Repliek van Marcel Braekers OP op de stellingen van Prof. H. De Dijn op het avondprogramma van Filosofenfontein

De conferentie die prof. H. De Dijn op 19/11/2024 op Filosofenfontein gaf is bij mij blijven nazinderen. Ik kon niet akkoord gaan met zijn visie en zocht naar wat in de redenering volgens mij niet klopte. Zijn uiteenzetting daagde mij uit om een korte repliek te schrijven. 

Ik kan voor een groot deel instemmen met zijn antropologisch uitgangspunt waarbij hij de nadruk legde op de verwondering. Verwondering om de geboorte van een kind, om het ongewilde geschenk van vader- en moederschap, enz. Toch verbaasde het mij dat hij ook hierbij geen bemerking had hoe die momenten van verwondering anders gekleurd zijn door de veranderende sociale, culturele en wetenschappelijke situatie. Ik denk dan aan de mooie afscheidsrede die Paul Van Tongeren schreef: Dankbaar, denken over danken na de dood van God. Daarin beschrijft hij de evolutie van de aankondiging van een geboorte door zijn ouders, door hem zelf en door een van zijn kinderen. Ook de verwondering is getekend door de tijd en het tijdelijke. Over dat aspect, dat zo centraal staat in de hedendaagse filosofie (niet toevallig noemt het hoofdwerk van Heidegger Sein und Zeit), heb ik die avond niets gehoord.

De hoofdbrok van de conferentie ging echter over Het ongelofelijke katholicisme. De Dijn beschreef hoe het katholicisme steunt op drie pijlers: de mythe, de ritus en het gezag en hoe deze drie pijlers bedreigd worden door de Moderniteit en vooral door een reeks van leerling-tovenaars die menen het geloof bij de tijd te brengen door zich aan te passen aan de eisen van de Moderniteit. In zijn boek bespreekt hij Roger Lenaerts als een prototype hiervan. Ik wil elk van die pijlers op mijn manier bevragen en aantonen dat we de Moderniteit tegelijk moeten aanvaarden en ze proberen te overstijgen in een nieuw bewustzijn. Mijn bedenking is dat De Dijn meent vanuit een positief conservatisme die rationaliteit weg te kunnen schuiven maar daarmee een geloof verdedigt dat niet alleen conservatief is (waar niemand iets tegen kan hebben omdat conservare of bewaren een mooie houding is) maar uiteindelijke heel autoritair.

