22 December 2019: 4e zondag van de advent
Kwetsbaar
vertrouwen (Mt. 1, 1-24)
Kris
Gelaude
Openingszang: O-antifoon nr. 206
Begroeting
Van jaar tot jaar sta ik
steeds meer onthutst te kijken naar de
inventiviteit waarmee men alles wat ooit bij de
advent en kerstmis hoorde, weet uit te hollen om
het te verkopen in een kleedje van glitter,
droom en fantasie. Tot de adventskalender toe.
Dat terwijl de spirituele armoede zich steeds
meer in alles laat voelen en de sociale armoede
zienderogen toeneemt. Om dan nog niet te spreken
over het klimaat van wantrouwen en
onverdraagzaamheid, dat voortdurend
aangezwengeld wordt.
Het hele maatschappelijk- en wereldgebeuren
staat zo haaks op wat de adventstijd ons juist
wil inprenten. Want naast die blijvende twijfel
en bevraging die ons moet open stellen voor het
onverwachte, waarover Marcel het had en de
noodzakelijke cultuuromslag zoals Geert het
benoemde, moeten wij het tegelijk opnieuw leren
om te leven vanuit een diepgaand vertrouwen. Hoe
onlogisch het ook moge klinken, dat ‘klein begin
van opstanding’ waarover we zingen, begint met
zo’n misschien wel kwetsbaar, maar evenzeer ook
onverwoestbare vertrouwen, waarnaar we altijd
terug moeten. M.a.w.tegen de hele gang van zaken
in, blijven zeggen: ‘En toch...’
Lied:
Dat wij als wachters op de muren zijn, nr. 221
Openingsgebed
God,
Gij zijt het toch
die hebt gezegd:
Zo zal het niet gaan.
Genoeg recht omgewrongen.
Genoeg mensen verloren
en verwaaid.
Ik zal machten breken
en zwakken oprichten.
Kom ook vandaag
uw mensheid tegemoet.
Zet ons op de weg
van het licht,
dat wij zelf een begin maken
van opstanding.
Dat wij doen
wat Gij wilt doen.
En ons durven toevertrouwen
aan kwetsbaarheid.
Zoals zichtbaar werd in Jezus,
uw kind, uw geliefde.
Amen.
In
de eerste lezing van vandaag, staat bij Jesaja
het vertrouwen centraal. ‘Vraag aan God een
teken’, zegt hij. Alleen zijn de tekenen die van
godswege gegeven worden, zo ondenkbaar anders
dan wat mensen verwachten. Ze zijn er nooit op
gericht om iets te bewijzen. Wel om ons de ogen
te openen en een kracht in ons te wekken. Het
zijn geen tekenen van macht en heerschappij,
zoals je van de groten der aarde kan verwachten.
Maar wel van immense kwetsbaarheid. Want hoe zou
je een God die zich vereenzelvigt met een
pasgeboren kind, anders kunnen noemen dan
weerloos en toevertrouwd aan mensen.
De evangelielezing begint met de geslachtslijst
van Jezus. Het is een lange opsomminge van
vaders en zonen. Dit toont een patriarchale
samenleving, waarbij gevestigde macht wordt
doorgegeven. Opvallend is dan wel dat er 5
vrouwen in voorkomen. En telkens gaat het om
vrouwen die de gang van zaken doorbroken hebben.
En door wie Gods tussenkomst zichtbaar kon
worden.
Eerste lezing:
Jesaja 7, 10-14
Lied:
Adventslied nr. 220
Evangelielezing,
Mt. 1, 1-24
Duiding
Toen ik vaststelde dat het thema voor deze
laatste adventszondag, ‘vertrouwen’ was, besefte
ik dat het een thema is dat voor mij het
grootste deel van het voorbije jaar beheerst
heeft. Sta me toe om dit te duiden, vanuit mijn
zeer persoonlijke ervaring.
Het jaar was amper begonnen, toen ik in allerijl
naar de andere kant van het land geroepen werd,
omdat mijn dochter op enkele uren tijd dodelijk
ziek geworden was. Het was een ontredderend
bericht. Ik beleefde het als een tsunami van
onheil, van vrees en van wanhoop. En al wie
erbij betrokken was, ook artsen en
verpleegkundigen, stond even machteloos. We
konden enkel maar hopen dat de geneesmiddelen
het grootste risico zouden kunnen doen keren,
maar er waren geen garanties. Toen we in de
dagen die volgden te horen kregen dat het
helemaal de verkeerde kant op ging, begon ik me
voor te bereiden op het ergste. Ik voelde
een verpletterende onmacht. Maar tegelijk
werd er iets in mij wakker geroepen. Helemaal
niets dat me gerust stelde, zoals mensen vaak
proberen te doen, met ‘het komt wel goed’.
Veeleer een soort verweer. Niet tegen de
werkelijkheid waarvoor we stonden, wel tegen dat
gevoel van volkomen verslagenheid. Ook al kon ik
niets doen, ik wou juist met alle leven dat ik
in me had, proberen aanwezig te blijven. Dat was
echter alleen maar mogelijk, vanuit een
oervertrouwen in een kracht die me van moment
tot moment zou gegeven worden. Ik geloof
helemaal niet dat je zo’n vertrouwen enkel en
alleen in jezelf kan vinden. En evenmin dat men
het je van buitenaf kan aanpraten. Neen, het is
vooral een diepgaand proces dat je moet
doormaken. Een tijd waarin je duisternis moet
toelaten. En in die uitzichtloosheid gehoor moet
gegeven aan die bijna dwingende oproep tot
overgave, tot loslaten ook. Maar dat vanuit een
onaantastbaar weten, dat wat er ook gebeurt of
wat je ook hoopt, op een of andere manier
betekenis zal krijgen. De kracht die je daarvoor
nodig hebt, kan uiteindelijk in niets
aanwijsbaars gevonden worden. Die kan je alleen
maar gegeven worden, mits je gericht probeert te
blijven naar het onaantastbare licht. Het licht
dat niet van mensen is. Maar dat God zelf is.
