2e zondag van de Advent (2023) - “… ne dire rien de moi-même pour te donner à naître”
(Marion Muller-Colard)
Jef Schoenaerts
Na de klankschaal: kaarsen aansteken in stilte…
Opening met kruisteken en lied aankondigen
Laten we ons plaatsen onder de hoede van onze god: Vader, zoon en heilige Geest.
We staan in deze viering stil bij het leven van Philippe De Potter die 9 jaar geleden is overleden. We nemen Philippe, zijn gezin, zijn familie op in ons bidden….
“Salvabo te, noli timere…” (Ik zal u redden, wees niet bevreesd…). Laten we deze viering openen met het “Rorate caeli” waarmee christenen in alle eeuwen hun geloof en hun hoop hebben uitgezongen.
Lied: “Rorate caeli… “ (202)
Inleiding
Iedereen kent wellicht het TV-programma “Alleen Elvis blijft bestaan”. Daarin ontvangt Thomas Vanderveken een gast die bekendheid geniet als topsporter, schrijver, politicus, wetenschapper,… In anderhalf uur peilt hij op een respectvolle manier naar wie die persoon is die zich aan hem uitlevert. Om dat te bereiken kijken ze samen naar beeldfragmenten die de gast zelf heeft meegebracht. Wat mij opvalt is hoe de interviewer nadien de gast altijd zwijgend recht in de ogen kijkt: een uitnodiging om als eerste commentaar te geven. Door eerst te luisteren en daarna vragen te stellen, geeft hij zijn gast de kans zich te laten kennen.
Een hele verademing in het medialandschap waar interviews vaak heel anders verlopen. Niet toevallig spreekt men vaak over “praatprogramma’s.” Ongelooflijk wat daarin afgeleuterd wordt over sport, mode, politiek,… Influencers allerhande rollen er over elkaar heen. Zetten vooral zichzelf in de kijker via vol lof over zichzelf en beschouwen zich als de navel van we wereld. Je zou onze mediawereld grotendeels kunnen typeren met één zinnetje “ Kijk naar mij!” – “Kijk naar mij hoe goed ik ben.”
In dat “kijk naar mij” ligt vaak besloten wat de kijker/luisteraar zou moeten doen om “mee te zijn”: dat boek gelezen, die film gezien. En vaak onbewust laten we onze agenda en ons hoofd volstoppen, laten we onze gedachten koloniseren…. Zo zitten we vaak onszelf in de weg en laten we de regie van ons leven overnemen door anderen. “Uitkijken naar” wordt dan: je afvragen wat op kerstavond op het menu komt, waar we oudejaar gaan vieren, wat onze volgende vakantie wordt. En dat alles maakt grotendeels uit wie we zijn.
In het evangelie van vandaag horen we ook een soort interview tussen Johannes de Doper en de priesters die hem wantrouwend bevragen: Wie ben jij? Wie zegt uzelf dat u bent?....”
Het antwoord van Johannes is – luisterend met de oren van vandaag – verrassend. Zijn antwoord ligt immers niet in de lijn van “Kijk naar mij!”, wel integendeel. En zo staat ook advent deels haaks op wat ons vandaag in de mainstream wordt aangeprezen.
Laten we het eerst stil maken in en rondom ons en onze god aanroepen met namen van eeuwen.
Zingen om ontferming: lied 113
Gebed
Onnoembare en Nabije
Laat uw licht schijnen
om te vertroosten
wie verstoten en verlaten zijn,
wie lijden aan de hardheid van het leven,
wie tussen mensen worden vermalen.
Laat uw licht schijnen
om te ontmaskeren
de grote monden en de dure woorden
die kille harten verbergen.
Laat uw licht schijnen
om te verhelderen
wie in zichzelf verdwalen
en stikken in de vele vragen.
Breek door met uw licht,
ook wanneer wij U verduisteren.
(Sytze de Vries)
Lezing uit het evangelie van Johannes 1, 6-8 en 19-28
Homilie
Bij de lezing van de evangelietekst heb ik mij laten leiden door de reflectie van de Franse theologe Marion Muller-Colard bij de vraag aan Johannes “Wie zegt u zelf dat u bent?”
In hedendaagse stijl zou Johannes heel wat belangwekkend te vertellen hebben over zichzelf. Hij was tenslotte een succesrijk profeet die massa’s mensen mobiliseerde. Hij was de man die de joodse religieuze leiders “adderengebroed” naar het hoofd slingerde en zelfs koning Herodes uitdaagde door hem te kapitellen over zijn onbetamelijk huwelijksgedrag. Hij was een publieke figuur die in de politieke en religieuze crisis van toen, openlijk de kant koos van wie uitgebuit werd door tollenaars, door soldaten,… door mensen met macht. Hij stond bekend om zijn streven naar gerechtigheid in een ontwrichte samenleving.
