Boekbespreking: ‘Stem die mij roept - Bijbels geloven met Patrick Perquy' - Dennis Lenders en Jean Bastiaens
door Jef Schoenaerts
DEEL 1: Bedenkingen bij de lectuur van het boek
verschenen in de e-Bubbels van 18/12/2020
Het is aan weinig mensen gegeven dat ze na hun dood met een boek worden herdacht. Patrick Perquy valt die eer te beurt. Het merkwaardige hiervan is dat het boek niet beperkt wordt tot een post mortem-laudatio, al is lofprijzing doorheen de hoofdstukken heen duidelijk voelbaar. Ze uit zich in de grote waardering van alle auteurs voor zijn enorme belezenheid, zijn basisingesteldheid van vrij-denker, zijn creatieve geest om lezen en leven samen te brengen, zijn durf om geloof te fileren tot op het bot, het grondig te deconstrueren met de bedoeling het vanuit Bijbelse gronden en hedendaagse inzichten te reconstrueren, … Zo wordt hij met groot respect en eerbied herdacht.
Tegelijk wordt hij ook hér-dacht. Het boek is een poging om de grondlijnen van zijn denken over Bijbels geloven zichtbaar te maken. Hij had ze in ruime meerstemmigheid opgetekend in de wekelijkse ‘bijdragen’ die hij van 2004 tot twee weken voor zijn dood in 2018 naar geïnteresseerden toestuurde. Over die grondlijnen, groeiend vanuit de worsteling met het denken van een hele schare wetenschappers, wou hijzelf een publicatie schrijven. Dit plan is na zijn overlijden door ‘leerlingen’ van hem opgepakt en uitgewerkt. Elk van de auteurs schrijft zijn bijdrage met een heel eigen insteek vanuit een sterke betrokkenheid bij de persoon van Patrick Perquy. Het waren en zijn duidelijk tochtgenoten met eenzelfde passie voor een geloof dat bedacht, ge-aard, geleefd en gevierd wordt. Ze delen met hem de drang om de Bijbel te confronteren met een brede waaier van menswetenschappen en om het geloof vanuit een frisse kennismaking met zijn bron zijn radicaal vernieuwende kracht te laten ontdekken.
In de inleiding formuleren de auteurs hun basisdoelstelling en hoe die spoort met wat Patrick Perquy nastreefde. Ze schrijven:
“Voorliggend boek - inderdaad een groepswerk - wil dan hoegenaamd niets definitief ‘vastleggen’. Het wil integendeel e-vocatief zijn, in de ware betekenis van het woord: het roept verschillende intuïties en denkbeelden op en het ‘roept’ vooral ‘uit’ dat de Bijbel een geweldig boek is. Patrick heeft het godsbeeld willen bevrijden uit een bovennatuurlijk en metafysisch denkkader om het antropologisch te kunnen reconstrueren. Niet wie Hij - theoretisch-afstandelijk beschouwd - is, maar wel hoe wij Hem door de menswording in ons midden kunnen herkennen, is de vraag die er voor Patrick toe doet.”
Ik ben een gelovige die spiritueel verdieping zoekt, die geloven en leven, geloof en denken op elkaar wil betrekken, die mijn geloof wil ter sprake kunnen brengen in mijn omgeving zonder als zonderling te worden weggezet, die de nood voelt om mijn ‘geloofsschat’ en mijn geloofsbeleving te toetsen aan ‘meesters’ van vroeger en van vandaag. Vanuit die positie heb ik het boek gelezen. Of liever: twéé keer gelezen. Het is voor ‘een leek’ in zijn vele betekenissen immers soms zware kost. Mijn (vóór)kennis op filosofisch en theologisch vlak schoot meer dan eens tekort om te begrijpen wat al die ‘reuzen’ op wiens schouders Patrick stond, bedoelden. Gelukkig waren bij de lectuur die momenten in overwicht waarop ik uitgedaagd werd het denken te volgen en te bevragen. Momenten waarop ik intuïtief aanvoelde dat inzichten werden aangereikt die in de komende tijd mijn geloof kunnen verrijken. Momenten ook waarop mij duidelijk werd, dat ze ook een geloofsgemeenschap als Filosofenfontein kunnen triggeren om het eigen doen én laten te blijven bevragen en te groeien in ... Bijbels geloven.