Mijn ervaring leert me dus telkens opnieuw dat
het enige houvast tussen hoop en wanhoop,
vertrouwen is. Weliswaar altijd met de ogen open
voor de werkelijkheid, hoe moeilijk die ook moge
zijn.
Ik denk dat de Advent ons een soortgelijke weg
leert. Vooral in deze tijd, met zoveel
duisternis, met zoveel onrecht en met zoveel
wanverhoudingen. Ook hier is het enige houvast
tussen hoop en wanhoop, vertrouwen. Maar dat
vertrouwen kan dan ook nooit gelijk staan met
een apatisch toekijken en laten gebeuren.
Integendeel. Het wekt tot waakzaamheid en
verweer. En het doet ons vooral keuzen maken
voor nabijheid, voor gerechtigheid en
solidariteit met wie het meest getroffen worden,
voor authenticiteit en voor verdieping.
De Pools-Britse Jood en intellectueel, Zygmunt
Bauman, die een paar jaar geleden stierf, werd
één van de grote morele stemmen van de voorbije
decennia genoemd. Tot kort voor zijn dood bleef
hij een begeesterd spreker, wiens laatste woord
er altijd één was van hoop. Geïnspireerd door
Levinas zegt hij o.a. dat een ethisch bewustzijn
niet ontspringt aan wat vastligt of aan een zgn.
correctheid die je een goed geweten verschaft.
Ethisch bewustzijn komt voort uit de concrete
vragen, in een concrete situatie, van concrete
mensen. ‘Het cruciale moment is precies
het moment waarop je met het moeilijke wordt
geconfronteerd, wanneer je niet weet welke kant
op. Juist het niet weten is de geboorteplaats
van ethiek. (...) Er zullen altijd
tegenstellingen en lastige vragen zijn. Dat is
vervelend. Maar het kan evengoed een zegen zijn,
omdat het ons juist wakker houdt. En tegelijk
ook menselijk.’
Wanneer je die gedachte verbindt met de situatie
van vandaag, dan klinkt daar – zo denk ik toch -
een duidelijke oproep in. Het is precies de
hedendaagse realiteit en zelfs het gevoel van
kwetsbaarheid en alle twijfel die dat meebrengt,
die ons dwingt om omvermoeibaar te gaan zoeken
naar de diepste zin van onze eigen menswording.
En om keuzen te maken vanuit een zich altijd
weer vernieuwend vertrouwen.
De kwetsbare hoop die ons uiteindelijk als
gelovige gaande houdt en die ons op weg zet naar
Kerstmis, berust altijd op een al even kwetsbaar
vertrouwen. Daarom zou ik straks de viering
willen afsluiten, met dat merkwaardige gedicht
van Charles Peguy, over ‘De kleine hoop’.
Gebed van de
Wereldgroep
Offerande +
lied: Oergebaar, nr. 149
Tafelgebed:
Gij zijt het, nr. 167
Communielied:
Vleugels van vertrouwen, nr. 567
Slotbezinning
De
kleine hoop
Het geloof waar ik het meest van hou, zegt God,
is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet.
Ik ben overal zo zichtbaar aanwezig,
in de zon en de maan en de sterren aan de hemel
en in ’t gewemel
van de vissen in rivieren,
en in alle dieren,
en in het hart van de mens, zegt God,
dat het diepste is
en het meest in het kind
dat het liefste is
dat ik ooit heb geschapen.
In alles wat boven en onder is
ben ik zo luisterrijk aanwezig,
dat geloven, zegt God, in mijn ogen
geen wonder is.
Ook liefde verwondert me niet, zegt God.
Er is onder de mensen zoveel verdriet,
soms niet te stelpen,
dat je toch vanzelf ziet
hoe ze elkaar moeten helpen.
Ze zouden wel harten van steen
moeten hebben als ze voor een
die tekort heeft, het brood
niet uit hun mond zouden sparen.
Nee, liefde, zegt God, dat verwondert me niet.
Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop.
Daar ben ik van ondersteboven.
Ze zien toch wat er in de wereld allemaal omgaat
en ze geloven
dat het morgen allemaal omslaat.
Wat een wonder is er niet voor nodig
dat zij dat kleine hoopje hoop
nooit als overbodig ervaren
maar met voorzichtige gebaren
in hun hand en in hun hart bewaren,
een vlammetjes dat keer op keer weer
wankelt en dreigt neer te slaan
maar altijd weer weet op te staan,
en nooit wil doven.
Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven.
Geloof en liefde zijn als vrouwen.
Hoop is een heel klein meisje van niks.
Zij stapt op tussen de twee vrouwen
en iederen denkt: die vrouwen houen
haar bij de hand,
die wijzen de weg.
Maar daarvan heb ik meer verstand,
zegt God, ik zeg:
het is dat kleine meisje hoop
dat al wat tussen mensen leeft
en al hun heen en weer geloop
licht en richting geeft.
Want het is dat kleine meisje hoop -
je ziet het zwak zijn, bang zijn, beven,
je denkt soms dat het zo onooglijk is –
het is dat kleine meisje hoop
dat de mensen zien laat, zien soms even,
wat in het leven mogelijk is.
Het geloof, zegt God, waar ik het meest van hou,
de liefde waar ik het meest van hou, is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet.
Liefde, dat is geen wonder.
Maar de hoop, dat is bijna niet te geloven.
Ikzelf, zegt God, ik ben ervan ondersteboven.
Zegen
|