  1. De eerste pijler is de mythe en daarmee worden zowel de mythische verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament bedoeld, maar ook de wonderverhalen en de verschijningen die in de Bijbel worden beschreven. In tegenstelling tot hetgeen de ontmythologisering à la Bultmann e.a. beoogt, zijn voor De Dijn de mythen onaanraakbaar en bieden ze juist een tegengewicht tegen de rationele opdringerigheid van de Moderniteit. Maar naar mijn oordeel moeten we die Moderniteit net dankbaar zijn, omdat ze de basis legde voor de hedendaagse exegeseen de dogmatische reflectie over deze verhalen. Dankzij die inbreng lezen we de mythen niet meer zoals in het verleden waar men ze beschouwde als objectieve verslagen. Door de kritische bevraging ontdekten we de echte betekenis van de mythe en haar eigen autonome statuut in de totaliteit van ons geloof. De opdracht vandaag is niet de ontmythologisering af te wijzen, maar ze op te nemen en te overstijgen zodat we tot een hermythisering komen. George Gusdorf schreef daarover reeds in de jaren ’60 een mooi boek Mythe en metafysica. In de hermythisering nemen we de mythische verhalen, de mirakels, de verschijningen aan als dragers van een oorspronkelijke betekenis die nooit rationeel te vatten is. Het zijn evenmin sprookjes maar zijn verhalen die de rationaliteit, het leven als objectief gegeven en de fantasie blijven uitdagen en ons naar een ander bewustzijn meenemen.
  2. De tweede pijler is voor De Dijn de ritus. Van die ritus zegt hij dat hij strikt moet worden uitgevoerd . De zogenaamd verlichte geesten van de 21eeeuw kunnen die niet zomaar wijzigen. In zijn boek geeft hij het voorbeeld van het theeritueel in Japan. Ik vind de verwijzing interessant precies omdat de rituelen in het christendom grondig verschillen van het theeritueel. Dat ritueel is een op zichzelf staand, besloten gebeuren dat naar geen verder verwijst, vandaar dat de ritus vast ligt en boven de tijd staat. De rituelen of sacramenten in het christendom hebben daarentegen te maken met de figuur van Christus en ze krijgen hun betekenis in hun verwijzing naar de persoon van Jezus. Dat heeft tot gevolg dat als onze reflectie over de figuur van Jezus evolueert ook de rituelen evolueren. We beschouwen het misoffer niet meer als het onbloedige offer dat de priester voltrekt met het gezicht ad orientem, omdat onze visie op Jezus als de Christus is geëvolueerd. Het lam dat moest geofferd worden om Gods toorn op te heffen maakt plaats voor de mens Jezus in wie de Godheid op een unieke wijze aanwezig was. De eucharistie is een gemeenschapsgebeuren waarbij Christus verbondenheid schept tussen de deelnemers. Rituelen zijn dus geen eeuwige, vaststaande voorschriften die de oersymbolen begeleiden, maar zijn getekend door de tijdelijkheid en het tijdsgebonden denken waarin ze worden uitgevoerd.
  3. De derde pijler van ons geloof is volgens De Dijn het gezag en daarmee bedoelt hij de autoriteit die vanaf de apostelen ononderbroken wordt overgedragen op de paus en de bisschoppen. Zij hebben het gezag dat dient om te bewaken dat de leer en de ritus goed worden uitgevoerd en de gemeenschap van de kerk een zichtbaarwording is van de verrezen Heer. Naar mijn mening is gezag belangrijk, zowel het uitoefenen ervan als de erkenning door de gemeenschap. Het echte gezag komt echter volgens mij niet toe aan de paus en de bisschoppen maar aan de spirituele leiders, de profeten, de theologen. Gezag komt toe aan wie van binnenuit de Blijde Boodschap op een verfrissende manier kan verkondigen of ze door zijn of haar leven kan oproepen. Paus en bisschoppen hebben op de eerste plaats een ordenende functie. Zij moeten episcopein zoals het Griekse woord zegt: overzien, ordenen, zorgen dat de gemeenschap op een open en getrouwe manier getuigt van haar verlossing. Het is in dat opzicht interessant om te lezen hoe eerste theologen zoals Tertulianus, Cyprianus en Augustinus discussiëren over het primaatschap van de bisschop van Rome. Voor hen was dat op de eerste plaats een zaak van praktisch nut.

Neem je de drie pijlers samen zoals ik ze beschrijf dan zijn ze tegelijk het aannemen van wat de Moderniteit heeft teweeggebracht, maar ze overstijgen ook duidelijk wat in die periode werd gepropageerd. Ik heb dus ook mijn bedenkingen bij de theologische onderneming die Roger Lenaers heeft ondernomen. Maar tegelijk heb ik veel respect voor zijn reactie om het Roomse geloof dat ten einde liep te heroriënteren. Zoals vaak in de geschiedenis ging Lenaers daarin voor mij te ver en behield hij een te vlakke, droge geloofsleer. Maar hij heeft zijn denkwerk ondernomen vanuit een pastorale bekommernis toen hij zag hoe mensen massaal de Kerk verlieten.

Onze opdracht is het om tot een hermythisering te komen of om te komen tot wat Ricoeur noemde ‘de tweede naïviteit’. Het volwaardig waarderen van de mythische verhalen geeft ruimte aan creativiteit en daagt zowel ons verstand als ons gevoel uit. In dat opzicht is het scheppingsverhaal een veel boeiender visie op de schepping dan de big bang theorie die misschien morgen plaats zal maken voor een nieuwe visie. Volgt men de visie van De Dijn zoals beschreven in de drie pijlers dan is dat niet alleen een conservatief geloof waarin de mythen zo letterlijk mogelijk moeten worden begrepen, de rituelen zo strikt mogelijk uitgevoerd met daarbij het gezag dat erover moet waken dat dit ook gebeurt, maar uiteindelijk gaat het om een heel autoritair geloof. En is het niet dat wat zoveel christenen uit de Kerk heeft gedreven?

En tot slot: kan men de grote diversiteit van geloofsbelevingen zomaar vatten in deze drie pijlers? Waar moet men de mystiek plaatsen? Ik bedoel dan niet alleen de teksten die de grote mystici nalieten, maar de beleving van zovelen die zeggen een directe ervaring van God of het goddelijke te hebben? Het gaat dan om een geloofservaring voorbij de rituelen, voorbij de mythen en de geloofsleer, dikwijls tot ergernis voor de gezagsdragers. Een ervaring die velen dwingt tot een huiverend verstillen (tot muein), het in vraag stellen van de gebruikelijke taal en de gangbare symbolen. Maar zal de toekomst van de Kerk en van het geloof niet juist vanuit deze hoek komen? 

