------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




24-25 december 2015: Kerstmis

           Het geheim van de menswording

Marcel Braekers

Lied 213: “Als tussen licht en donker” fluit solo

Alles wat waar is

Alles wat waar is,
Kan zachtjes zijn.

Zachtjes rijpen de vruchten.
Bladeren vallen in stilte.
Stom bedekt de sneeuw ze,
Kalm vriest het meer dicht –
Dood komt als slaap.

Bevruchting is zwijgend.
Zonnelicht schreeuwt niet.
Niemand hoort het, als de sneeuw verdwijnt.
Al het gras komt uit de aarde –
Stom.
Als bloesems opengaan,
Davert het niet.

Alles wat waar is,
Kan zachtjes zijn.
Voor ons oor.
Geen mens kan horen
Wat de uil hoort.             (H. Kahlau)


Lied 213 solo + fluit

Gebed

Zal de dag nog komen dat de bergen bedekt zijn met vrede,
De heuvels getooid met gerechtigheid?
Dat al wat ademt niet langer zucht en schreit?
Met uw schepping in nood roepen wij om U.

Zal die dag nog komen voor wie te lijden heeft van man en macht,
Voor wie geen helper heeft,
Voor wie de vlam van de hoop is gedoofd en alle verwachting begraven?
Met wie vergeten raken roepen wij
om U die als een lichtende ster ons voor wilt gaan.    (S. de Vries)

Lied 213: allen
Inleiding kerstoratorium
Kerstoratorium
Lied 271: “Adeste fideles”

Homilie bij het schilderij 'De volkstelling in Bethlehem' van Pieter Brueghel de Oude

Pieter Brueghel werd door zijn tijdgenoten ook wel ‘Pier den Drol’ genoemd omwille van zijn drollige of grappige taferelen. Van zijn leermeester Jeroen Bosch had hij geleerd dat je vooral datgene moet schilderen wat niet te zien is. Dat is ook de invalshoek van dit prachtige schilderij ‘De volkstelling in Bethlehem’ geschilderd in 1566.

Wat wellicht opvalt is dat het tafereel zich vooral links in de hoek afspeelt. Daar zie je dat het niet zozeer om een volkstelling gaat maar om het betalen van belasting. Je ziet er de ‘Herberg de Kroon’ met boven de deur het Habsburgse embleem van de adelaar met de twee koppen. Daar heeft de belastingontvanger zijn tijdelijk kantoor ingericht.
Op het schilderij speelt zich een alledaags druk moment af in een Brabants dorp. Er wordt geschaatst, met de ijstol gespeeld, een varken wordt gekeeld, een jongetje loopt met sandalen van gevlochten stro.

In dat drukke, dagelijkse leven loopt, nauwe-welijks zichtbaar, een koppel samen met een os en een ezel. De vrouw is gehuld in een deken van grove stof en heeft een rieten mand vast met wat spullen erin voor wat komen gaat. De man gaat helemaal verscholen onder een grote hoed en heeft wat timmergerief in de hand. Het ezeltje buigt stil het hoofd alsof het zich bewust is van zijn kostbare vracht. De os kijkt vragend naar de toeschouwer of die wel zijn krib herkent en weet waarover het gaat.

       

‘Je moet schilderen wat niet te zien is’ had Bosch Brueghel geleerd. Dat maakt het schilderij zo prachtig. Het ongrijpbare en onnoembare komt ‘tastend aan het licht’. Jozef en Maria zijn nauwelijks te herkennen in dat globale gebeuren. Het zijn alledaagse mensen zoals u en ik alleen herkenbaar door wat ze uitstralen. Overal is er actie, spel, gevecht, afpersing, maar rond hen is alles stil. De komst van Jezus op aarde is immers voor Brueghel een verstillend moment. Je merkt het niet of nauwelijks in deze wereld van drukte en vergetelheid om wat echt belangrijk is. Geen engelen, geen herders of wijzen, enkel de moeizame tocht van twee mensen die doen wat iedereen moet doen, maar die zich voortbewegen gedragen door een ongrijpbaar mysterie.

