06 Oktober 2019: 27e zondag
Geef ons
meer geloof (Lc. 17, 5-10 )
Rik
Nuytten
Openingslied:
546: Zomaar een
dak
Inleiding
Goede morgen,
Toen ik de voorgeschreven lezingen van vandaag
las, was het duidelijk dat de samenstellers van
de liturgische kalender teksten hadden gekozen
die over het onderwerp “geloof” gaan. Eén
zinnetje bleef bij mij hangen: De apostelen
vragen aan Jezus: “Heer, geef ons meer geloof”.
Ik denk dat dit zinnetje misschien weinig
relevant is in onze maatschappij die
onverschillig staat tegenover zingeving en
geloof. De geloofspraktijk in het westen is op
zijn zachts gezegd marginaal geworden.
Godsdienst wordt gezien als een privézaak, of er
wordt helemaal geen aandacht meer aan besteed.
Wij, als gemeenschap die samenkomt op zondag,
zouden dus ook aan de Heer kunnen vragen: “Geef
ons meer geloof”.
Maar wat is dat eigenlijk: geloven? In de
theologie maakt men een onderscheid tussen
geloven dat en geloven in. Ik kan zeggen: ik
geloof dat het morgen gaat regenen. Daar is
geloven eerder aannemen op redelijke basis van
wat gaat gebeuren omdat het weer vandaag niet
goed was en de weerman het heeft gezegd. Andere
voorbeelden zijn: mensen geloven dat technologie
ons leven zal beter maken. Of ze geloven dat het
nu minder veilig is dan vroeger. Men gelooft dat
onze kinderen het minder goed zullen hebben dan
wijzelf. Wat mensen geloven kan hen diametraal
tegenover elkaar opstellen: denk maar aan de ene
helft van de Britten, die denken dat na de
Brexit alles zal beter zijn, en de andere helft,
die gelooft dat een Brexit alles zal verkeerd
doen gaan.
Geloven in is een moeilijker verhaal. Je kan
geloven in de goede wil van mensen. Je kan ook
geloven in God. Vaak hoor ik het argument dat
mensen niet kunnen geloven in een God die
toelaat dat er allerlei nare dingen gebeuren met
mensen, ongevallen, ziektes, natuurrampen,
wreedheden, onderdrukking. Dat is voor hen de
rationele verklaring van hun ongeloof, en voor
hen is hiermee de kous af.
In deze viering zou ik wat willen nadenken,
mijmeren over mijn geloof in God, over het
geloof zoals wij het uitspreken in onze
gemeenschap. Over, zoals we het in het
openingslied hebben gezongen, hoe wij als
gemeenschap, recht voor onze God kunnen staan.
Laten wij eerst keren in onszelf, en het stil
maken in gebed.
Openingsgebed
Gedenk uw mensen
met de ruimte van uw hart.
Gedenk hen,
als zij U zoeken
maar niet weten te vinden,
als zij zich van U hebben afgekeerd,
en alle zoeken
hebben opgegeven.
Gedenk uw mensen,
in de steek gelaten,
alleen gelaten aan de nacht,
in angst en doodsnood,
Gedenk uw mensen,
die de moed hebben verloren,
al te zeer door het leven
gekwetst,
beschadigd
ook door ons.
Gedenk uw mensen,
laat uw oog weer op ons rusten,
gaan wij u dan niet er harte?
Sietze
de Vries, Bij gelegenheid (I) P. 74
Inleiding op de
evangelielezing
De lezing uit het evangelie van Lucas komt uit
een hoofdstuk dat de overgang maakt tussen een
luik waarin het Koninkrijk van God wordt
beschreven, en het volgende luik dat de tocht
naar Jeruzalem beschrijft, waar het einde van
het optreden van Jezus zich zal afspelen.
Volgens de commentaren die ik over deze perikoop
gelezen heb, is dit overgang-stuk een soort heen
en weer tussen instructies aan de leerlingen, en
vermaningen aan de farizeeën en Schriftgeleerden
die het nauwgezet volgen van de wet voorop
stellen, in plaats van aandacht te hebben voor
de kleinen en zwakken in de maatschappij.
Luisteren wij naar het evangelie.
Evangelie Lk 17,
5-10
Toen zeiden de apostelen tegen de Heer: ‘Geef
ons meer geloof!’ De Heer zei: ‘Als jullie
geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden
jullie tegen die moerbeiboom zeggen: “Trek je
wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!”
en hij zou jullie gehoorzamen.