In de komende e-Bubbel(s) wil ik jullie graag meenemen in mijn eigen-aardige lectuur van het boek.
DEEL 2: Enkele toegangspoorten tot de ideeën van Patrick Perquy
verschenen in de e-Bubbels van 15/01/2021
Inleiding
Het geloof van Patrick Perquy was door en door Bijbels. De ondertitel van het boek: ‘Bijbels geloven met Patrick Perquy’ verwijst daarnaar.
Tot een goede halve eeuw geleden was het lezen van de Bijbel in katholieke middens niet aangewezen. De Schrift was zelfs een gevaarlijk boek, goed voor protestanten maar niet voor rechtgelovigen. Al die Bijbelse verhalen zouden slechts leiden tot geloofstwijfel terwijl geloof vooral een statisch gegeven van waarheden was dat allereerst moest verdedigd worden.
Vanaf Vaticanum II werd geloof een dynamisch gebeuren waarbij de Bijbel terug het eeuwenoud verhaal werd van God met zijn volk. PP nam deze omslag ernstig en ‘… leerde zijn volk (de Bijbel) lezen.’ Hij heeft deze verfrissende kijk op de Bijbel onderbouwd met lectuur van leermeesters uit de filosofie en menswetenschappen. Tegelijk oefende hij de praxis waarmee een gelovige gemeenschap die Bijbel in vieren en dialoog een plaats kon geven.
Wat je in dit artikel aantreft, is geen recensie van het boek.
Ik voel mij niet geroepen om een kritisch waardeoordeel te vellen over de inhoud of over eventuele hiaten of gebreken. Daarvoor ben ik te weinig beslagen in de ondertoon van het boek nl. het gesprek dat PP voert met negen leermeesters waaronder René Girard, Jacques Lacan, Jacques Derrida, Michel Foucault, Giorgio Agamben, Paul Ricoeur, Lytta Basset e.a. Ik laat deze leermeesters op zich grotendeels onaangeroerd.
Waar het mij dan wel om te doen is?
Via zes toegangspoorten wil ik aftasten hoe een intellectuele veelvraat en gelovige zoeker als PP door de confrontatie met die leermeesters beïnvloed werd in zijn denken over en in zijn omgaan met de Bijbel. Hoe ikzelf dit heb gelezen en heb begrepen, probeer ik in dit artikel te verwoorden.
Daarnaast stel ik de vraag wat hij mij vanuit zijn worsteling te bieden heeft aan inzichten en praktijken voor mijn eigen geloofstocht en eventueel voor de weg die Filosofenfontein als gemeenschap bewandelt. Dat komt in een laatste aflevering in volgende e-Bubbels aan bod.
Klinkt dit jou te particulier of te detaillistisch in de oren: deleten is de eenvoudige oplossing. Er wordt daarbij gelukkig geen papier verspild want de e-bubbels zijn digitaal.
Nog even praktisch: waar zinvol laat ik de auteurs (en achterliggend PP) via citaten zelf aan het woord waarbij de getallen tussen haakjes verwijzen naar de pagina’s in het boek. En tenslotte: PP staat voor Patrick Perquy.
