------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




22 maart: Trouw aan de wezenlijke roeping (Joh.12, 20-34)

Geert Craps

Openingslied 318 “Gedenk die werd”

Begroeting en inleiding


Laten wij hier samen zijn in de eenheid van onze God: vader, zoon en heilige geest.
In deze viering gedenken wij, zoals elke week, die ene mens, die een schat van een mens werd, die zichzelf als brood gaf voor zijn vrienden, consequent tot het einde.
Laten we beginnen met consequent mens te zijn, en deze viering openen door even stil te staan bij wat er de afgelopen paar weken allemaal is gebeurd, om het mee op te dragen. Zodat dit moment doorleefd en zinvol wordt voor ons wezen. Ik nodig iedereen uit om zijn gedachten en verzuchtingen hierbij te leggen. We zingen tussendoor telkens lied 196, waarin we vragen dat Gods zegen op ieder van ons mag rusten.

Keervers: 196 “Moge de zegen van God op je rusten”

Denken wij vandaag even terug aan al wie nog altijd dagelijks moet leven met het verlies van de kinderen en de begeleiders die drie jaar geleden omgekomen zijn in Sierre. De slachtoffers hebben een mooi gedenkteken gekregen in het centrum van Heverlee, wie achterblijft draagt het teken van het verlies altijd bij zich en heeft onze steun hard nodig.
Moge de zegen van God op je rusten

Denken wij vandaag aan de slachtoffers en de daders van zinloos zogenaamd religieus geïnspireerd geweld in het Midden-Oosten en Afrika, waar culturen, mensen, en harmonieus samenleven worden vernield en geslachtofferd voor fanatieke overtuigingen. Zij allen hebben onze grootste inzet voor een samenleving waar iedereen een waardige plaats krijgt, hard nodig.
Moge de zegen van God op je rusten

Denken wij vandaag aan onze eigen kleine en grote ergernissen van deze week, op het werk, thuis, misschien zelfs hier in deze gemeenschap onderling. We hebben elkaar hard nodig.
Moge de zegen van God op je rusten

Denken wij vandaag speciaal ook aan de Marco’s van deze wereld, de boeren in het zuiden die een eigen waardig leven willen uitbouwen, en aan de jonge gasten in Burundi en elders in Afrika, die voor zichzelf een toekomst willen maken. Ze hebben onze steun hard nodig.

Openingsgebed

Gij stem in de stilte van eeuwen,
die roept sinds het begin,
opdat geen mens
onaangesproken, doelloos
door het leven gaat,
maar zich in zacht vertrouwen
naar u toe durft wenden,
houd diep in ons
dat roepen aan.

Gij zijt het toch
die naamgenoten zoekt.
Zij die het vuur bewaren.
Zij die naar wegen zoeken.
Zij die met woorden van genade
de ander tegemoet gaan.
Zij die weer samen brengen,
alles wat menselijk is,
maar nog verstrooid
en hunkerend naar eenheid.
Drijf uw verlangen in ons hart
dat het ons eigen wordt
en wij in deze wereld
teken zijn van kracht en inspiratie.
Begeesterd door het beeld
van de mens Jezus.

Evangelie: Joh. 12, 20-34
Acclamatie: “Open de woorden”

Bedenkingen bij de lezing


De lezing van vandaag uit Johannes klinkt op vele plaatsen bekend: er komen een aantal woorden van Jezus in voor die we ook uit andere evangelies kennen, samen in één tekst. Sommige van die woorden van Jezus klinken hetzelfde als bij de andere evangelisten (dat over de graankorrel). Anderen, worden precies heel anders geciteerd “Wat moet ik zeggen? Vader laat dit ogenblik aan mij voorbijgaan?”: ik denk dat we ons dat zinnetje in een andere context, maar ook met een andere lading herinneren.

Het is denk ik niet zonder betekenis dat Johannes in deze tekst spreekt over Grieken. De inleiding van de tekst geeft aan dat dat Griekse heel belangrijk is. Het is bv. ook aan Philippus - de leerling met de Griekse naam - uit Betsaida - een plaats waar Grieks werd gesproken – dat de Griekse pelgrims vragen hen tot bij Jezus te brengen. Die situering zegt iets over de functie van de tekst in het geheel van het Johannesevangelie:
- de schrijver van het Johannesevangelie geeft hier in het jaar 100 antwoorden op vragen die de Grieken van zijn tijd blijkbaar stelden over de nieuwe christelijke leer.
- anderzijds geeft de schrijver ook aan dat dit een belangrijk moment is in het verhaal van Jezus: voor het eerst komen Grieken naar hem toe.

Dit is in het Johannesevangelie het moment in Jezus leven waarop het nieuwe geloof verspreid geraakt buiten de Joodse beginkern, en wel omdat de niet-gelovigen expliciet naar Jezus toekomen om hem te zien.
[In het vervolg baseer ik mij op teksten van twee dominicanen rond deze lezing: de ideeën van Edward Schillebeeckx over de verhouding tussen het Griekse denken en het christelijke gedachtengoed en over “christen zijn totterdood”, (in de bundel Evangelieverhalen, 1982), en de visie van Jan Nieuwenhuis over de dood en de verheffing van Jezus. ]