Als iemand van jullie een knecht zou hebben die
ploegt of de kudden weidt, dan zal hij, wanneer
die thuiskomt van het land, toch niet tegen hem
zeggen: “Ga maar meteen aan tafel”? Zal hij niet
veel eerder tegen hem zeggen: “Maak iets te eten
voor me klaar, doe je gordel om en bedien me
terwijl ik eet en drink, en daarna kun je zelf
eten en drinken”? Hij bedankt de knecht toch
niet omdat die gedaan heeft wat hem is
opgedragen? Hetzelfde geldt voor jullie; wanneer
jullie alles gedaan hebben wat jullie is
opgedragen, zeg dan: “Wij zijn maar knechten, we
hebben enkel onze plicht gedaan.”’
Commentaar
Ik vind dit een moeilijke tekst vol met
weerhaken. Zoals ik in de inleiding zei vond ik
de vraag: “Geef ons meer geloof” intrigerend. En
het antwoord van Jezus ging helemaal niet in een
richting die ik kende, of die spoorde wat ik
vroeger in de godsdienstlessen had geleerd. Daar
bovenop komt de hele paragraaf over de knecht en
de meester. Dit komt over als hard en
ondankbaar.
De bijbelcommentaren die ik las gaven mij
daarover een beetje duidelijkheid. In de tijd
van Jezus was slavernij een courante praktijk.
Daarin was de meester geen enkele dankbaarheid
aan de slaaf verschuldigd. Als je dit plaatst in
het kader van het dispuut van Jezus met de
Farizeeën en Schriftgeleerden, dan kan je dit
begrijpen als: God is de mens geen enkele
dankbaarheid verschuldigd. Wat de mens ook doet
en welke regeltjes hij ook uitvaardigt en
naleeft, daar gaat het niet om, dat is niet de
kern van de zaak! Het gaat er niet om een grote
cataloog van regels en voorschriften te hebben
en dat “geloof” te noemen. Het is beter een
klein beetje geloof in God te hebben, maar diep
geworteld als een moerbeiboom. Bij de joden werd
de moerbeiboom beschouwd als een heel breed en
diepgewortelde plant. Wortelen in de zee staat
hier synoniem voor geworteld zijn in God, deel
te hebben aan de gemeenschap van God.
Als ik dit op mezelf toepas, denk ik dat Jezus
bedoelt dat ik mij niet moet verliezen in een
groot systeem van veel voorschriften en regels,
een groot geloof zoals sommigen dit noemen, maar
dat ik misschien beter af ben met een “klein”
geloof.
Theologisch kan je geloven altijd vertalen als
vertrouwen. Daarbij is geloven in ook een
performatieve daad, een houding, een gebaar dat
iets teweeg brengt. Het vraagt actie. Als ik
zeg: ik geloof in God dan stel ik mijn
vertrouwen op Hem en dan heeft dit uitspreken
gevolgen voor mijn leven. Het is juist dit
geloven in dat vandaag zo moeilijk is, omdat
mensen denken dat ze kunnen steunen op
zekerheden. Hoe vaak hoor je niet over het
zogenaamd “voorzorgsprincipe”. Alles moet
beheersbaar, verbeterbaar zijn. Daarentegen is
geloven als vertrouwen of zich toevertrouwen een
kwetsbaar, een bescheiden gebeuren. Je ziet niet
waar het naar toe gaat, maar je vertrouwt. De
vraag is natuurlijk wat mensen vandaag nog kan
bewegen om zo’n stap te zetten. Het beeld van
het mosterdzaadje en de boom is daarbij boeiend
want dat verwoordt de groeikracht. Hier is een
paradox die fascinerend is: tegelijk gaat het om
iets heel kwetsbaar en zoekend en tegelijk om
iets dat krachtig is en vol dynamiek.
Ook vandaag is er bij vele mensen een hang naar
duidelijke voorschriften en regels.
Moslim-bekeerlingen geven vaak het bestaan van
duidelijkheid en vaste regels in de islam aan
als de reden waarom ze moslim geworden zijn. In
een bepaalde vorm van de islam (en van
fundamentalische christen religies) zijn de
regels vast en duidelijk. Het probleem van
dergelijke geloofssystemen is dat die in botsing
komen met een wereld in verandering, met een
cultuur die er niet meer op past. Het is het
drama van die godsdiensten die hun praktijk
willen vastleggen in vaste formules,
voorschriften en concepten, en die dan niet meer
aanspreken of leiden tot een zeer verkrampte,
fundamentalistische houding.
Wat Jezus ons hier voorhoudt is dat wij een
klein geloof als een mosterdzaadje zouden
hebben, een geloof dat breed geworteld is in de
zee (in God), zoals de moerbeiboom.