Marcel Braekers OP

Geef een commentaar op dit artikel.

  • Dank je, pater Marcel, om jouw visie zo raak te beschrijven. Het is essentieel dat we de mythische verhalen in de Bijbel herinterpreteren in onze maatschappij. Wat zeggen die verhalen ons in deze samenleving? We worden uitgenodigd terug te gaan naar de kern van ons geloof, de kern van de boodschap van Jezus zoals we het nu verstaan vanuit het een hedendaagse reflectie op de evangelien. In contrast met de visie van professor De Dijn, werkt een geloof die ons extern (door de kerk) wordt opgelegd niet meer maar willen wij het van binnenuit beleven en opbouwen. Op zoek naar deze kern blijven we zoekende mensen met vallen en opstaan die zich wellicht herkennen in de woorden van Sofie Van Ussel (Directeur Kamino, Tertio November 2024): "Hoe geloviger ik word, hoe meer ik oefen in de twijfel". Wie zo blijft zoeken, mag hopelijk vroeg of laat een onnoembare nabije Aanwezigheid en kracht ervaren die ons overstijgt en ons nederig doet verdergaan over de twijfel heen.        

    Sabine Van Huffel, voorganger Filosofenfontein

  • Iemand maakte me er recent op attent dat Marcel Braekers o.p. een uitvoerige repliek gepubliceerd had op mijn lezing voor Filosofenfontein (op 19/11/2024) over mijn boek Het Rooms-katholicisme: een ongelooflijke godsdienst (Halewijn, herdruk 2024). Aangezien er op de website van Filosofenfontein waar de repliek verscheen plaats is voor reacties, neem ik de vrijheid om op mijn beurt op zijn tekst te reageren.
    Ik begon mijn lezing met een (onvermijdelijk) korte, inleidende uiteenzetting over wonder en verwondering, het centrale thema in deel I van mijn boek Rituelen: waarom we niet zonder kunnen (Pelckmans, zesde druk, 2023). Pater Braekers verwondert er zich om te beginnen over dat ik niet lijk te weten dat verwondering en wonder, zijnde fundamentele antropologische realiteiten, doorheen de tijd andere vormen kunnen aannemen (hij verwijst daarbij naar Heideggers inzichten daaromtrent). Ik vind het vreemd dat iemand, die een of beide (al vermelde) boeken van mij zou gelezen hebben, dat kan beweren. Beide boeken zijn juist opgevat als zijnde tegelijk genealogische studies (à la Michel Foucault, leerling van Heidegger). In beide boeken ga ik uitvoerig in precies op transformaties in de tijd hetzij van wonder, verwondering en ritueel, hetzij van het katholicisme. Met name de bepaaldheid van die antropologische en culturele fenomenen door het ontstaan van de moderne en de postmoderne tijd wordt telkens uitvoerig behandeld. Daarbij wordt de paradox belicht dat ook in het leven van moderne, geseculariseerde individuen wonder en verwondering een blijvende en onontkoombare rol spelen. De teneur van Braekers’ beginopmerking werd me pas duidelijk uit de rest van zijn repliek. Hij voert mij daarin op als een verstokte traditionalist, een echte anomalie. Ik hou geen rekening met de veranderlijkheid van en de vooruitgang in bijvoorbeeld het katholicisme. Ik denk volgens hem dat ik de eeuwige waarheid over een onveranderlijke realiteit in pacht heb, met alle gevolgen van dien, namelijk verderfelijk autoritarisme. Mijn beschouwingen (in Het Rooms-katholicisme) gaan, ik herhaal het, integendeel expliciet in op de veranderingen in het katholicisme tijdens de voorbije zestig of meer jaar. Uit mijn analyse blijkt trouwens dat het verlichte, post-Vaticanum II katholicisme van pater Braekers geleid heeft tot een situatie waarin precies dat nieuwe soort katholicisme (dat veel verder ging dan de inzichten van Vaticanum II – ik kom daar nog op terug) helemaal niet tot de nagestreefde revival geleid heeft. Precies dat soort katholicisme is zelf, zeker gezien de gevorderde leeftijd van de aanhangers ervan, met uitsterven bedreigd. Pleiten voor meer orthodoxie is vandaag paradoxaal genoeg juist pleiten voor verandering en vernieuwing, precies met het oog op de toekomst. Noem mijn positie de positie van een conservatief, geen probleem; maar het is geen traditionalisme, geen poging tot herstel van het Rijke Roomse Leven, dat onherroepelijk voorbij is. Het conservatisme in het algemeen is als standpunt eigenlijk helemaal geen anomalie, maar zelf een typisch moderne positie die primair ingaat tegen die andere moderne positie, de vrijzinnige verlichting.