Brueghel wilde dat we kijkend naar het schilderij zouden zoeken wat de clou is van het verhaal. Want het heilige, God die in mensengestalte verschijnt, is nooit voor de hand liggend en aanwijsbaar. Het vraagt een verstillende inkeer om net als Maria te worden die met gesloten ogen wacht op het wonder dat zal gebeuren.

Te midden van onze wereld vol geweld, vol ongerechtigheid en niet te verdragen ellende, is er dat kleine moment dat ons uitnodigt om het goddelijke in onszelf te ontdekken, om het te koesteren en het ruimte te geven zodat het kan groeien. Want wat Angelus Silesius zoveel eeuwen geleden schreef blijft waar:

‘Wird Christus tausendmahl zu Bethlehem gebohrn
und nicht zu dir; du bleibst noch Ewiglich verlohrn’ (I, 61)

‘Schweig allerliebster schweig: kanstu nur gäntzlich schweigen:
So wird dir Gott mehr guts/ als du begehrst/ erzeigen.
(II,8)

Offerande: Lied "Stille nacht"

Tijdens groot dankgebed: refrein van 266: “Moge ons voor waar verschijnen”

Groot dankgebed

Voor wie wil zien hoe het Woord luidt,
En wat het Licht beduidt
Is er alleen dit Kind, één van ons
Én de vrucht van de liefde van hemel en aarde.
Men zag in Hem de handreiking van de hemel,
Het kind van de eerste dag,
Geboren uit het eerste licht.
In Hem kwam het Woord tot leven
Kreeg het Licht zijn kracht.

Hij is het origineel van Gods beeld,
Hield het onder ons hoog.
Hij is ons de spiegel waarin wij zien
Adam opnieuw, de Mens in het kind
Niet meer in de nacht maar door Gods glorie omstraald

Instellingswoorden van nr. 151: “Christus de gestalte van God”

Wij danken U, God,
Voor Jezus Messias, uw Woord uit den hoge,
Uw trouw aan ons allen,
Dit licht in de nacht.
Laat Hij voor ons zijn een naam in ons midden,
Een mens die ons aanvuurt,
Een teken van leven, van liefde voorgoed.

Hoor ons, als wij bidden, uw wereld gedenken
En wie daarop wonen;
De rijen mensen beschadigd, ontworteld, geveld door geweld,
Gevlucht en verdreven – o God is dit leven? –
Hun toekomst een vraag.

Maak ons tot uw huis, een plek om te schuilen,
Waar recht wordt gedaan,
Waar naamloze mensen gekend en geliefd zijn,
Waar wantrouwen voortaan heeft afgedaan.

Wij vragen van U dat Gij ons laat dromen
Van uw grote vrede,
Dat Rijk van ons leven dat baan breekt en komt.
Maak ons vredestichters
Die niet meer vertrouwen op macht en geweld.
Houd Gij voor ons levend het kind dat kan spelen,
De vrouw die mag opstaan, de mens die bemint.

U danken wij God
Wij proeven uw goedheid:
Dit Kind ons geboren, de mens naar uw hart.
Gij schenkt ons elkaar om te delen in vreugde en vrijheid.
Maak ons dan ruimhartig,
Bedacht op uw zegen, elkanders geluk.       (S. de Vries)

Na de communie: 270: “Vanwaar zijt Gij gekomen

" Geen Kerstkantate"

Niet alleen in het holst
Van de nacht van het jaar,
Iedere dag van het jaar
Heeft het licht het koud.

Het vraagt om geen engelenstemmen,
Het hongert naar
Een beetje gerechtigheid
Aan deze kant van de tijd.

En dromen doet het ook niet van
Eeuwig hemelse zomers
In en om het vaderhuis
Het hunkert naar

Aardse dagen ooit
Zonder marteling en moord
Het licht dat van puur licht
Kind is en woord.            (Hans Andreus)

------