09 Februari 2020: 5e zondag
Gelukkig wie nederig van hart zijn (Mt. 5, 1-16)
Marcel
Braekers
Openingszang
101: Heerlijk is het te loven de Heer -
Openingsvers
Begroeting
Vorige
zondag op 2 februari vierde de Kerk het feest
van de opdracht van Jezus in de tempel en maakte
de lezing van die zondag plaats voor het verhaal
van Lichtmis. Maar uitgerekend die lezing uit
Mattheüs was het begin van de Bergrede, de alom
bekende tekst die als een soort blauwdruk geldt
voor wat een christen hoort te doen. Vandaag en
de volgende zondagen worden stukjes uit die
toespraak voorgelezen. Om u toch een idee over
de samenhang te geven heb ik ervoor gekozen de
lezing van vorige zondag, het begin van de
Bergrede, te verbinden met die van vandaag (ze
vormen trouwens een organische eenheid). Op die
manier krijgen jullie toch een beter beeld van
wat Jezus in deze toespraak heeft willen zeggen.
Gelovig
of ongelovig, ieder weldenkend mens is het
erover eens dat de Bergrede getuigt van een
diepzinnige, ethische houding. Je kan ze lezen
als een oproep (vooruit, op weg jullie armen),
of als een utopie (‘gelukkig wie nederig van
hart zijn’), maar alles wat Jezus zegt is niet
bedoeld om te oordelen of mensen met een
schuldgevoel op te zadelen. De toespraak is een
uitnodiging om op weg te gaan, arm en zonder
macht. Ik stel voor dat we in een eerste moment
de tekst zingen en hem zo op ons laten inwerken.
Daarna volgt wat commentaar.
Lied 531
zaligsprekingen
Openingsgebed
Gij die de ogen van blinden opent
En gebroken mensen opricht,
Maak ons tot boodschappers van uw
barmhartigheid.
Richt onze ogen en ons hart
Op het diepere lijden dat mensen treft,
Op uitzichtloze verdeeldheid en haat
Op vernederende armoede.
Laat niemand van uw mensen verloren lopen,
Maar zich verblijden omdat Gij optreedt
Onverwacht en anders dan wij zouden vermoeden.
Inleiding op
het evangelie
Misschien
vraag ik veel van jullie, maar eigenlijk zou je
eens de moed moeten opbrengen om de tekst van de
Bergrede in zijn geheel te lezen. Het zijn
slechts 2 hoofdstukken (hfst. 5 – 7) maar van
een uitzonderlijk niveau en door ze eens
helemaal te lezen, krijg je een beter idee van
de diepgang. Vandaag horen we de aanhef: Jezus
richt zich tot de groep van verstotenen (de
anawîm) die ten einde raad, met hun hoop
en wanhoop, al hun vertrouwen in God hebben
gesteld. Jezus richt zich tot hen en noemt hen
gelukkig, vroeger vertaald als ‘zalig’. Maar is
dat een goede vertaling van wat Hij bedoelde? In
het Grieks staat er ‘makarios’ maar wellicht zit
daarachter een Hebreeuws woord. Sommigen, zoals
Chouraqui vermoeden het Hebreeuwse ‘asjrê’ en
dan betekent het eerder ‘vooruit, op weg jullie
armen’. Anderen vermoeden eerder het Hebreeuwse
‘baruk’ wat eerder ‘gezegend’ wil zeggen. In het
eerste geval gaat het om een oproep, in het
tweede om een belofte. Excuus voor de korte
technische verwijzing, maar ik vind het
belangrijk om te begrijpen met welke intentie
Jezus deze toespraak hield: wilde Hij opzwepen
of wilde Hij troosten? Ik heb jullie een blad
gegeven (nvdr:
zie onderaan) waarop drie vertalingen
staan die elk een eigen accent leggen. U kan ze
tijdens de lezing vergelijken.
Evangelie
Mattheüs 5, 1 – 16
Lied
554 Voor mensen die naamloos
Homilie
Dikwijls
stel ik mezelf de vraag wat mensen die
ongelukkig of wanhopig zijn het meest kan
helpen. Moet je hen aanporren om terug te
geloven in eigen kracht, of moet je hen beloven
of toewensen dat ze er wel uit zullen geraken?
Of zeg je beter helemaal niets en kan je best in
een gedeelde machteloosheid luisteren naar hun
verhaal.
Die vraag komt bij mij op als ik de Bergrede
begin te lezen. We weten dat de tekst een
constructie is van de evangelist die allerlei
uitspraken van Jezus heeft samengevoegd tot een
logisch geheel. Daarbij stelt hij Jezus voor als
de nieuwe Mozes, die net als Mozes de berg
opgaat om de nieuwe Thora aan zijn volgelingen
te geven. Maar vanuit welke bedoeling spreekt
Hij? Wilde Jezus de mensen aanporren om op te
staan, misschien zelfs in opstand te komen of
sprak Hij over een verre Utopie en wilde Hij zo
troost en kracht geven (indien je je gedraagt
zoals de nieuwe Wet voorschrijft zal het goed
komen)? Veel hangt af van de manier waarop je
dat woordje ‘gelukkig’ begrijpt. Misschien
bedoelde Jezus de twee dingen tegelijk: ‘je moet
nu durven je lot in eigen handen te nemen’ én
tegelijk ‘ooit zal het goed komen’. Wat zeg je
tegen mensen die helemaal aan de grond zitten en
het gevoel hebben dat ze door alles en iedereen
in de steek worden gelaten? We zullen teksten
horen over echtscheiding, over onbezorgd zijn,
over bidden, maar zijn mensen die zich wanhopig
voelen ermee geholpen? Hoe kan ik dit geheel
begrijpen?
De lezing van vandaag eindigt met een
onvoorstelbare uitspraak en misschien zit daar
een antwoord: “Jullie zijn het zout der aarde,
jullie zijn het licht op de kandelaar”. U moet
daarbij bedenken dat de rabbijnen de Thora het
zout der aarde en een licht in de duisternis
noemden. Jezus maakt een onvoorstelbare
omkering: jullie, verworpenen, zijn de nieuwe
Thora. De plaats die jullie krijgen en de
houding die anderen tegenover jullie aannemen is
bepalend voor de nieuwe Thora. Door die
toevoeging wordt de Bergrede plots een
gedragscode voor iedereen. De Bergrede vraagt
een radicale ommekeer waarbij men zich laat
bevragen door de kwetsbaarheid van de ander. De
Bergrede houdt ons zo een spiegel voor om los te
komen van vastgeroeste en levenloze
gedragsregels en terug in beweging te komen. We
zullen in de loop van volgende zondagen
raadgevingen horen waar we nooit aan toe komen.
Een onbereikbare Utopie die echter niet wil
beschuldigen maar tot mildheid en deemoed wil
stemmen. Daarom sluit de tekst aan het einde van
hoofdstuk 7 ook af met de oproep: “Wees
onverdeeld goed zoals uw hemelse Vader
onverdeeld goed is”. Dat is het eindpunt waar we
naartoe moeten leven. Vandaag hoorden we de
aanspreking, vandaag wordt ook het woord tot jou
gericht.
Groot dankgebed
164 gij die de stomgeslagen mond verstaat
Na de communie 708
(psalm 8)
|