1. De Bijbel is allereerst een levend verhaal dat ook vandaag verder gaat.
“Het verhaal is een onderschatte vindplaats van waarheid. De verbinding tussen het levensverhaal van mensen en de Bijbelse verhalen is bepalend om van een gelovige gemeenschap te kunnen spreken. Bijbels geloven betekent immers: geloven-in-verhalen. In de liturgie die Patrick voorstaat zal het verhaal, zowel van mensen als van de Bijbel, een prominente plaats innemen.” (252)
Elders in het boek staat er: de Bijbel is “een relaas van ontmoetingen van mensen met de Onnoembare.” (23) In dit relaas zijn wij als lezer betrokken partij: we beamen het getuigenis en worden zo zelf verteller en meteen ook deel van het leesproces. Er staat dus niet zomaar wat er staat. In de werkgroep Liturgie lazen we in de jaren ’90 reeds het boek van Han Renckens ‘Je eigen schrift schrijven’. En in diezelfde tijd schreef Marcel Braekers over deze thematiek het boek ‘Begrijpt u wat u leest? - De veelzinnigheid van Bijbelverhalen’.
Voor ons klinkt dit alles dus niet nieuw. PP was hierin wel een voorloper in de overtuiging dat de interpretatie van de tekst telkens opnieuw door elke gelovige lezer dient te gebeuren. Alleen zo is de Bijbel een levend boek dat relevant is voor ons vandaag.
2. De Bijbel lezen is naast léésproces ook léérproces met het joodse leerhuis als model
“Naar het model van het joodse leerhuis komen zinzoekers samen om Bijbelteksten te bespreken en te bestuderen. Waarheid ontstaat in dialoog. Een christelijke gemeenschap heeft een leerhuis nodig. Leerhuis en liturgie vormen één geheel. De liturgie wordt gevoed door het leerhuis en de inzichten van het leerhuis worden beleefd in de liturgie. Het één kan niet zonder het ander. De kerkgemeenschap van de toekomst zal een labo en een oefenplek zijn, een leerplaats voor geloof, hoop en liefde.” (267-268)
Niet toevallig was PP gehecht aan het leerhuis. Want de Bijbel lezen, is iets wat je moet leren in meerdere opzichten: “De voorganger maakt als lees- en leermeester de gezamenlijke, actuele en persoonlijke interpretatie van een voorgelezen fragment mogelijk. Bij de ontcijfering van de boodschap laat zij allen in de kring aan het woord.” (229)
Geloven is geen éénmanszaak maar gebeurt ook in gemeenschap op verschillende niveaus. Je laat je bij je studie van de Bijbel gezeggen door leermeesters én je gaat met die input in gesprek met geloofsgenoten.
3. Deconstructie als een kernbegrip bij de lectuur
“Deconstructie heeft te maken met het doorbreken van het logge gewicht van de metafysica en de religie.” Met deconstructie bedoelt Patrick alles wat ertoe bijdraagt de rigiditeit en de fixatie van een vastgelopen traditie - die dus geen echt tra-de-re, doorgeven meer is - open te breken om de band met het levende verhaal weer mogelijk te maken. (56) PP roept op om de Bijbel te bevrijden uit zijn ballingschap waarin hij door officiële, gecanoniseerde lezingen is opgesloten.
Uit hfdst. 3 van het boek met als titel ‘Een opgeloste parabel is een dode parabel’ haal ik één voorbeeld (Lucas 15,11-32) dat illustreert hoe deconstructie concreet werkt (97 e.v.). Bij de lezing van de parabel van ‘de verloren zoon’ verlaat PP de traditioneel voorgekauwde interpretatie die schematisch voorhoudt: de jongste zoon verbeeldt het kwaad (le mal commis) – de vader toont barmhartigheid – de oudste zoon blijft leven in verdeeldheid.
In navolging van Lytta Basset neemt PP een heel ander uitgangspunt, een ander interpretatieschema aan, hij reconstrueert. Dat doet hij door te focussen op de kwetsuren, op het lijden waarmee elk personage worstelt wegens aangedaan of ondergaan kwaad (le mal subi). Nieuwe vragen die daarbij aan de tekst gesteld worden en de consequenties daarvan bij de interpretatie maken dit wellicht duidelijk: Waar is de moeder in dit verhaal? Hoe verrekenen we de ‘gierigheid’ van de vader? Hoe wordt de ‘iemand’ uit vers 11 tot de ‘vader’ in vers 20? Door het opzetten van die nieuwe leesbril doorbreekt hij het traditionele leesschema en komt hij tot een rijkere inkleuring van de personages en tot een breder palet van identificatie door de lezer.
