------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




11 oktober 2015: 28e zondag

           Wat belemmert ons om toe te treden
                 tot het Rijk van God? (Mc. 10,17-31)

Marcel Braekers

Openingszang 1:
“Wie anders zou de hemel dragen?” 

Begroeting

Toen Sebastien De Fooz te voet als pelgrim naar Jeruzalem stapte werd hij vooral getroffen door de manier waarop hij in verschillende landen werd ontvangen. Hoe armer en eenvoudiger de mensen, des te gastvrijer ze waren. Zo beschrijft hij hoe hij door een arme streek in Bulgarije trok.

“Een doodarm echtpaar komt dichterbij. De vrouw knielt en kust me de hand. Ze slaat een kruis. Ik ben verward, volkomen van de kaart. Uit haar tas haalt ze een pakje schapenkaas dat ze me overhandigt. Ze stamelt enkele woorden tegen haar echtgenoot, die diep in zijn zak grabbelt en een klein muntstuk bovenhaalt. Twintig stotinki, een vijfde van een lev of 10 eurocent. Ik aanvaard zijn gift. God maakt dat ik waardig ben. Wat me vooral van de wijs brengt is dat al deze mensen die in alle eenvoud leven, een kruis slaan voor mij die uit een ingewikkelde maatschappij kom.” (Te voet naar Jeruzalem p. 127)

Wat hebben arme, eenvoudige mensen dat hen maakt tot een soort van engelen, die bereid zijn alles te delen met een zwervende pelgrim? Alsof ze niets moeten beschermen, geen berekeningen in hun hoofd moeten maken, het weinige dat ze bezitten beschouwen als een gekregen goed dat ze evident met anderen delen. Welke innerlijke vrijheid hebben zij niet verworven waar velen mijlenver van verwijderd zijn. Hun houding staat haaks op het evangelieverhaal van deze zondag. Een rijke man vraagt aan Jezus wat hij moet doen om het eeuwig leven te verwerven. De tekst gaat over mensen die twintig eeuwen geleden hebben geleefd. En toch springt de vraag zo naar elk van ons: hoe staan we tegenover bezit, tegenover al het aardse? Hoe sterk klampen wij ons daaraan vast vanuit een verlangen naar erkenning, naar aanzien? Hoe gaan wij om met het geestelijke bezit van onze talenten en kennis? Eigenlijk verwijzen al deze vragen naar één punt: de vraag namelijk hoe je jezelf vrij hebt gemaakt voor het Rijk van God en voor het lot van de aarde

Lied 114: “God onze vader, wij roepen U”

Gebed

Hoor mijn stem, Heer,
Hoor mijn roepen:
Heer, ontferm U, geef mij antwoord.
Mijn hart herhaalt wat Gij mij zegt:
‘zoek dan het licht van mijn ogen’.
Zoeken zullen wij, Heer, het licht van uw ogen.
Houd uw gezicht voor ons niet verborgen.
Hoor onze stem, Heer, hoor ons roepen:
Heer ontferm U, geef ons antwoord. (vrij naar S. de Vries)

Uit het evangelie volgens Marcus 10, 17-31

Lied 512: “Wie zijn leven niet wil geven”

Homilie

Jaren lang heb ik gedacht dat dit verhaal van de rijke man bedoeld was voor hen die besloten naar het klooster te gaan. Men vertelde ons dat, om Jezus echt te volgen, wij moesten doen wat deze man niet deed: alles achterlaten, afzien van alle bezit om zo helemaal te leven voor het rijk van God. Maar dat kan zeker de bedoeling van Marcus niet zijn geweest toen hij dit verhaal optekende, want zo’n levenspatroon bestond nog niet. Herlees je de tekst dan zitten er nog meer merkwaardige wendingen in.