    Ad 1 (de mythe). Volgens pater Braekers moeten we de ontmythologisering niet volledig afwijzen, die heeft ons veel gebracht (dankzij bijvoorbeeld exegese en vooruitstrevende theologische reflectie). We moeten natuurlijk wel tot een hermythisering komen; de christelijke verhalen blijven ons uitdagen want zij zijn nooit rationeel te vatten. Dat kan ik zelf allemaal onderschrijven, de vraag is echter hoe men dat precies moet verstaan. Exegese en historisch onderzoek zijn uiteraard interessant op zich; maar het zijn zelf niet-religieuze zaken die ook niet-gelovigen (kunnen) beoefenen. De vraag is wat ze precies te betekenen hebben voor het geloof. Zijn ze conditio sine qua non voor de gelovige? Verdiepen ze het geloof? Hoe precies? Omgekeerd, hoe dagen de oude verhalen precies het verstand uit (ze dagen die dus toch uit? in hoeverre?)? Hoe gebeurt dat tot hermythisering komen; wie bepaalt wat de verhalen precies betekenen? Via beschouwingen onder meer over het symbolische karakter van religieuze betekenissen en verhalen probeer ik zelf in mijn boeken juist op dergelijke vragen een redelijk antwoord te bieden, en aldus tegelijk godsdienst af te schermen van wetenschappelijk, metafysisch of fundamentalistisch rationalisme. Zoals dadelijk nog zal blijken, is pater Braekers positie eigenlijk nauw verwant met de ontmythologiserende en ontwijdende positie van pater Lenaers s.j. zaliger, die ik in mijn boek uitvoerig bekritiseer en die eigenlijk een vorm van modernisme verdedigt.
    Ad 2 (de ritus). Mijn verwijzing naar de vastheid van het theeritueel verraadt volgens pater Braekers weer mijn achter- of onderliggend traditionalisme en autoritarisme. Het starre Japanse ritueel verwijst naar niets verder, het staat op zich; daardoor verschilt het fundamenteel van het christelijke. Natuurlijk is Christus centraal in de christelijke rituelen; maar ook in het zen-theeritueel gaat het wel degelijk om iets ‘verder’. Volgens kenners wellicht juist datgene wat volgens Braekers in de eucharistie centraal staat: een bepaalde vorm van gemeenschap tegelijk gericht op ‘iets diepers’. Omgekeerd hoeft het centraal staan van Christus helemaal niet uit te sluiten dat het ritueel, precies als ritueel, sterk onveranderlijk is en moet zijn (zoals in de katholieke traditie, zowel als in de orthodoxe godsdienst).
    De ritus kan en moet veranderen, want ook onze opvattingen over Jezus veranderen, aldus pater Braekers. In de eucharistie gaat het niet (niet langer) om een offer, maar om gemeenschapsvorming rond een unieke mens (geen God?). Dit alles is typisch voor wat ik noem de post-Vaticanum II negatie van Vaticanum II. De eucharistie en Jezus losmaken van de idee van offer, van het kruis (en de opstanding), van de realiteit van de zonde en de noodzaak van verlossing is ongehoord, zeker ook in het licht van Vaticanum II. Ik vraag me af welk soort mis eigenlijk gevierd wordt in Filosofenfontein, want in de mis die ik bijwoon staan al die ‘mythische’ zaken nog altijd centraal in de teksten en gebeden, helemaal volgens de Novus Ordo Missae. De eucharistie herleiden tot gemeenschapsvorming, dat is de reductie van het christendom tot een soort humanisme, zoals al lang geleden gebeurde in vrijzinnige vormen van protestantisme. Op zich heb ik daar zelf geen probleem mee, maar noem dat geen katholicisme want dat is het niet. Ideeën als offer, of uitboeten van kwaad, zijn trouwens helemaal niet archaïsch; ze zijn door en door menselijk. Ook vandaag is het spreken erover onontkoombaar, de krant staat er vol van. Hoe zouden dergelijke categorieën ooit kunnen uitgerangeerd worden?