In het boek eindigt de toelichting bij deze parabel als volgt: “Welke lezing van deze parabel is nu de juiste? De allegorische lezing? De moraliserende lezing? Of een lezing die vertrekt vanuit de kwetsuren van de betrokkenen? Deze vraag is overbodig wanneer je door de parabel en haar lezing geraakt wordt.” (105)
4. Religie versus Bijbels geloof, of: het eigene van Bijbels geloven
“Is er een onderscheid tussen religie en Bijbels geloof? De kern van de religieuze ervaring is dat de mens God, en bij uitbreiding de goden, nodig heeft. De goden zijn wispelturig en onbetrouwbaar. Je moet ze gunstig stemmen. Je kunt de goden welgevallig zijn of dankbaarheid betuigen door offers te brengen. De studie van de Bijbel opent juist een spoor dat de religie geleidelijk desacraliseert en seculariseert.” (112) Doorheen heel de Bijbel loopt een religie-kritische lijn (zie bv. Jesaja 44,16-18): geen offers maar gerechtigheid die allereerst barmhartigheid is. Sloganesk samengevat: in de religie heeft de mens God nodig, in het geloof heeft God de mens nodig.
“Het uitzuiveren van dit onderscheid is fundamenteel. Een religieuze aanleg hebben we van nature. De meeste mensen voelen zich verbonden met de grotere werkelijkheid. Die verbinding biedt troost en geeft zin. De Bijbel houdt echter de adem in en vindt de religieuze roes beangstigend. Tegenover de dienst aan onze eigen – overigens legitieme – behoeftes, staat de Godsdienst: de Bijbelse God dienen is – nog een paradox – Hem vergeten ten voordele van de mens die het moeilijk heeft. Het appel van de Thora en het Evangelie doorbreekt onze comfortzone en maakt ons tot onrustige, kritische zoekers. Het is een profetisch, politiek appel vóór rechtvaardigheid en tegen onderdrukkende mechanismen.” (263)
5. De Bijbelse traditie: drager van een revolutionair potentieel
Vaak wordt er een kunstmatig onderscheid gemaakt tussen het Eerste Testament (met de ‘God van de wraak’) en het Tweede Testament (met de ‘God van de liefde’).
Het Oude Testament bevat duidelijk ‘religieuze’ sporen (cfr. gewelddadige offers en rituelen, het beeld van een machtige en gewelddadige God) die wijzen op het traditioneel karakter van de oude joodse religie. “Toch bevat de Bijbel veel verhalen die ons op het spoor zetten van een revolutionair nieuw godsbeeld waarin juist de kwetsbaarheid en de vergevingsgezindheid van God op de voorgrond treden. In talloze bijdragen benoemt Patrick deze verschuiving als een evolutie van ‘le Dieu des armées’ (de God van de legermachten) naar ‘le Dieu désarmé’ (de ontwapende God). Deze ‘ontdekking’ is zo radicaal en de impact ervan zo vérstrekkend, dat het niet abnormaal is dat het oudtestamentische godsbeeld bijzonder complex is en veel tegenstrijdigheden lijkt te bevatten.” (140)
Deze omslag in het godsbeeld wordt elders in het boek nog anders verwoord. (263-264)
“Het Bijbelse geloof wil de mens van de afhankelijkheid van de goden bevrijden. Daarom moeten we de goden breken. De God van de Bijbel openbaart zich eerst als een God van de machten (le Dieu des armées) en evolueert tot een geweldloze God (le Dieu désarmé), de God van Liefde. Maar we leven vandaag in een bijzondere tijd, waarin de godsvraag nog anders gesteld wordt. Je zou kunnen spreken van de goddeloze God en dan raken we aan het atheïsme en komen we dicht bij het Bijbels denken met een God die zichzelf niet zo belangrijk vindt: niet God, maar de weduwe en de wees zijn de hoofdrolspelers in het Bijbels verhaal”
6. Een origineel Bijbels denkmodel laat God tot zijn recht komen (28ev)
PP houdt een sterk pleidooi om de Bijbel niet gefragmenteerd te lezen maar hem in zijn totaliteit te bekijken. Dan pas komen de fundamentele evoluties in beeld die het Bijbels godsbeeld heeft ondergaan. Dergelijke meer globale lezing behoedt ons ook voor eenzijdige voorstellingen van God en mens.