Grieken in Jezus tijd vonden de christelijke gehoorzaamheid, het gebod om zijn leven te geven zoals de graankorrel die sterft, een lage houding. De mens moest een ethische grandeur hebben, boven de woelingen van de wereld kunnen staan, over zichzelf beschikken, moedig zijn eigen lot in handen nemen, niet slaafs onderworpen zijn.
Jezus stelt daar in deze passage het complete omgekeerde tegenover: sterven als een graankorrel is je wezenlijke roeping, je eigen leven haten. Dat is allesbehalve grandeur. Deze tegenstelling is herkenbaar: we leven ook in een samenleving waar eigen grandeur en verdienste sterk gewaardeerd worden. Het beschikken over zichzelf, zijn eigen weg maken, “jezelf zijn” is zo’n beetje de moderne Griekse houding in onze cultuur. Daartegenover staan we als Christen soms wat naïef te blinken, met onze boodschap van mede-leven, mede-lijden, mede-liefde,…

Toch stelt Johannes tegenover het Griekse principe het idee dat je door jezelf weg te geven vrucht voortbrengt. Dat weggeven van het eigen leven is geen handeling uit masochisme of zelfvernederingsdrang met het uiteindelijke doel om “zijn hemel te verdienen”, zoals dat soms wel eens wordt voorgesteld (afzien om in de hemel te komen).
De graankorrel die sterft en zo vrucht voortbrengt, heeft voor Jezus een heel andere betekenis. (Jan Nieuwenhuis:) Ze is wat hem betreft gestoeld op een levenservaring: als je in je leven je krampachtig vasthoudt aan jezelf leef je niet te volle, het is pas als je je leven deelt met anderen dat je veel meer leeft, je leeft dubbel. Die levenservaring wordt door de microparabel van de graankorrel een gebod: leef consequent, vanuit je aard ten volle voor anderen. Zo zet elk individu immers telkens verder stappen in de richting van een vruchtbare wereld waar iedereen in het leven kan delen.
De ultieme zelfgave is dan dat je uiteindelijk niet meer om je eigen leven geeft, en er niet voor terugschrikt het helemaal weg te geven. Die ervaring heeft Jezus gehad: hij is tot de uiterste consequentie van zijn levenservaring gegaan, vanuit de vaste overtuiging dat hij niet anders kon. Hij is christen geweest totterdood.

Van die houding zegt Schillebeeckx: “Het buitengewone (van het christen zijn totterdood (GC)) ligt in de trouw aan de eigen roeping, ten bate van gerechtigheid in een wereld van onrecht, macht en verknechting”. Daarin ligt dan een heel nieuwe grandeur van de christen, tegenover de Griekse: in de consequente trouw aan de overtuiging.
Die houding plaatst de dood van Jezus nu ook in een heel ander licht, wat in het vervolg van de tekst van Johannes wordt verwoord. (Jan Nieuwenhuis:) Het is duidelijk in deze tekst dat Jezus geen gevecht levert met de wil van de vader, zoals in de andere evangeliën: daar bidt hij “laat deze kelk aan mij voorbijgaan”, alsof hij zich nog wil verzetten tegen wat hij als de wil van zijn vader ervaart.
Integendeel: Jezus stelt hier de retorische vraag “Wat moet ik zeggen? Vader laat dit ogenblik aan mij voorbijgaan?”: uiteraard niet, dus… Voor de Johannesgemeente is deze houding van Jezus evident: voor hen is Jezus’ dood immers geen lijden, maar de uiteindelijke consequente voltooiing van zijn leven, de doorgang naar, het thuiskomen bij de vader. Door zijn dood voltooit hij tot het uiterste zijn roeping en verenigt hij zich met God. Door Jezus’ verheffing op het kruis is hij één met de vader, wordt hij verheerlijkt (wat zijn vader hier donderend bevestigd...) Dat nu uitgerekend deze boodschap aan Grieken wordt gegeven, die zo doordrongen zijn van een leven in eigenwaarde, maakt ze naar mijn gevoel nog sterker.

In deze vasten zijn we ons bewust geworden van de situatie van boeren in Zuid-Amerika, van de straatkinderen in Burundi. Het belang daarvan is maar zijdelings dat we daardoor empathisch een stukje van onze inzet, onze rijkdom, onze mogelijkheden geven om hen te helpen. Door stil te staan bij hun complexe situatie geven we ons rekenschap van de veelzijdigheid, de omvattendheid maar ook de enorme radicaliteit van onze opdracht als christen om ons leven ten volle te delen in deze wereld. Van onze roeping om consequent mee te werken aan een nieuwe wereld, waar brood, en recht, en waardigheid, en liefde is voor al wat leeft.
Zingen we tot afsluiting van deze woorddienst, als voorbereiding op wat nu volgt, en tot versterking van onze overtuiging, nr. 186: “Moge het delen van dit brood”.

Lied 186 Moge het delen van dit brood.
Offerande (muziek: Brahms/Schumann)
Groot dankgebed
142 Oergebaar
162 Tafelgebed voor de vasten
Onze Vader en Vredeswens
Communie: muziek: Brahms/Schumann
Communielied 542: “Een schaal met brood, een beker wijn”

Slotbezinning


De keuze voor christen zijn totterdood maak je niet op een twee drie. Het is een overtuiging die groeit in je hart, en niet van buitenaf opkomt. Dat is de kern van de boodschap van Jeremia waar die zegt “ik plant mijn wet in je hart”: De roeping ten bate van gerechtigheid en trouw wordt zo een wezenskenmerk. We beluisteren deze woorden van Jeremia, een andere lezing van vandaag die we aan het einde van deze viering als slotbezinning bidden.

Jeremia 31, 31-34

De dag zal komen – spreekt de HEER –
dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit,
een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot
toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden.
Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze mij toebehoorden – spreekt de HEER.
Maar dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten – spreekt de HEER:
Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven.
Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk.
Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden:
“Leer de HEER kennen,”
want iedereen, van groot tot klein, kent mij dan al – spreekt de HEER.
Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan.

 

------