    Ad 3 (gezag). Gezag komt volgens Braekers niet toe aan paus en bisschoppen, maar aan theologen, spirituele leiders en profeten. Gezag kan alleen van binnenuit komen: het komt alleen toe aan individuen met uitzonderlijke kenmerken (zich profetisch voelende mensen, progressieve theologen). Niet te geloven. De apostelen hadden niets van dat alles, maar werden wel door Jezus uitgezonden om in zijn naam met gezag te prediken en zonden te vergeven. De antropologische realiteit van het gezag is ten diepste verbonden niet met de uitzonderlijke ‘spirituele’ kwaliteiten of met bepaalde vormen van geleerdheid of expertise, maar met symbolisch bepaalde relaties van trouw en vertrouwen (die helaas inderdaad soms ondermaats en desastreus zijn (denk aan Petrus), maar niet noodzakelijk en onveranderlijk zo), Pater Braekers’ opvatting komt eigenlijk neer op de negatie van gezag als een symbolische realiteit en de reductie ervan, waar het nog bestaat, tot autoritarisme. De mode van het anti-autoritarisme van tijdens mijn jonge jaren is blijkbaar nog steeds niet uitgestorven ondanks haar nefaste invloed. Ga die opvatting van gezag maar eens vertellen aan gezagsdragers zoals ouders, opvoeders of leraars. Hun gezag is duidelijk (mede) een kwestie van aangesteld zijn binnen een symbolisch instellingskader (van de familie, van scholen bijvoorbeeld) en van een soort ‘wijding’ (een door gezag toegekende status). Als ze niet nuttig zijn (zoals de episcopoi waren volgens Braekers), hebben we gewijde priesters niet nodig; eigenlijk zijn ze hulpjes, hoogstens coaches. Ik heb inderdaad al meegemaakt dat priesters beschouwd worden als hulpjes van bevlogen leken, die zichzelf op eigen initiatief gezag toe-eigenen. Met één pennentrek als het ware wordt een eeuwenoude opvatting van doorgave van gezag (de Apostolische Successie) gewoon afgeschreven. Wat is dit anders dan vrijzinnig protestantisme, modernisme. De tegenstelling die hier aan bod komt betreft niet de tegenstelling tussen ouderwets en vooruitstrevend, autoritair tegenover bevrijdend; ze betreft de radicale tegenstelling tussen twee mensbeelden (zoals ik die in mijn boeken heb geanalyseerd).
    Ten slotte zou ik geen oog hebben voor de echte religiositeit ‘voorbij’ de rituelen, de mystiek. Ik kan op dat punt niet diepgaand ingaan hier. Mystieke ervaring is iets prachtig. Maar de mystiek als spirituele Weg is een zaak voor enkelingen, binnen of buiten de godsdienst. Godsdienst is de zaak van een collectiviteit (een Mystiek Lichaam) waarin alle leden, welke ook hun kwaliteiten, hun morele, intellectuele of spirituele capaciteiten mogen zijn, onderdak moeten kunnen vinden. Zeker de christelijke religie is geen zaak van hoogstaand ‘spirituele’ individuen, maar vooral van de armen van geest, van zondaars en tollenaars, van kinderen, weduwen en wezen. Zij hebben behoefte niet aan exegese, theologie of mystiek, maar vooral aan de troostende en verlossende ‘mythe en riten’ die ons door Christus op eigen Gezag geopenbaard werden en die door de Kerk en haar gezag bewaard en doorgegeven worden.
    Ik ben pater Braekers dankbaar dat hij de scherpe en heldere repliek waartoe hij zich genoopt voelde, publiek gemaakt heeft. De lectuur ervan bevestigt mij in mijn pogingen om precies in dit tijdsgewricht tanend katholiek geloof en godsdienst vanuit wijsgerig-antropologisch inzicht te verhelderen.
    Herman De Dijn

Geef een commentaar in

Als antwoord op Some User

Contactinformatie

©2005-2024 Filosofenfontein

✉️   info@filosofenfontein.be

Ondernemingsnummer: 0775.603.387

Bankgegevens:"FIFO Heverlee" 

KBC: BE11 7340 3906 5848

Volg ons op Sociale media

QR Code

Door je camera op deze code te houden krijg je het adres van deze website op je smartphone of tablet. Dan kan je de hele website bekijken.