In zijn Bijbelse lectuur hanteert PP een denkmodel dat hij ontleent aan Paul Beauchamp. In zijn verzet tegen elk exclusief liturgisch en moralistisch gebruik van de Schrift probeert PP de grote Bijbelse verhalen te vatten in een serie van vijf schakels. In die vijf momenten komen meteen ook de grote mysteries, de kernvragen van het leven/van het geloof aan bod. Als schakels onderkent hij:
- gave (met de vraag: is er een schenker of is alles een ‘lucky deal’?)
- thora (met de vraag naar het doel van dit verbod, van deze begrenzing: wil het de mens kleinhouden of het oneindig verlangen redden?)
- overtreding (met de vraag naar het waarom van de zondigheid?)
- straf (met de vraag: wie sanctioneert? Is het een God-straffer? Of straft het kwaad zichzelf?)
- vergeving (de laatste schakel en meteen de meest oorspronkelijke in het denkmodel)
Een verhaal wordt helaas zelden in het volledige verband van de vijf schakels gelezen en dus ook zelden in zijn volledige spanningsboog. In de traditionele lectuur van de Bijbel is de interpretatie daardoor vaak gereduceerd van vijfluik tot drieluik: thora - overtreding - straf. En meteen werd de verhouding tussen God en mens geamputeerd tot een eenzijdige verhouding van wet - zonde - straf. Het onderbelicht laten van de schakels gave en vergeving heeft ons zo opgezadeld met een eenzijdig beeld van de God-rechter.
PP benoemt de vergeving in het Bijbels denkmodel als de laatste maar tegelijk als de meest oorspronkelijke schakel. Dit wordt prachtig-ontroerend verwoord in volgende gedachte: “Hoe verwelkomt een barmhartige God een mens die voortijdig uit het aardse leven stapt? We kunnen het ons niet hartelijk genoeg voorstellen. Onze menselijke handen waren te zwak of onze armen te kort om ons kind, onze grootvader; onze werkmakker langer te dragen. Gelukkig kan God overnemen.” (33-34)
“De term ‘vergeving’ heeft bijna in alle talen een zinvol verband met de eerste schakel van de gave: gave-vergeving, … De vergeving is een superlatief van ‘gave’, dus een uitnemende gave. Perquy vult het godsbeeld van de rechter daardoor aan met de vergevende God.” (34)
DEEL 3: Ideeën die mijn persoonlijk geloven raken - die Filosofenfontein raken
verschenen in de e-Bubbels van 12/03/2021
Inleiding
De bedoeling van dit derde artikel is aan te geven waar het boek mij getriggerd heeft als gelovige en als lid van Filosofenfontein, mijn gelovige gemeenschap. De indeling in twee categorieën die ik verder hanteer, is deels kunstmatig. Waar ik als gelovige van leef, de ideeën en praktijken die mijn persoonlijke geloofsbeleving inkleuren, bepalen mee hoe ik in Filosofenfontein mijn plaats inneem. Omgekeerd voedt mijn deelname aan het leven van de geloofsgemeenschap op zijn beurt mijn eigen geloofsevolutie. De twee rubrieken die ik hieronder onderscheid, overlappen dus elkaar deels.