Allereerst is daar de vraag van de man: wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? Een vrome Jood dacht niet in woorden als ‘eeuwig leven’. Vragen over ‘eeuwig leven’ werden alleen in heidens milieus gesteld en men bedoelde er iets heel anders mee dan wat de Bijbel zegt over ‘verrijzenis’. Eeuwig leven was leven zoals de goden: eeuwig, dus zonder te sterven en daarbij een leuk leven leidend zoals wij ons dat slechts kunnen dromen. Het eeuwig leven van de heidense goden was niet meer dan een projectie van allerlei menselijke verlangens om te ontsnappen aan de dood en allerlei verdriet. Als in de Bijbel gesproken wordt over de verrijzenis bedoelt men iets totaal anders. Verrijzenis erkent dat de dood een fundamentele breuk betekent en dat daarna een nieuw leven begint opgenomen in Gods liefde, maar waar we ons geen voorstelling van kunnen maken en eigenlijk ook niets meer over kunnen zeggen. Als dus deze man voor Jezus knielt en vraagt hoe je het eeuwig leven kunt bereiken gaat het niet meer om een vrome Israëliet, maar een heidense bekeerling ergens in Rome.

Toch is dit verhaal van Marcus doordrongen van Joodse details. Want in die tijd bestond de gewoonte dat pelgrims optrokken naar Jeruzalem en als ze in de tempel aankwamen knielden ze neer om de Heer te loven en gingen ze vervolgens naar de priester met de vraag ‘wat moeten we doen om goed te leven?’ Daarop las de priester een stuk uit de Thora voor of gaf hij een korte gebalde samenvatting ervan. Marcus heeft met andere woorden Joodse gebruiken vermengd met de Grieks-Romeinse vraag naar eeuwig leven.

Nog één detail dat voor mijn begrijpen van het verhaal van groot belang is. De man vraagt niet ‘wat men moet doen’ maar ‘wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven.’ Het gaat dus om een heel persoonlijke vraag van iemand die er alles voor over heeft om te leven volgens de Joodse godsdienst en die zich toch niet bevrijd voelt. Op dat ogenblik beseft Jezus dat het de man ernst is. Tot hier had Hij afstandelijk gereageerd, maar ineens kijkt Hij vol liefde naar de man en ziet Hij wat er eigenlijk aan de hand is. De Wet heeft hem niet bevrijd. Volgens de Thora moest je aalmoezen geven als ondersteuning van je arme volksgenoten. Jezus vraagt iets nieuw: Hij vraagt niet om nog meer te geven maar geeft de raad heel zijn bezit te verkopen, het aan de armen te geven en achter Hem aan te gaan als een bevrijd mens. Jezus vraagt iets dat tegen de mening van de rabbijnen in gaat. Volgens de rabbijnen was het verkeerd om al je bezit weg te geven, want dan had men nog een armoezaaier meer. Maar de man trekt zich ontgoocheld terug. Hij kon geen afstand doen van zijn bezit.

Jezus gebruikt een mooi beeld: dat van die kameel en het oog van een naald. Blijkbaar ging het over een klein poortje in Jeruzalem waar een beladen kameel niet door kon. Eerst moest de lading afgehaald worden anders kon hij er niet door. Zo ook moet de man zijn bezit van zich afzettenen binnen te kunnen gaan. Blijkbaar had Jezus precies ingeschat waar hij vast zat, maar was de vraag te groot. Spijtig dat we niets meer weten over het verdere leven van de man, want voortaan wist hij wel waar het om ging maar bleef hij in verscheurdheid achter.
Trekt ik dus dit verhaal door naar vandaag dan is het niet alleen bestemd voor potentiële kloosterlingen maar voor ieder van ons. En dan stelt het verhaal mij de vraag waar ik vast zit, wat mij belemmert om los te komen van een comfortabel leven, van alles wat een mens ketent aan zijn gewoonten, en hem belet beschikbaar te zijn voor het Rijk van God. De vraag is dan of ik materieel maar ook geestelijk beschikbaar ben voor Jezus’ uitnodiging. Misschien moeten we ons terugtrekken in onze binnenkamer en die vraag opnieuw in alle eerlijkheid stellen in de hoop dat Jezus ook ons liefdevol aanziet en ons een persoonlijke tip geeft.

Groot dankgebed: Bij gelegenheid (I) S. de Vries p. 201 + refrein 123: “Keer U om”
Slot van dankgebed 181: “Dan zal er vreugde zijn op aarde”
Na de communie nr. 576: “Al wat een mens te kennen zoekt”

------