15e zondag (2025) – Van wie word ik naaste?
Marcel Braekers
Openingszang 102 Onze hulp is in de naam van de Heer - Opening van de dienst
Gebed
God, eerste levende
Geschapen hebt Gij ons,
Adem gegeven opdat wij leven,
Niet ongezien
Of afgezonderd,
Maar met en voor elkaar.
Naar U kijken wij op.
Die ons gedroomd hebt
Als vertrouwelingen.
Geen tederheid
Of ze vindt in u haar oorsprong.
Geen liefde
Of ze is door u in onze ziel gelegd.
Blijf die schoonheid
In mensen ontvouwen.
Laat in ons de ruimte groeien
Waarin anderen zich geborgen voelen.
Roep ons tot bewustzijn
Dat wij zelf op duizend wijzen
Kunnen helen en heiligen,
Alle leven dat aan ons is toevertrouwd. (K. Gelaude, voor wie bidden wil, p.49)
Inleiding op de lezingen
Indien je Gods stem hoort, moet je met heel je hart en ziel terugkeren naar Hem, zegt Mozes in de eerste lezing. De vraag is alleen wanneer, waar en hoe hoor je die stem? Alleen als in de synagoge werd voorgelezen uit de Thora of misschien ook op straat, op een onverwacht moment? Was dat de crisis waarin een Schriftgeleerde zat toen hij Jezus om raad vroeg? Hij kende heel het wetboek van buiten en gaf er zelfs een synthese van in één zin, en toch moest hij iets leren dat heel voor de hand lag. Daarom vertelt Jezus de parabel van de barmhartige Samaritaan.
Deut. 30, 10 – 14
Lied 552 Maak ons tot het zout der aarde
Lucas 10,25-37
Homilie
De Schriftgeleerde was een wijze man die kernachtig de 613 ge- en verboden van de Joodse wet samenvatte in één zin: God beminnen boven alles en de naaste als jezelf. En helemaal in de Joodse traditie gaat hij met Jezus in gesprek over de vraag: wie is dan mijn naaste? (Wie God is was blijkbaar duidelijk)
Volgens de Joden was het antwoord evident: naaste is mijn volksgenoot, al de anderen zijn goim, vreemden. Men kende daarbij verschillende soorten vreemdelingen. Vreemdelingen die enige tijd in het land verbleven (nokri), er waren vreemdelingen die in het land bescherming zochten, de politieke vluchtelingen (gerim), en er waren de vreemdelingen die het land bedreigden (zarim). Wie van hen hoort bij de naasten? Als antwoord vertelt Jezus een parabel die zoals al die verhalen op meerdere manieren kan gelezen worden. Ik geef jullie 3 interpretaties en net zoals in het Joodse leerhuis moet je zelf kiezen.
De eerste uitleg is wat je meestal in kerken door de pastoors hoort vertellen: je naaste is de mens in nood die je op je weg tegenkomt en voor wie je iets moet doen. De man in de Diestse straat die muziek maakt en hoopt dat je iets geeft. Het meisje dat mij contacteerde voor een gesprek, omdat men haar in de psychiatrie heeft weggestuurd. De gezinnen die door oorlogsgeweld aan onze landsgrenzen kloppen en hopen op een thuis. Het zijn allemaal mensen of naasten voor wie ik vanuit ethisch besef iets wil of moet doen. Wij worden via de parabel opgeroepen om barmhartige Samaritaan te zijn.
Een tweede lezing van de parabel, die door de meeste hedendaagse Bijbelspecialisten wordt verdedigd, gaat lijnrecht in tegen de vorige uitleg. Niet jij beslist wie je naast is, het is de ander die uitmaakt of jij naaste wordt, en wel door je gedrag. Jezus keert met andere woorden de vraag om. Het gaat er niet om wie van deze mensen uw naaste is, jij wordt eventueel naaste omdat je je laat raken en ernaar handelt. Anders gezegd: wij hebben niet zomaar de vrijheid om al of niet ethisch te handelen, je wordt opgevorderd. De andere komt altijd ongevraagd en altijd ongelegen en stelt je in vraag. Bedenk daarbij dat het een vreemdeling kan zijn, maar het kan ook je eigen kind zijn, want elk kind is altijd anders dan je had gedroomd. De Samaritaan, zo vertelt Jezus, was bij de ontmoeting aangegrepen tot in zijn ingewanden, en dat werd de aanzet voor zijn helpen. Barmhartigheid, zorg voor de andere komt niet van boven of buiten, maar vanuit innerlijk aangegrepen zijn. Wat je vanuit die houding doet zal altijd juist zijn en naar de maat van die ander.
Er is tenslotte een derde lezing van deze parabel, het is de uitleg die ik bij Augustinus las. Augustinus was op een bepaald moment in zijn leven een succesvol man. Hij doceerde filosofie, hij had een groep van gelijkgezinden rond zich, hij was een graag geziene figuur. En toch ervaarde hij zijn leven als leeg. Tot hij op een dag een kindje hoort zeggen ‘tolle, lege’, neem en lees. Augustinus neemt de Bijbel en begint te lezen. Tot hij bij de parabel van de barmhartige Samaritaan komt en hij als de bliksem is getroffen. Die man die daar langs de weg ligt, gekwetst en hulpeloos, dat ben ik, dacht hij. Ik ben degene die zorg en aandacht nodig heeft, ik ben degene die moest verzorgd worden. Zo gebeurde ook en Christus heeft mij opgenomen en mij gedragen in de herberg die de Kerk is. Weer een andere lezing.
Drie lezingen van eenzelfde verhaal, drie verschillende opties. Aan u om te kiezen of beter: u wordt gekozen om de weg te gaan die jouw weg is, een weg van barmhartig zijn of barmhartigheid ondervinden.
Groot dankgebed 156
Na de communie 839 Psalm 139- Gij, Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij
