sociale onrecht. De kloof tussen arm en rijk werd steeds groter, kleine boeren moest hun grond verkopen en gingen met heel hun gezin in loondienst (versta: slavendienst) werken, omdat ze hun belasting niet konden betalen. Daarom verlaat Amos zijn bedrijf en trekt hij door het land om overal dit onrecht aan te klagen. In dezelfde zin roept Jezus ook zijn toehoorders op door hen de parabel te vertellen van de arme Lazarus en de rijke.
Amos 6, 1.4 – 7
Lied 514: ‘stem als een zee van mensen’
Lucas 16, 19 – 31
Nr. 130 na evangelie
Homilie
Over deze parabel bestond een vertelling die algemeen bekend was bij de tijdgenoten van Jezus. Er was eens een arme Schriftgeleerde en een rijke tollenaar, Bar Ma’jan. Beiden stierven, voor de arme Schriftgeleerde was er geen begrafenis en nauwelijks een plaats waar hij kon worden neergelegd. De rijke daarentegen werd met veel pracht en praal begraven en beweend. Enkele dagen later had een collega van de Schriftgeleerde een droom. Hij zag zijn vriend in een prachtige tuin zitten, genietend van frisse koelte en met alles aan schoonheid wat zijn ziel maar kon wensen. De rijke Bar Ma’jan stond aan de oever van de stroom en wilde naar het water om zijn dorst te lessen, maar elke keer week het water terug zodat de dorst hem bleef kwellen. Dit verhaal was onder het volk heel populair, het was overgewaaid uit Alexandrië en ging terug op een nog ouder Egyptisch verhaal.
Jezus speelt op die kennis in, maar geeft er een heel eigen wending aan. Het gaat niet meer over een rijke tollenaar, maar een rijk man. Die krijgt geen naam meer, terwijl Lazarus de enige in alle parabels is die een naam heeft. De rijke is geen afperser. Hij doet op het eerste zicht niets verkeerd. Enkel zijn totale onverschilligheid tegenover het lot van de anderen kan men hem verwijten. Zijn luxueuze leven heeft hem blijkbaar ongevoelig gemaakt voor het sociale onrecht dat zich rond hem afspeelt. Een tweede wijziging die Jezus in het bekende verhaaltje aanbrengt is dat Hij niet spreekt over een arme Schriftgeleerde, maar een arme in de ruime sociale zin. Hij stond vol zweren en was dus onrein waardoor mensen hem zelfs niet durfden aan te raken. Honden, waarvan Joden een grote afkeer hadden, komen aan zijn huid likken. De broodkorstjes waar de feestvierders hun vingers mee afveegden en die ze onder tafel wierpen, werden hem niet gegeven. Niemand denkt aan hem, niemand geeft om hem. Uitgerekend hij heeft in de parabel een naam: Lazarus, wat betekent ‘God redt’. Merkwaardig toch, want deze man heeft geen enkele verdienste, er is niets waarop hij kan voorstaan. Ik denk daarbij aan de zaligsprekingen bij Lucas. Lucas spreekt niet over ‘de armen van geest’ zoals Mattheüs, maar er staat ‘gelukkig jullie armen’, en na het prijzen van de armen, de bedroefden en verdrukten volgen bij Lucas de wee-spreuken: ‘wee, jullie, rijken’. Indien geloven in God en Jezus niet gepaard gaat met een sociale revolutie heeft dat geloof in Lucas’ ogen geen enkele waarde. God redt, zo is zijn naam. Maar Hij doet dit niet door een magische tussenkomst, maar is op een eminente manier aanwezig in de kwetsbaarheid, de vernedering en de ontmenselijking van deze man. Hij is aanwezig als appél, als vraag, als onrust die door geen redenering te stillen is. Dat is het Godsbeeld dat Lucas heeft. Het is eigenlijk geen beeld. God is niet gezeten op een vaderlijke troon, Hij is niet in categorieën als goed, rechtvaardig enz. te vatten. Hij is appél, uitnodiging, onrustig makende aanwezigheid.
Jezus brengt nog een derde verandering aan in het verhaal, misschien wel de belangrijkste. Aan het einde van het verhaal zegt de rijke dat hij nog 5 broers heeft. Wie zijn dat? Zoals op veel andere plaatsen als Jezus een verhaal vertelt, bedoelt Hij zijn toehoorders, en dus ook wij die vandaag de parabel horen. Hoe zullen ons de ogen opengaan, wat moet er gebeuren om te beseffen hoe het er in deze wereld aan toegaat? Misschien is dat voor elk van ons heel verschillend en altijd onverwacht. Tegen de Joodse omstaanders zegt Jezus: “Jullie hebben Wet en profeten, dat moet volstaan om te weten wat je moet doen.” De Joodse traditie was in dat opzicht duidelijk genoeg. En naar de bekeerde heidenen en naar ons toe zegt de tekst: “De terugkeer van iemand die was gestorven zal u niet de ogen openen.” De toevoeging is boeiend, want ze opent een heel ander perspectief op de verrijzenis. Het gaat immers niet op de eerste plaats om een dood lichaam dat weer tot leven komt, dat je kan zien en betasten, zodat je met een schok tot bekering komt. Verrijzenis is op de eerste plaats een doorbraak hier en nu. Verrijzenis gebeurt hier en nu als mensen door een membraan van zelfzucht prikken, als ze niet om zichzelf bekommerd blijven zoals de rijke, maar de zorg opnemen voor wie niets of niemand heeft. Op dat ogenblik kan God als vraag en opvorderende verantwoordelijkheid binnendringen en komen wij tot leven. Voor zijn Joodse volksgenoten volstonden Wet en Profeten, voor al de anderen was er het geloof in de verrijzenis, het geschenk van God voor wie zich openstelt, hier en nu en over de dood.
Groot dankgebed ‘Kom over ons’ in: Stilte zingen, p. 424 + refrein 123
Na de communie 772B voor kleine mensen
Slotgebed
Laat er een plek blijven, Heer God,
Waar de lamp van uw liefde brandend gehouden wordt,
Waar het gerucht van een nieuwe dag niet verstomd is,
Waar verlangen en hoop gewekt worden.
Laat het hier zo’n plek zijn.
Laat het licht van uw ogen
Genadig en genezend stralen over deze wereld.
Beziel ons met wat U beweegt zodat wij bewogen blijven
Om uw aarde, om uw mensenkinderen.
Zegen Gij ons hoofd, ons hart, onze handen
Dat wij U prijzen.