------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------





19 februari 2017: zevende zondag

  Het tiende gebod: over begeerte en verlangen

Marcel Braekers, o.p.

Openingslied 569: "Die mij getrokken uit de schoot"

Begroeting


Zoals u wellicht weet, zijn we enkele zondagen blijven stilstaan bij de 10 woorden of de 10 geboden zoals men in het Westen zegt. Vorige zondag behandelde Lut het eerste gebod: ‘bemin uw God met heel uw hart’. Jacques koos voor het laatste gebod dat als volgt luidt:

Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort. (Ex.20,17)

Het gebod gaat over begeerte en als ik de tekst goed lees zit er een merkwaardige volgorde in: op de eerste plaats komt het huis, vervolgens de vrouw, dan de slaaf en slavin, de os en de ezel en tenslotte alle andere bezit. Dat zegt natuurlijk iets over de patriarchale verhoudingen waarbij de vrouw slechts een onderdeel is van het bezit. En toch verraste de verwoording van het gebod mij in deze zin dat wij bij begeerte spontaan alleen aan seksualiteit denken. De Bijbel zag dat anders: er is zoveel waarnaar begeerte kan uitgaan.
De fundamentele vraag die ik daarbij heb is deze: is dat zo verkeerd? Als wij mensen geschapen zijn met in ons lijf begeerten is het dan niet normaal dat je die voelt? Het Hebreeuwse woord hâmad is echter duidelijk: het gaat over begeren om te bezitten. Op zich is met die begeerte niets verkeerd, het loopt fout als dat begeren je gaat beheersen en je bereid bent alle normen opzij te schuiven om te krijgen wat je wil.

Maar ik wil mij er niet te vlug van afmaken, want is begeren niet net ‘willen hebben, zich toe-eigenen’? Het is geen contemplatieve bevlieging of een tijdelijke aandoening. Indien ik daarmee ter wereld kom wat is er dan fout aan begeren? Zitten we misschien helemaal verkeerd in elkaar en moeten we de Schepper en zijn begeerte ter verantwoording roepen?
Misschien al een eerste hint: de Franse rabbijn Marc-Alain Ouaknin wijst in zijn boek over de tien geboden erop dat dit gebod niet alleen het laatste van de tien is maar een relatie heeft met het begin. De tien geboden beginnen met ‘ik ben’ (anochi) en eindigen met ‘voor je naaste’ (lereacha). De tien geboden, zo zegt hij, ontvouwen zich tussen het ‘ik’ en de ‘ander’, tussen Gods spreken en hoe de mens zich gedraagt tegenover de ander. De vraag is dan niet zozeer hoe het met mijn begeerte staat, maar wel hoe ik het spreken van God hoor en hoe ik mij verhoud tot de ander. De tegenhanger van dit gebod is daarom voor mij de Bergrede en wel specifiek de aansporing van Jezus om onbezorgd te zijn. Het is mijn persoonlijke visie die ik u slechts kan voorleggen ter overweging.

In de Bijbel staan twee overbekende verhalen van onrechtmatig begeren: Achab die de tuin van zijn buurman wil inpikken en koning David die de mooie Bathseba zag baden en ook haar wilde inpikken. Hiertegen plaats ik de tekst in Mattheüs 6,24-34.

Belijdenis 315: “Lied van de aarde”

Gebed: psalm 131

Heer, niet trots is mijn hart,
Niet hoogmoedig mijn blik,
Ik zoek niet wat te groot is
Voor mij en te hoog gegrepen.

Nee, ik ben stil geworden,
Ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind op de arm van zijn moeder,
Als een kind is mijn ziel in mij.

Israël, hoop op de Heer,
Van nu tot in eeuwigheid

Inleiding op de lezing

Omdat we bij begeren spontaan alleen aan seksualiteit denken, koos ik niet voor het verhaal van David en Bathseba maar het verhaal over koning Achab. Zoals David al een hele nest vrouwen had en toch die ene absoluut wilde hebben, zo is het ook met koning Achab. Hij bezit een mooi paleis met daaraan een prachtige lusttuin. Maar hij zou er graag nog een groentetuintje bij willen. En als hij zijn zin niet krijgt gaat hij liggen mokken als een klein kind.

Lezing uit 1 Koningen 21, naverteld door N. ter Linden in De profeet in de vis, p. 207-210

De wijngaard van Nabot
`Nabot was aan het schoffelen in zijn wijngaard. Er hingen volle druiventrossen aan de ranken, je kon zien dat Nabot er goed voor zorgde. Zijn land grensde aan het park van het grote zomerverblijf van koning Achab.
"Nabot, wat heb jij daar toch een mooi stukje grond," zei Achab, die een wandeling door zijn park maakte. "Weet je, ik zou die wijngaard wel willen hebben om er een moestuin van te maken. Je krijgt er op een andere plaats een nog mooiere wijngaard voor terug of, als je dat liever hebt, geef ik je er geld voor."
Nabot schrok, hij moest er niet aan denken dat zijn land voortaan van iemand anders zou zijn. "Deze wijngaard heb ik van mijn vader geërfd, heer koning, en mijn vader heeft hem van mijn grootvader geërfd en die weer van zijn vader, wij schoffelen hier al ik weet niet hoe lang. Later zal dit land voor mijn zoon zijn. Het is erfgoed, heer koning, vraagt u mij alstublieft niet er afstand van te doen."

Zou Achab dat horen, dat Nabot zijn wijngaard erfgoed noemde? Zou hij begrijpen dat Nabot het eigenlijk over het erfgoed van God had? Want het is God die het land aan Israël ten erfdeel heeft gegeven. Nabots wijngaard is een stukje van het heilige land, en daarom kun je er niet zomaar handel mee drijven. Eigenlijk is dat land helemaal niet van hem, hij heeft het van God in bruikleen. En wat je te leen hebt, mag je niet zomaar verkopen. Weet Achab dat allemaal niet meer, heeft BaM het zó voor het zeggen in het paleis, dat de stem van Israëls God er niet meer wordt gehoord, luistert Achab alleen maar naar wat de God Hebbert hem influistert?

Achab voelde zich beledigd door Nabots weigering en ging thuis mokkend op zijn bed liggen, met zijn gezicht naar de muur, als een verwend kind dat zijn zin niet heeft gekregen. Izebel zat aan tafel te wachten tot hij kwam eten. Waar bleef hij toch?
Na enig zoeken vond ze hem in de slaapkamer. "Wat is er, Achab, waarom ben je zo uit je doen, waarom kom je niet eten?"
"Ik vroeg aan buurman Nabot om zijn wijngaard, ik bood hem er een mooiere wijngaard voor in de plaats of een som geld, maar hij vertikte het: 'Ik geef je mijn wijngaard niet,' zei hij."

Zie je wel, die Achab heeft inderdaad niet goed gehoord wat Nabot zei. Nabot zei niet dat hij zijn wijngaard niet wilde geven, hij zei dat hij zijn erfgoed niet wilde verkopen, het was voor hem een stukje van het heilige land! Achab had echt geen flauw benul waar Nabot het over had en Izebel uit het verre Sidon wist al helemaal van toeten noch blazen. Een stukje landruilen of verkopen, wat was daar mis mee, land is land. Waarom werkte zo'n Nabot daar nu niet even aan mee? Izebel vond Israël maar een raar volkje en de buurman was ook een vreemde snuiter en nog brutaal bovendien.
"Achab, wie is hier eigenlijk de baas? Dat boertje van hiernaast heeft het hier toch niet voor het zeggen? Sta op, eet, en maak je maar niet druk, ik zal ervoor zorgen dat jij die wijngaard krijgt, en snel ook."
De koningin pakte een pen, schreef een brief aan de rechters van de stad waarin stond dat ze Nabot ter dood moesten veroordelen. Ze zette er de naam van Achab onder en verzegelde de brief met het zegel van de koning.
Nabot werd gearresteerd en de rechters -- bang voor hun hachje -- zorgden ervoor dat twee getuigen -- ook bang voor hun hachje -- in de rechtszaal kwamen verklaren dat Nabot God en de koning beledigd had.

God en de koning. Alsof die twee altijd en vanzelfsprekend bij elkaar horen. Alsof er geen verschil is tussen heiligschennis en majesteitsschennis. Wie vóór God gekozen heeft, moet soms tégen de koning kiezen. Maar probeer dat Izebel en die bange rechters maar eens aan hun verstand te brengen. Nabot werd zonder pardon ter dood veroordeeld en gestenigd. De honden likten zijn bloed.
Izebel kwam Achab het blijde nieuws zelf melden. "Sta op, Achab, van die Nabot zullen we geen last meer hebben, beërf het land."

Beërf het land.
Zonder dat ze het wist, nam Izebel woorden van God zelf in de mond! Het zijn de woorden die God sprak, nee, niet tot de rijken maar tot de armen, tot de slaven die aan de tirannie van Egypte waren ontkomen en berooid en wel de Jordaan waren overgetrokken: "Beërf het land."
Achab stond op en wandelde naar de wijngaard van, nee, niet van Nabot dus, de wijngaard was nu van hem. Izebel wuif-
de hem uit. Had die man van haar zich toch bijna in de luren laten leggen door een simpele wijngaardenier die niet scheen te begrijpen dat een verzoek van de koning gelijkstaat aan een bevel. Goed dat zij even had ingegrepen.'

Amos hield op met vertellen. 'De rest kunnen jullie zelf ook verzinnen,' zei hij.
`De kwaden werden gestraft,' zei Tobias.
'Ja, zo hoort dat, in onze verhalen,' zei Amos. 'Want God kon dit natuurlijk niet op zich laten zitten en stuurde zijn profeet op de boosdoener af: "Elia, sta op, ga naar Achab, de koning van Israël, die op dit moment bezig is de wijngaard van Nabot te beërven. Zeg tegen hem: 'Jij had van Nabots erfdeel af moeten blijven. En je had helemaal van Nabot zelf af moeten blijven. Zoals de honden het bloed van Nabot hebben opgelikt, zo zullen ze jouw bloed oplikken.'
Niet lang daarna is het zo ook gegaan. En later zou ook koningin Izebel op een gruwelijke manier aan haar eind komen, even gruwelijk als zij had geleefd.'

Tussenzang 552: “Maak ons tot het zout der aarde”

Homilie


De hertaling door ter Linden was duidelijk: Naboth kon niet zomaar zijn wijngaard verkopen want het was het stukje grond dat zijn voorouders hadden gekregen toen ze in het beloofde land aankwamen. Het was geen bezit maar veeleer een geschenk dat naar God en naar de voorouders verwees. Daar speel je niet mee. Achab is gedreven door begeerte. ‘Ik ga er een groentetuin van maken’ zegt hij. Groentetuin of gan jerek is hetzelfde woord als voor de tuin van Eden.
Het verhaal wijst zo naar het paradijsverhaal, naar de oorsprong van de mens en naar de oerzonde. Ook Adam en Eva hadden alles wat ze maar wilden, maar hun begeerte ging naar iets dat hun niet toebehoorde. De boom van goed en kwaad had een symbolische betekenis. Hij stond daar als waarschuwing voor de inperking. Het paradijsverhaal wilde ons zeggen dat we niet willekeurig despoot zijn van de aarde, ze is niet ons bezit, maar we zijn slechts hoeders. Adam en Eva mochten wel volop genieten van de aardse tuin, maar ze konden niet straffeloos zich alles toe-eigenen. De weigering van Naboth drukt dit fijnzinnig uit: ‘het is geen bezit maar erfgoed’ dat hij gekregen had van zijn ouders en zou doorgeven aan zijn zoon. Achab daarentegen is jaloers en gedreven door begeerte. Grond kan je inruilen voor andere grond of er geld voor geven. Twee totaal verschillende instellingen en verschillende houdingen tegenover het leven. Beiden worden gedreven door begeerten, maar voor Naboth werd ze iets van de symbolische orde. Ze werd opgenomen in zijn dieper verlangen naar een waardevol en zinvol leven verbonden met zijn traditie en met de God van zijn voorvaderen die hen bracht naar het land van Belofte. Begeerte zou met andere woorden de lichamelijke motor moeten zijn van ons oneindig verlangen.

Wat is er dan zo fout aan die begeerte, zo vroeg de Franse filosoof René Girard zich af? Zonder begeerte is een mens een uitgedoofde kaars of een verdorde plant. Begeerte is onze lichamelijke wijze van omgaan met de werkelijkheid. Maar alleen begeerte is egocentrisch, ze heeft geen respect voor de ander en voor de dingen. Begeerte heeft iets doods ook al lijkt ze zo vitaal. Lees maar de roddelpers: het gaat alleen maar om begeren dat onmiddellijk weer stilvalt als het heeft veroverd wat het wilde.
Daarbij is er nog iets merkwaardig aan de hand. We begeren vooral wat voor de ander belangrijk is, zegt Girard. Niet wat hij bezit is belangrijk maar dat hij daar zomaar van kan genieten. Begeerte wordt gevoed door jaloezie. We willen daarom allemaal dezelfde dingen die plots belangrijk worden omdat iedereen ze wil. En gezien de schaarste gaan we concurreren, elkaar de loef afsteken, pronken met wat we wel hebben veroverd, enz. Zo raakt begeerte los van haar eerste bron en verwordt ze tot een pervers en schaamteloos veroveren.

Hoe raken we uit die vicieuze cirkel van altijd meer? Hoe overstijgt men de graaicultuur waarover de laatste dagen zoveel te doen is? Hoe komen tot echte liefde waarin begeerte en respect, nabijheid en afstand tezamen kunnen bestaan? Voor mij biedt de Bergrede een weldoend antwoord. Wees niet bezorgd, zegt Jezus. Kijk naar de zelf-vergeten schoonheid van de natuur, laat de zorgen van vandaag blijven bij hier en nu, besef dat ook de mooiste bloem geen uur langer kan bestaan dan in haar aard zit. Dus, verzoen je met de eindigheid van alles en de eindigheid van je eigen er zijn. En geef je over aan de nabije en liefdevolle God. Dan kan begeren genieten worden, krijgt het leven opnieuw iets van zijn oorspronkelijke eenvoud en warmte. Dat leerde Jezus en dat leefde Hij ons voor. Daarom noemt Paulus Hem de nieuwe Adam, degene die een fundamentele correctie aanbracht door zichzelf te ontledigen.
Laten we dan rechtstaan en luisteren naar het evangelie

Mattheüs 5,27-30
Groot dankgebed 158: “Gij die mij aankijkt”
Na de communie 555: “In diepe nacht ben ik gegaan”

------