1. Inzichten die mijn persoonlijk geloof raken
1.1. Geloof heeft voeding nodig
Geloof is allereerst een gave waar ikzelf geen verdienste aan heb. Dat neemt niet weg dat het tegelijk een opgave inhoudt. Om het geschenk levend te houden, vraagt het geloof mij om aandacht, om een zekere discipline, om voeding.
Patrick Perquy beklemtoont hierbij verschillende voedingsbronnen voor een levend geloof. De ondertitel van het boek leert vooral dat aandacht voor de Bijbel centraal staat als bron. Doordringen in dit weerbarstig boek lukt enkel door het kauwen en herkauwen van de Bijbel.
Het vergt lectuur, studie, het luisteren naar leermeesters en het toetsen van dat alles aan elkaars beleving. Op meerdere plaatsen viel daarbij het woord ‘leerhuis’ als verwijzing naar de praktijk waar gelovigen zich in dialoog laten gezeggen door de Schrift. De deconstructie (zie het artikel in de e-Bubbels van januari) die hier mee gepaard gaat, is geen doel op zich, maar biedt ruimte voor een reconstructie waarbij het verhaal van de mens in de Bijbel en mijn eigen/ons verhaal elkaar weer raken.
Doorheen het boek voel je hoe de auteur het persoonlijk geloof voortdurend koppelt aan het beleven ervan in een gemeenschap. Het hogervermelde leerhuis is nooit ver weg, op de achtergrond klinkt deelname aan liturgie ook mee en de band ertussen noemt hij onmisbaar: “Leerhuis en liturgie vormen één geheel”. Geloof heeft geloofsgenoten nodig: het moet focussen op het hier en nu van het leven, het moet gedeeld, beleefd en gevierd worden.
Tussen de regels vind je in het boek ook de kracht van het gebed terug. Eén van de pareltjes daarover is: “… het uit te diepen oneindige verlangen tegenover de te bevredigen en uitdoofbare behoefte. In ons innerlijk leven is het gebed de vindplaats van dat onderscheid en die bekering.” Vermoedelijk was het gebed voor de schrijver zo’n evidente voedingsbron dat het nauwelijks méér aandacht nodig heeft (behalve ook de insteek daarover pag. 264-265).
Studie, beleving in gemeenschap en gebed: voor dominicanen zijn het drie essentiële pijlers van hun spiritualiteit. Sinds ik in 2018 lekendominicaan ben geworden, nemen ze ook in mijn leven een ruimere plaats in. Dat het boek mij hierop aanspreekt, is wellicht geen toeval.
1.2. Traditie vraagt om hér-denken
Deconstructie/reconstructie geldt niet enkel voor Bijbelverhalen maar ook voor allerlei vastgeroeste opvattingen of gestolde geloofswaarheden. Er zijn tal van concepten, begrippen en daaraan gelinkte praktijken uit onze geloofstraditie waar we nauwelijks raad mee weten en waar we ons onbehaaglijk bij voelen. Misschien mogen ze terecht definitief opgeborgen worden. Maar misschien zijn ze ondoordacht verwaarloosd, niet op hun intrinsieke waarde beoordeeld of gewoon doodgezwegen. Patrick Perquy haalt een aantal concepten uit de bezemkast: zonde, erfzonde, schuld, offer, vergeving, kwaad en lijden, … Hij ‘hér-denkt’ ze via gesprek met hedendaagse auteurs en opent zo nieuwe perspectieven. Twee voorbeelden:
a. Over zonde
In de toelichting bij het gedachtengoed van Paul Ricoeur staat hierover een naar mijn aanvoelen zinvolle bedenking: “Misschien moeten we de idee van oordeel en straf radicaal ontmythologiseren en ‘zonde’ leren verstaan als ‘af-zondering’ en ‘af-scheiding’ van God. Zonde vertalen in termen van zin en onzin, en van het levensdoel missen - elke menselijke keuze of beslissing is immers een daad en een weg ten leven of ten dode. De zondige mens is niet zozeer hij die de Wet overtreedt als wel degene die de zin gericht naar de ander of naar God omkeert naar zichzelf.” (234)
Onze cultuur - en ook ons geloof dat erdoor wordt beïnvloed - wordt liever niet te zeer geconfronteerd met wetten en bijbehorende straffen bij overtreding. De ‘besmette’ term ‘zonde’ weghalen uit het wettisch denken en focussen op het relationele karakter ervan, kan het denken erover zuurstof geven. Met de vraag “Waar doe ik afbreuk aan de mogelijkheden van mijn menselijkheid als ik mij terugplooi op mijzelf?” kan ik wellicht verder komen dan met het traditionele kader van een wet die op mijn schouders wordt gelegd.