Niets van dit alles bij Johannes! Wie hij is, illustreert hij net niét via zijn daden of zijn woorden al zou dat overtuigend klinken. In eerste instantie zegt hij wie hij niét is: niét de messias, niét Elia, niét de profeet. Als zijn belagers aandringen op een concreter antwoord komt Johannes tot de kern van zijn identiteit. En die kern ligt vreemd genoeg niet allereerst in eigen daden of woorden maar ligt buiten hem. Dat is ook het frame waarin de evangelisten Johannes de Doper in hun verhaal over Jezus hebben geplaatst. De identiteit van Johannes bestaat erin dat hij in dienst staat van iemand anders, van Jezus Om die spirituele verwantschap kracht bij te zetten werd Johannes in elk van de evangelies stevig aan Jezus vastgeklonken. Lucas heeft er zelfs een familiale band van gemaakt door Maria en Elisabeth als bloedverwanten te typeren. Ter bekrachtiging van deze sterke band haalt Marion Muller-Colard er het verhaal van Maria en Elisabeth bij. Op het moment dat beide vrouwen – buik aan buik – ter begroeting naar elkaar gekeerd zijn, springt Johannes op in de moederschoot. In dat prachtig beeld - die opgaande beweging van Johannes naar Jezus toe - ziet de auteur de voorafspiegeling dat het leven van Johannes zich helemaal afstemt op Jezus.
“Wie zegt u zelf dat u bent?” vroegen de wantrouwige priesters. [Ze zouden wellicht niet liever gehad hebben dan dat Johannes zichzelf aan de galg had gepraat door hen nog eens te vertellen over hoe en waarom hij inbeukte tegen de machtigen van zijn tijd.]
Als je écht wil weten wie ik ben, moet je niet naar mij en naar mijn daden kijken, is zijn onverwacht antwoord. Mijn ware identiteit, de voedingsbodem van wat ik doe, ligt in die ander naar wie ik verwijs, in Jezus van Nazareth. Hij is het in wie god zichtbaar maakt wie hij is en wie hij voor mensen wil zijn.
Hoe meer ik mijzelf centraal stel, hoe minder ruimte er is voor hem. Als ik zelfgenoegzaam leef vanuit de mantra “Kijk naar mij”, hoef ik niets of niemand te verwachten. En als ik mij te zeer focus op wie ik zou moeten zijn, ontbreekt de ruimte voor genade en verhinder ik ook zo zijn komst. Onze god is immers niet vies van een schaapsstal of van een verkommerde herberg. Opdat hij in mij zou kunnen groeien, moet ik kleiner worden.
Marion Muller-Colard formuleert in één zinnetje die houding zeer puntig nl. “… ne dire rien de moi-même pour te donner à naître” (“zwijgen over mijzelf, mijn god, om u de ruimte te geven om geboren te worden”). Advent kan zijn: onze “Kijk naar mij”- behoefte stillen, onze eigen verdiensten én ook onze schaduwkanten niet vooropstellen en zo onze god ruimte geven om in ons geboren te worden.
Laten we dat verlangen uitzingen in een “kerstlied”: “Kom in mij…”
Een kerstlied… “Kom in mij…” (563)
Kaarsjes met muziek met aansluitend lied “Oergebaar (149)
Groot dankgebed: “Adem van mensen” (166)
Communielied: “Dat wij als wachters op de muren zijn” (221 strofe 1-4)
Gebed
Onze god laat zijn komst niet afhangen van wat wij zelf presteren, hij telt onze verdiensten niet. Evenmin verwacht hij dat we perfect zijn. Want onze god is niet vies van een schaapsstal of van een verkommerde herberg.
Hij vraagt enkel de ruimte om in ons geboren te kunnen worden.
We bidden met de woorden die Marion Muller-Colard als meditatie schreef bij de evangelietekst van vandaag.
“Ik kan veel zeggen over mijzelf:
feiten, herinneringen, momenten van schaamte en van dapperheid,
mijn afkomst, mijn genetische vingerafdruk,
waar ik trots op ben, waarin ik zwak was,
hoe ik als kind was en wie ik zou willen zijn.
Maar ik kan ook zwijgen over mijzelf, mijn god,
om u de ruimte te geven om geboren te worden.
Jij die geboren bent in de chaos van een verkommerde herberg,
jij voelt je thuis in elk open huis.
Ik open mijn huis voor jou, mijn god, kind van Betlehem.
Ik garandeer je niet dat je een koningswoonst zal vinden
maar het zou mij een eer zijn als jij je in mijn chaotische wereld
thuis zou voelen.”
Amen.
“De moi-même je peux dire beaucoup de choses.
Des faits, des souvenirs, des hontes et des prouesses,
ma généalogie, mes empreintes génétiques, mes fiertés,
mes faiblesses, je peux dire à grands traits l’enfant que j’ai été,
dessiner le portrait de celle que j’aimerais être.
Mais je peux aussi, Seigneur, ne dire rien de moi-même
pour te donner à naître.
Toi qui est né dans le fatras d’une étable abandonnée,
tu trouves ton confort dans les maisons ouvertes.
Je t’ouvre la mienne, mon Dieu, enfant de Bethléem.
Je ne te promets pas d’y trouver une demeure digne d’un roi
mais ce serait un honneur que dans tout ce fatras
tu te sentes chez toi.”