20 juni 2021: 12e zondag door het jaar (2021)
Wat als de grond
onder onze voeten verdwijnt? (Mc. 4, 35 – 41)
Marcel
Braekers
Het is de laatste weken mooi weer en de natuur
overlaadt ons met haar pracht. Daarom wil ik
deze viering beginnen met een zegengebed naar
onze God.
Openingszang 103 Gezegend deze dag
Openingsgebed :
psalm 18
Ik heb U lief, Heer, mijn kracht,
Heer, mijn rots, mijn vesting en bevrijder,
Mijn God, steenrots waarop ik vlucht,
Hoorn van mijn heil, mijn schild en burcht.
De lasso van de dood viel over mij,
Verwoestende stromen overspoelden mij.
Ik riep in mijn angst om de Heer
Schreeuwde tot God om hulp.
Hij hoorde mijn stem vanuit zijn paleis,
Mijn kreet drong door tot zijn oren.
Uit den hoge stak de Heer mij zijn hand toe,
Hij greep mij vast, Hij trok mij op uit het
machtige water.
Hij verloste mij van mijn angstaanjagende
vijand,
Van die tegenstanders, die sterker waren dan ik.
Hij bracht mij naar een vrij gebied ;
Hij verloste mij ; Hij heeft mij lief
Inleiding op de
lezing
Op het meer van Galilea kan het plots geweldig
gaan stormen. Van het ene moment op het andere
kan het water van een mooi vlak binnenmeer
veranderen in een hels tempeest waarbij je geen
hand voor je ogen ziet en de wind en de golven
vrij spel hebben. Het meer is omgeven door
bergen, maar als de wind er overheen geraakt heb
je een plotse weersverandering. Voeg daarbij dat
de vissers van Galilea niet zoals de
Noordzee-vissers over stevige boten met radar
beschikten, maar arme stumpers waren die met
krakkemikkige bootjes wat vis probeerden te
verschalken en je beseft hoe gevaarlijk een
storm kon zijn.
Welnu
deze concrete situatie gebruikt de evangelist om
te spreken over levensangst, over het verlies
van zekerheden, over biddend smeken en religieus
vertrouwen. Het verhaal van de storm is een
metafoor van ons leven. In het leven, zo
suggereert de evangelist, kan het gebeuren dat
je plots de grond onder de voeten voelt
wegschuiven zoals een storm op het meer valt.
Stel maar dat je na een medische controle door
je huisarts wordt teruggeroepen met de
voorzichtige mededeling dat enkele resultaten
van het bloedonderzoek niet zo positief waren.
Of dat je partner dit te horen krijgt. Of stel
dat je levensdoel plots ineenstort, dat de smaak
voor alles wat mooi is vervliegt. Het zijn
allemaal situaties van een onverwachte storm.
Toen
de evangelist Marcus dit verhaal neerschreef,
dacht hij aan al dit soort mensen. Maar hij zag
het ook breder : vanaf de eerste tijd ging
de kerk onder invloed van dit verhaal zichzelf
zien als een schip, of misschien nog eerder als
een vissersloepje op het woelige water van de
wereldzee. De eerste christenen moesten onder
heel moeilijke omstandigheden overleven. Ze
werden dikwijls vervolgd, maatschappelijk
achtergesteld. Uit een tekst van de Romeinse
schrijver Suetonius weten we dat in de kerk van
Rome verraad was gebeurd. Misschien dat
christenen ten gevolge van marteling elkaar
hadden verraden, maar het gebeuren had diepe
indruk gemaakt en dit thema speelt daarom in het
evangelie van Marcus een belangrijke rol. De
kerk als geheel dreigde uiteen te vallen. Altijd
opnieuw was er een existentiële grond van
waaruit men dit verhaal beluisterde. Misschien
heb je zelf wel eens geroepen zoals de
leerlingen : ‘Heer, gaat het je niet aan
dat wij vergaan ?’
Marcus 4,35-41
Lied 510
wees hier aanwezig
Homilie
Hadden de leerlingen, toen het zo fel
begon te stormen, niet beter het zeil
binnengehaald en de boot zo goed als mogelijk
tegen de wind en de golven in laten varen zodat
hij niet kon kapseizen (misschien deden ze dat
ook maar vindt de evangelist het niet de moeite
om te vermelden)? Is dat het grote verschil met
ons westerlingen, dat als zich een noodsituatie
voordoet wij liever efficiënt beginnen te
handelen ? Als je ziek wordt ga je best
naar de dokter, als het noodweer toeslaat blijf
je best binnen, enz. Bij deze vraag heb ik zelf
twee bedenkingen.
Er
is inderdaad een groot verschil tussen die
leerlingen van Jezus en ons. Als 2000 jaar
geleden een storm opstak dachten de mensen op de
eerste plaats dat God kwaad was. En als het meer
vredig en rustig erbij lag en men een goede
vangst had, was het alsof God glimlachte en
toonde hoe lief hij hen had. De werkelijkheid
was zo doordrongen van het heilige dat men pas
in tweede instantie eraan zou denken ook
efficiënt te handelen. Twintig eeuwen hebben ons
grondig veranderd. De wereld is onttoverd zoals
Durkheim zei, of beter nog ont-goddelijkt.