b. Over erfzonde
Adam geeft geen gehoor aan het verbod van God niet te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Deze ‘zondeval van Adam’ is de Bijbelse verklaring voor de aangeboren zondigheid van de mens als afstammeling van Adam. Het sterk geladen concept ‘erfzonde’ begon zijn geschiedenis met het overtreden van een verbod.
In het hoofdstuk over de beïnvloeding van Perquy door het denken van René Girard wordt ‘de oorspronkelijke fout’ (lees: de erfzonde) van de mens omschreven als ‘onze afhankelijkheid van anderen om iets te verlangen’ (126). In het verhaal wordt het verlangen bij Eva aangewakkerd doordat de slang bij haar de begeerlijkheid van de verboden vrucht wekt. Het zijn de listige woorden van de slang die bij haar jaloersheid en rivaliteit wakker maken waarna ook Adam met hetzelfde virus wordt besmet. En zo is de mensheid vertrokken met de voortdurende opdracht om de verstoorde relaties met de ander/de Ander te herstellen.
Ik heb het gevoel dat zich hiermee een perspectief opent waarmee ik mezelf makkelijker kan confronteren met ‘erfzonde’. De onverkwikkelijke geur van een onwrikbaar noodlot dat mij van buitenaf (of van bovenaf?) in zijn greep houdt, wordt grotendeels vervangen door iets wat dichter bij mijn vel, meer binnen mijn bereik ligt nl. de alertheid mij niet het vergelijkend verlangen te laten aanpraten waardoor we als rivalen staan tegenover de ander.
Dit alles geeft te denken wie de mens is, wie ik ben en hoe ik mij verhoud tot de ander.
2. Ideeën en praktijken die een geloofsgemeenschap (FF) raken
In het boek worden ideeën en liturgische praktijken besproken die het geloofsleven van een christelijke gemeenschap mee vormgeven. Ze zijn zelden sterk theoretisch onderbouwd en niet exhaustief uitgewerkt omdat dit niet spoort met het opzet van het boek. Toch zijn ze het waard om erbij stil te staan. De plaats en het belang van het leerhuis is eerder al voldoende aan bod gekomen, twee andere items dienen hier als voorbeeld.
a. Over de eucharistie
“De kern van de eucharistie - samenkomst rond woord en brood - is de vorming van de plaatselijke gemeenschap en de openheid naar de wereldgemeenschap. Daarom lezen we in de viering zowel de Bijbel als de krant. Die dubbele beweging naar binnen en naar buiten gebeurt in navolging van Jezus van Nazareth. Het criterium om van een goede viering te spreken is het in beweging komen van de deelnemers. We worden bewogen mensen door geleidelijke stappen te zetten in het delen van wat ons beroert. In de veilige kring rond de tafel stellen we een kwetsbaar gebaar dat Jezus ons voordeed. We breken brood wanneer iets ons verdrietig maakt en schenken wijn bij het vertellen van een vreugdevol moment. Zo gebeurt het in De Lier in Brugge en op vele plaatsen waar Patrick mee voorganger was in de viering.” (269)
Ik mis in deze insteek een basishouding die - vind ik - voorafgaat aan het behartenswaardige dat in het citaat over eucharistie gezegd wordt nl. dat de gemeenschap in essentie dankend samenkomt rond de roepstem van de Ander zoals Hij zich in Christus heeft getoond.
