------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




1 januari 2017: Op de grens van oud en nieuw

Marcel Braekers

Openingszang 270: “Van waar zijt Gij gekomen?"

Begroeting


‘Traditie is het doorgeven van het vuur niet het aanbidden van de as’ zei Gustav Mahler. Die prachtige uitspraak lijkt me helemaal op zijn plaats op deze zondagmorgen die tegelijk de eerste dag van het nieuwe jaar is. We staan nog met anderhalf been in het oude jaar terwijl we een voorzichtig pasje zetten in het nieuwe. Hoe staan we op die grens? Wat nemen we mee naar het nieuwe jaar zowel vanuit ons persoonlijk leven als vanuit onze traditie? Wat zouden we best vlug opruimen en wat moet bewaard en beschermd worden?

We zijn erfgenamen van een grote christelijke traditie, erfgenamen van een Westerse cultuur met zijn eigen kunst, eigen waarden en denken, maar tegelijk slechts een kleine stip op weg naar een nieuwe tijd.
Daarom is het belangrijk om hoe miniem ook, iets van de kracht, de inspiratie en de liefde uit die traditie door te geven, eerder dan te verstollen in aanbidding voor de levenloze rest, de as die de traditie nalaat. Datzelfde geldt voor ons persoonlijk leven, alhoewel ik weet dat het gemakkelijker gezegd dan gedaan wordt. Hoe kunnen we het vuur doorgeven, de bezieling die ons overeind houdt, want dat is het wat jonge mensen van ons vragen? Hoe moeten we eerlijk verwoorden waar we voor staan? Met ‘wij’ bedoel ik dan mensen van mijn generatie.

Allerlei voorvallen in de laatste tijd hebben me scherper dan ooit doen beseffen hoe verschillend de wereld van jonge mensen is van de wereld waar ik uit voortkom en we daardoor helemaal anders kijken naar het gegeven van ‘identiteit’. Ik die het rijke Roomse leven nog meemaakte met zijn te nadrukkelijke, dominante identiteit waarvan we al te graag afscheid namen. En de jongere generatie die vooral vaagheid en zoekende zelfrealisatie zag. Hoe verschillend ervaar je dan niet het wegvallen van symbolen, het experimenteren met liturgie en met allerlei levenspatronen. Vandaag op Nieuwjaarsdag wil ik alleen maar stilstaan bij het besef hoe de tijd zijn spel met ons speelt en, meer dan we kunnen beseffen, ons maakt tot de mens die we zijn en die verschilt van iemand die op een ander tijdstip geboren wordt.

Tegelijk viert de Kerk op 1 januari het feest van Maria’s moederschap. Na de geboorte, de drukte bij het gezellige kraambed in de stal kwam de tijd dat ze zich helemaal op haar zoontje kon concentreren. Daarom wil ik twee thema’s samenvoegen: de betekenis die zij als moeder van Jezus heeft, want ze legde in Hem de menselijke basis van waaruit het goddelijke zou oplichten, maar tegelijk was zij de volwassene die anders naar haar kind en de toekomst keek.
Om er geen loodzware viering van te maken staat hier op het altaar een afbeelding van een icoon van de moeder Gods. Doorheen de vele verschillende voorstellingen in de iconografie komt altijd hetzelfde gegeven terug: Maria met het kind op haar arm die tegelijk liefdevol naar elkaar zijn gekeerd. Maar zoals zo vaak zit in de icoon een dubbele boodschap. Maria kijkt voorbij haar kind mijmerend weg terwijl in haar ogen een droefheid zit. Ze leeft in het besef dat haar zoon ooit zal lijden en gemarteld worden. Het geeft aan de icoon een intense schoonheid van lieflijke nabijheid en mijmerende afstand. Wat gebeurt er als je aan deze voorstelling overgeeft en ze een tijd op je laat inwerken? En geeft ze inspiratie om op deze Nieuwjaarsdag iets te zeggen over de tijd, over de generatiekloof of over afstand en nabijheid?

Gebed
Het gebed van deze zondag is tegelijk de eerste lezing. Het is de zegen die de hogepriester over het volk uitsprak, het is ook de zegen die wij op het einde van de viering over elkaar zeggen.

Jahwe sprak tot Mozes: Zeg aan Aäron en zijn zonen: Als gij de Israëlieten zegent, doe het dan met deze woorden: `Moge Jahwe u zegenen en u behoeden! Moge Jahwe de glans van zijn gelaat over u spreiden en u genadig zijn! Moge Jahwe zijn gelaat naar u keren en u vrede schenken!' Als zij zo mijn naam over de Israëlieten uitspreken, zal Ik hen zegenen. (Numeri 6,22-27)

Lied 195: “Gij levende eerste en laatste”
Inleiding op Evangelie (Lucas 2,16-21)

15 Toen de engelen weer van hen waren weggegaan naar de hemel, zeiden de herders tegen elkaar: ‘Kom, we gaan naar Betlehem om te zien wat er is gebeurd en ons door de Heer is bekendgemaakt.’ 16 Haastig gingen ze erheen en vonden Maria en Jozef, en het kind dat in de voerbak lag. 17 Toen ze het zagen, maakten ze bekend wat hun over dit kind was gezegd. 18 Allen die het hoorden stonden verbaasd over wat hun door de herders werd gezegd. 19 Maria bewaarde dit alles in haar hart en dacht erover na. 20 De herders keerden terug. Zij verheerlijkten en loofden God om alles wat zij hadden gehoord en gezien; het kwam overeen met wat hun was gezegd. 21 Een week later, toen de tijd gekomen was dat Hij besneden moest worden, kreeg Hij de naam Jezus, die door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot werd ontvangen.