Mensen ervaren de wereld niet meer als
schepping, als een gave van een bezorgde God. En
wijzelf ervaren ons niet als een deeltje in dat
grote scheppingsgeheel waarin God zich
openbaart, maar als zelfstandige wezens
begiftigd met vrijheid en verantwoordelijkheid
die staan tegenover een neutrale, mechanische
wereld. Als dus iets fout loopt – een storm,
ziekte, levensvragen - dan is onze eerste
gedachte hoe dit best op te lossen. Omdat die
evidente, spontane verwijzing verloren is gegaan
is het voor een mens van de 21° eeuw een vraag
waar hij God wel nog kan ontmoeten, terwijl in
Jezus’ tijd alles doordrongen was van een
goddelijke sfeer en kracht.
En
toch moet ik ook nuanceren. Je zou versteld
staan hoeveel ouders in deze donkere
examentijden een kaarsje voor hun kinderen
branden. En ik verneem van medebroeders dat aan
het Mariabeeld in deze corona-tijd veel meer
kaarsen werden aangestoken. Is dat alleen maar
oppervlakkig cultuurchristendom of zit daar meer
achter? Onderzoek bij militairen na de tweede
wereldoorlog wees uit dat tijdens hevige
gevechten meer dan 90 % begon te bidden, maar
dat hen dat achteraf niet religieuzer had
gemaakt. Alsof in moeilijke, kritieke momenten
een primaire behoefte in hen wakker werd om een
hogere macht aan te roepen, maar eens de
situatie voorbij had dat bidden hun leven niet
veranderd. Is dat primaire gevoel verdwenen eens
het leven verandert of blijven we altijd die
bange, hulbehoevende mensen?
In onze westerse kerk zie je nu twee
uitgesproken typen van gelovigen: een
bescheiden, afnemend groepje gelovigen die naïef
voor alles en nog wat Gods hulp vragen en
daarbij geloven dat God hen hoort en verhoort,
tenzij Hij toevallig slecht gemutst is of hen
een lesje wil leren. En er is een tweede
groep : de verlichten, die van dat alles
afscheid hebben genomen en alleen nog deze
onttoverde, schrale wereld overhouden waarin ze
overeind proberen te staan, eventueel met een
diep ethisch besef dat het alleen van hen zal
afhangen als er een beetje gerechtigheid en
vrede komt.
Ik
persoonlijk zou willen pleiten voor een derde
groep, voor mensen die door een tweede naïviteit
worden gedreven. Het is een begrip dat Paul
Ricoeur lanceerde en hij bedoelde het volgende.
De eerste naïviteit is die van een kind of van
mensen die liefst in die kinderlijke wereld
blijven leven. De mythische, animistische wereld
waar alles bezield is en in de greep van een
hoogste macht. Meestal komt die wereld op zijn
kop te staan als het rationele bij kinderen tot
leven komt. In de cultuur of samenleving gebeurt
het als aan het mythische bewustzijn en het
leven volgens de mythe een einde komt omdat men
rationele vragen begint te stellen. Tweede
naïviteit is een houding waarbij ik wel weet dat
deze wereld beheerst wordt door eigen,
vaststelbare wetmatigheden en dat het aan onze
efficiëntie is om die wereld meer humaan te
maken, maar ik besef dat er iets meer is.
Twintig
eeuwen geschiedenis hebben ons vervreemd van de
Bijbelse wereld en ons meer en meer in die
objectiverende rol geduwd waarbij we zakelijk
onze levensvragen leren oplossen. Maar stilaan,
aldus Ricoeur, zijn we gaan beseffen hoe eenzaam
die levenshouding ons maakt. Een wereld die
alleen maar objectief is en die we efficiënt
benaderen is een verschraalde wereld. Hoe kunnen
we nog bewonderen, hoe knielen voor alles wat
ons overstijgt? We moeten onze rationele,
objectiverende houding overstijgen zonder ze los
te laten. Vandaar dat het belangrijk is
tegenover God zijn nood uit te spreken en Hem te
betrekken bij alles wat ons aangaat. Bij een
tweede naïviteit zie ik God niet als
verantwoordelijk voor alles en als de eerste
oorzaak die moet ingrijpen. Maar ook de
objectiverende, zakelijke blik geeft geen
voldoening en doet tekort aan onze totale
persoon. We hebben behoefte aan een tweede
naïviteit waarbij efficiëntie en overgave
samengaan. God blijft de Andere, radicaal
onderscheiden van deze wereld, maar ook de
oneindig nabije voor wie ik mag knielen, tot wie
ik mag zingen en smeken om zo sterker en
ernstiger de vragen van dit leven op te nemen.
Het verhaal van de storm op het meer is een
verhaal vol symboliek. Je moet even de tijd
nemen om jezelf in dat wankele bootje en in de
storm te plaatsen, want zo is ons kwetsbaar
leven en zo is de situatie van onze Kerk. Een
verhaal van storm en vrede, van roepen en
zwijgen. Op de achtergrond speelde voor de
evangelist de tekst van psalm 18 mee waar staat:
“ Uit den hoge stak de Heer mij zijn hand
toe, Hij greep mij vast, Hij trok mij op uit het
machtige water. Hij bracht mij naar een vrij
gebied ; Hij verloste mij.”
Muziek
Voorbeden
Lied 196 als
afsluiting van de voorbeden
Onze Vader
Zegen
|