------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------





19 juli 2020: 16e zondag door het jaar

Het koninkrijk der hemelen gebeurt waar vogels van allerlei pluimage zich kunnen nestelen. (Mt. 13, 24-43)

Jef Schoenaerts

Vandaag lezen we verder in hoofdstuk 13 van het evangelie van Matteüs.  En toeval of niet: in dat hoofdstuk spreekt Matteüs tot 7 keer toe over het koninkrijk van de hemel.   Hij gebruikt daarvoor de taal van Jezus. Hij geeft nergens een definitie zoals wij, hedendaagse westerlingen dat zouden doen maar spreekt in een overvloed aan beelden: “het is met het koninkrijk van de hemel als met een mens die goed zaad op zijn akker uitzaaide” of nog “het koninkrijk van de hemel lijkt op een mosterdzaadje, op gist in het deeg, op een schat verborgen in de akker”….

Matteüs schrijft voor bekeerde joden en knoopt met de notie van het koninkrijk van de hemel aan bij een heel bekend begrip in de Joodse traditie.  Het komt voor in de psalmen, bij de profeet Ezechiël, bij de profeet Jesaja.  In die traditie stond het voor een hemelse cultus met een soort voorafspiegeling in een wereldse cultus in de Tempel van Jeruzalem.  In de tijd van Jezus heeft dat begrip Koninkrijk van de hemel verschillende concrete invullingen.  Denken we maar aan de zeloten die dat koninkrijk zien als te bevechten op de Romeinse bezetter.

Jezus neemt in die verwachting van het koninkrijk naast de zeloten en anderen een heel eigen plaats in.  Zo choqueert hij zijn geloofsgenoten soms door te zeggen dat het rijk der hemelen niet enkel bestemd is voor de kinderen van Abraham.  Daarnaast ontleent Jezus zijn materiaal aan gewone dagelijkse dingen en gebruiken.  In dit hoofdstuk gaat het over  de boerenstiel met het zaaien en het maaien, over wat het  mosterzaad teweegbrengt of over wat gist doet met het deeg. 

Het merkwaardige van die beeldtaal en van het gebrek aan definities bij het spreken over het koninkrijk is dat die taal van Jezus veel ruimte laat voor meerzinnige betekenissen.   Jezus laat ons daarmee ook zelf de ruimte om vanuit onze eigen context steeds andere betekenissen te zoeken, altijd nieuwe toegangswegen te verkennen.

Meestal identificeert de lezer van deze parabels zich met de mens die zaait, met de koopman die op zoek is naar mooie parels of met het mosterdzaad of de gist.   De moraal van het verhaal is dan vaak dat de mens vanop zijn eigen kleine plaats de weg opent voor het koninkrijk: de bescheiden inzet  vanwege de mens is het begin van de onstuitbare groei van het koninkrijk.   Soms is dit boeiend , soms klinkt die lezing heel braaf en soft en is de spanning weg uit de parabel: de angel is eruit.

En dat terwijl er in de parabels ook braakliggende grond is, ruimte om anders te denken.

Wat te denken van de uitspraak van Jezus om het onkruid tussen het graan gewoon mee te laten opgroeien?   Er is maar éénzelfde akker is, één watervoorraad voor beide gewassen en  toch zegt Jezus dat zowel graan als onkruid daaruit mogen putten.

En wat te denken over de parabel van het mosterdzaad als we het aandeel van het onkruid daarin sterker belichten.  Mosterzaad is eigenlijk een soort éénjarig onkruid dat op enkele maanden tijd tot 3 à 4 meter hoogte opschiet.  Net in het geschenk van dat onkruid komen de vogels nestelen en vinden ze hun woonst, hun plaats van bestaan.  Wie een tuin heeft en gedurende de tijd van het nestelen van de vogels goed luistert en observeert, weet dat dit bouwen of zoeken van een nest niet zonder slag of stoot verloopt.   Wie eerst komt, is daarom niet verzekerd van een blijvende plaats.   Wie sterk is, is daarom nog niet clever genoeg om zijn woonst te behouden.  Er wordt af en toe strijd geleverd in de kruinen van de bomen waar vogels van allerlei pluimage moeten samenleven met elkaar.
 
In de parabel van het mosterdzaad is het rijk der hemelen allereerst die ene wereld waar mensen en al wat leeft, het met elkaar moeten zien te rooien.  Geen idyllische plaats zonder meer maar het toneel waar mensen met vallen en opstaan moeten leren met elkaar te leven, moeten leren elkaar een plaats te gunnen.    Er is tenslotte geen andere wereld dan onze morsige wereld zoals hij is, onaf, met graan en onkruid door elkaar, waar het onkruid zoals de mosterdstruik ook zijn plaats heeft.  Net die veelkleurige wereld met vogels van allerlei pluimage moeten we eerst accepteren met alles wat hij herbergt, in de hoop en in de opdracht dat hij onderdak biedt aan mensen. Die ene wereld met zijn onkruidgedaante is de metafoor voor het koninkrijk van de hemel: het is de ene wereld die ons gegeven is als plaats voor velen om te wonen, de plaats van gods schepping waar we leven en te leven hebben  met al wie op ons pad komt, met vorige en volgende generaties, met al wie een woning zoekt.

Het is de wereld waarin wij leven met alles wat mensen eigen is: afgunst en solidariteit, bedrog en generositeit, gewin en onbaatzuchtigheid, eigenbelang en altruïsme.  Die morsige wereld roept om humanisering: om het terugschroeven van de wet van de sterkste, om aandacht voor wie minder mogelijkheden heeft.

In die humanisering zien wij het koninkrijk van de hemel opdoemen als het vergezicht waar we naartoe moeten, als het visioen dat wenkt, als een belofte die kracht geeft: het is de wereld die de bijbel beschrijft in krachtige beelden waar het lam huist met de wolf, waar de panter zich zal leggen bij het geitje, waar het kind zijn hand zal steken in het nest van de slang.
 
Er is werk aan de winkel om het koninkrijk van de hemel mee vorm te geven.   Het koninkrijk groeit waar we de wereld ontvangen als een geschenk, als een plaats die kansen biedt tot herbergzaamheid.  Het komt ons toe om in het hier en nu van onze wereld  vogels van allerlei pluimage een plaats te gunnen in de takken van de mosterdstruiken in ons midden:

zij die zoeken naar menswaardig leven en van god weet waar neerstrijken op “onze” struik,
zij die niet beantwoorden aan het beeld van de hardwerkende Vlaming,
zij die niet kunnen volgen in de ratrace van onze samenleving en in de marge leven,
zij die we eerder mijden om hun geaardheid, hun huidskleur, hun gedachten.
 
Het koninkrijk van de hemel ligt binnen uw bereik zegt Jezus, het is midden onder u, het is in u. 

“Laat wie oren heeft, goed luisteren.”


------