Daarnaast vormt de aandacht voor de ‘dubbele beweging naar binnen en naar buiten’ wel een sterk punt dat de eigen praktijk - ook binnen Filosofenfontein - bevraagt. Ik formuleer er twee:
- Scheppen we in ‘de beweging naar binnen’ voldoende kansen om wat de Bijbel ons te zeggen heeft, te delen met elkaar? Gaan we niet te snel met een tevreden gevoel naar huis als de voorganger ‘een mooie homilie’ heeft gehouden? Is het niet nodig wegen te zoeken en te creëren om het woord/Woord in zijn vele betekenissen dieper te laten in- en doorwerken?
- Kunnen we ‘het delen van wat ons beroert’ nog sterker aan bod laten komen? Als incarnatie ook vandaag nog gaande is, wáár in dat ‘carnis’ zien we dan de werkzaamheid van onze God en hoe trachten we dat onder woorden te brengen? En hierbij gaat het zowel over wat ‘de krant’ ons aanbrengt als over ons persoonlijk leven.
b. Over Kerk-zijn
Patrick Perquy werd sterk beïnvloed door o.a. M. Foucault. Waar deze denker spreekt over de Kerk ziet hij doorheen de geschiedenis vijf ‘tegenhoudingen’ werkzaam die zich richten tegen de feodale, hiërarchische en autoritaire organisatie die ze gaandeweg heeft aangenomen.
“Momenteel beleven we een revival van minstens drie van de genoemde tegenhoudingen: het ontstaan van christelijke basisgroepen (met een geringere rol van de gewijde bedienaar), mystiek en de herontdekking van de Schrift. Voor zover het gesprek met de Kerk als spreekbuis van Rome maar moeizaam verloopt, is het zaak om de ingezette tegenbewegingen bedachtzaam en geïnspireerd door de Geest - in alle vrijmoedigheid - vorm te geven.” (199).
Deze passage bevraagt de eigen kijk op en de positie van Filosofenfontein binnen de kerk.
- Voelen wij ook de noodzaak aan om ‘tegenhoudingen’ aan te nemen tegen het instituut Kerk? En bij een positief antwoord hierop: voelen we affiniteit met de drie hogervermelde elementen of zijn andere opties belangrijker?
- Is een toekomst voor Filosofenfontein zonder gewijde bedienaar denkbaar? Is het een optie?
Is het levensvatbaar?
- Gaan we bewust om met krachtbronnen als mystiek en herontdekking van de Schrift in het vitaliseren van onze kapelgemeenschap? Of wenden we de blik naar andere elementen?
Tot slot
Het boek leert ons Patrick Perquy kennen als een gedreven persoonlijkheid. Hij schuwde het duidelijk niet om zich te keren tegen ‘heilige huisjes’, niet uit emotie of frustratie, maar vanuit een voortdurende zoektocht naar waar het in geloof om te doen is. Dat maakt hem tot een boeiend - en wellicht niet altijd makkelijk - man.
Jammer dat de auteurs van het boek tegelijk te veel en te weinig hooi op hun vork hebben genomen. Te veel omdat ze wilden laten kennis maken met de bronnen waaruit Perquy heeft geput maar daarbij (te) veel voorkennis veronderstelden bij ‘gewone’ lezers. Te weinig omdat zijn ‘leerlingen’ doorheen hun weerbarstig betoog de eigen sterkte van hun voorman te vaak lieten ondersneeuwen. Het boek schiet zo zijn doel wat voorbij en is daardoor helaas ook geen evident toegankelijke inspiratiebron geworden voor zoekende kerkgemeenschappen.
Uitgeverij: Halewijn, 2020