Lied 267: “Weer staat een twijg van Jesse in bloei

Homilie


In het orthodoxe christendom kreeg de voorstelling van de moeder Gods een centrale plaats als de Theotokos of Mètèr Theou. Daarbij was een iconische voorstelling niet zomaar volgens de inspiratie van een kunstenaar ontworpen, maar was men bij het uitwerken gebonden aan strikte voorschriften. Dat geeft onder andere aan een icoon zo’n intens en transcendent karakter.
Iconen van Maria met het kindje tonen meestal Maria in een mooie, purperrode mantel met een beetje blauw rond haar hoofd en met op haar voorhoofd en schouder 3 sterren. De kleuren en symbolen verwijzen naar haar menselijke, maar ook bijzondere persoonlijkheid waarbij het blauw symbool van het menselijke is en de sterren symbool van haar maagdelijkheid.
Het kindje heeft de kleuren van het goddelijke en koninklijke. Soms stelt men het kind als een kleine volwassene voor die slechts een oppervlakkige relatie met de moeder schijnt te hebben. In andere gevallen keert het kindje zich in alle tederheid naar de moeder die haar hoofd naar hem buigt en het omhelst. Maar altijd kijkt Maria weg en drukt haar gezicht droefheid uit. Daardoor krijgen deze iconen een fascinerende betekenis.
Allereerst gaat het om de menswording van God of beter het in elkaar verstrengeld geraken van goddelijke toekering en menselijke openheid. Het is ook een verstrengeling van liefdevolle nabijheid en duidelijk afgetekende afstand. En tenslotte is er die verstrengeling van kinderlijke overgave en onbezorgdheid en de moederlijke angst en droefheid om wat komen zal. Twee generaties komend uit een andere tijd en met een andere achtergrond die in dat ene moment elkaar vasthouden.

Deze icoon brengt me terug bij de mijmering van het begin. Wat doet de tijd met Maria en haar kind en wat doet hij met ons? Hoe maakt hij, meer dan we zelf beseffen, ons tot degene die we zijn en ontstaan verschillen die ons gedrag bepalen? En kunnen we voorbij dat gebeuren geraken? Kunnen we bijvoorbeeld ons indenken hoe iemand in een andere tijd leefde en de werkelijkheid heeft ervaren?
Ik ben al vele jaren gefascineerd door de 13e - 14e eeuw waarin de dominicanen werden gesticht en de eerste grote figuren zoals Thomas en Eckhart hebben geleefd. Kan ik nog aanvoelen wat hen bezielde? Altijd weer kom ik verrassingen tegen in het besef hoe heel anders gevoelens van geborgenheid en angst, vertrouwen en hoop functioneerden.

Maar ik hoef ook maar te kijken naar vandaag wanneer ik in de cursus in gesprek geraak met jongeren die priester of kloosterling willen worden. Zij hebben een heel ander aanvoelen van symbolen en rituelen. Zij begrijpen nauwelijks hoe wij na het concilie een aantal waardevolle verworvenheden zomaar opzij durfden schuiven, gewoon omdat ze voor ons te beklemmend waren of omdat ze hun tekenwaarde hadden verloren. Ik vermoed dat op andere vlakken zich hetzelfde afspeelt tussen jonge koppels en hun baby en anderzijds de grootouders. Wat is de basis voor een gesprek?

Ik haal terug Gustav Mahler aan: ‘traditie is het doorgeven van het vuur, niet het aanbidden van de as’. Naar aanleiding van het colloquium dat ik samen met de faculteit theologie inrichtte over de plaats van het habijt, kreeg ik van onze magister een klein maar kernachtige mail. De oude generatie liet in functie van de verkondiging een aantal symbolen achterwege, schreef hij, omdat men dicht bij de mensen wilde zijn en in functie van de verkondiging dingen liet vallen. De jonge generatie beleeft de godsdienst helemaal anders, ze zoekt naar identiteit en visibilité, en in functie van de verkondiging gaat ze weer symbolen beklemtonen die wij lieten vallen. Er zijn dus verschillen ten gevolge van de tijd én er is een gemeenschappelijke bekommernis. Daarover moeten jullie gaan spreken, aldus de magister.
Hoe kunnen we het vuur doorgeven zonder ons te verliezen in aanbidding van de as? Noem elkaar niet verwijtend conservatief of losgeslagen zestiger, maar spreek over uw bezieling. Dat vraagt om een eerlijk gesprek, om het afleggen van beter weten (want wij hebben toch zoveel ervaring), accepteren dat we een kind van onze tijd zijn maar met een kwetsbare openheid waardoor het andere, het nieuwe en misschien wel de Andere ons kunnen raken. Misschien is dat de opdracht voor het nieuwe jaar.

Groot dankgebed 161
Na de communie 262: “Komt ons in diepe nacht ter ore”

Slot: samen een kring vormen en zegen zingen:
Lied 197: “Moge de zegen van God op je rusten”


------