Ik begrijp dit kleine geloof als een loslaten
van wat mij nog vastbindt. Het is het met open
en lege handen voor God te gaan staan, in
vertrouwen. Dit is niet eenvoudig. Het is het
moeizaam loslaten van idee-fixe, vaststaande
zekerheden, meningen, en tegelijk open te staan
voor de oproep van de andere, van God en mens.
Op die manier is een klein geloof een manier van
leven. Leven in het licht van het leven van
Jezus, van het kruis en van de verrijzenis. Het
is ijken op hoe hij heeft geleefd, in het geloof
dat God hem niet heeft laten vallen, en dat Hij
ook mij opvangt. Het is een oproep om actief
naar de andere toe te gaan, in vertrouwen, een
oproep om niet passief achterover te leunen.
Maar hier houdt het niet op. Als je echt gelooft
in God, dan moet dit leiden tot actie. Als dit
kleine geloof echt gegroeid is in mij, als het
smeult en geleidelijk groeit, dat moet dit
betekenen dat ik iets er mee doe. Eigenlijk zou
ik dan over dit geloof niet kunnen zwijgen, maar
erover praten met iedereen. Daar heb ik het
moeilijk mee. Ik worstel eigenlijk met twee
dingen. Hoe kan mijn geloof in God groeien en
verdiepen, en hoe ga ik daarmee om in mijn
alledaagse omgeving. Hoe ontwikkel ik dit
kwetsbare kleine geloof in mij, en hoe kom ik
tot actief getuigen van dit geloof? Ik denk dat
ik daar niet ver in ben. Misschien is mijn
geloof te klein om mij overweldigend te pushen
tot actie en getuigenis. Als je echt van iets
doordrongen bent, dan kleurt dit toch je hele
doen en laten? Ik vind dat dit bij mij niet het
geval is. Ik beken mij eerder tot de categorie
die bidt: “Heer ontferm U over mij, arme
zondaar.”’
Ik vind het belangrijk om dit kleine, kwetsbare
geloof te blijven voeden. Daarom kom ik
wekelijks naar de viering. Deze vieringen helpen
mij in het zoeken naar woorden en symbolen die
mijn relatie met God kunnen uitdrukken en mij in
mijn diepste raken. Ik denk dat dit de weg is
die wij als gemeenschap van Filosofenfontein
proberen te gaan.
Laat ons dit uitzingen in onze geloofsbelijdenis
met het lied 538.
Lied: 538
Ik geloof in de God
Inleiding op de
lezing uit de profeet Habakuk
Ik zou deze woorddienst willen beëindigen met
beluisteren van de eerste voorgeschreven lezing
van vandaag. Het is het begin van de profeet
Habakuk. Dit is een smeekgebed, een poëtische
kreet die het onrecht en het geweld aanklaagt,
gevolgd door een profetische herhaling van de
belofte van God dat zijn rijk zal komen voor de
rechtvaardige.
Na de lezing zingen wij lied 364, wij geloven
dat de nieuwe aarde zal komen.
1° lezing: Hab
1, 2-3; 2, 2-4
Hoe lang nog, HEER, moet ik om hulp roepen
en luistert u niet,
moet ik ‘Geweld!’ schreeuwen
en brengt u geen redding?
Waarom toont u mij dit onheil
en ziet u zelf de ellende aan?
Ik zie slechts verwoesting en geweld,
opkomende twist en groeiende tweedracht.
Dit was het antwoord van de HEER.
Schrijf dit visioen op,
grif het duidelijk in platen, zodat het snel te
lezen is.
Het visioen wacht tot zijn tijd gekomen is,
het getuigt ervan, het liegt niet.
Ook al is het nog niet vervuld,
wacht maar, het komt zeker,
het zal niet uitblijven.
Wie niet oprecht is kwijnt weg,
maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw.
Lied: 364
Om te zien een nieuwe aarde
Offerande
(Acclamatie 149)
Tafelgebed
159: Gij de grond van ons
vertrouwen
Onze Vader
Slotgebed
Met uw Naam
staat Gij garant
voor een land vol belofte.
Uw Naam luidt liefde,
goedertieren heet Gij,
trouw en barmhartig.
Waar liefde wonen kan
en trouw de vaste grond is,
waar erbarmen wegen wijst
daar opent Gij
dit land, deze aarde.
Met liefde en trouw
heeft één van ons mensen,
Jezus uw Zoon,
de weg gevonden,
de poort geopend
en heel dit land met ons gedeeld.
Dat zijn liefde ons beweegt
en zijn trouw ons vasthoudt
bidden wij U.
Sietze de Vries, Bij
gelegenheid (I) P. 185
Slotlied:
564: Zij die stom
zijn
|