------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------





28 december 2014

Het heilige in het gewone…

Jef Schoenaerts

Openingslied 263: “Gij verschijnt niet op de wolken …”

Inleiding


Laten we hier deze ochtend samen zijn in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
Ik heb ervoor gekozen de viering te openen met dit kerstlied omdat het zoveel verschillende toegangspoorten aanreikt om de rijkdom van kerstmis te overwegen. Zo hoor ik in strofe 4 iets toezeggen over wat levensvervullend kan zijn (waar sprake is over “de liefde die ons heel maakt”: wat een hoopvol perspectief!), in strofe drie hoor ik dan weer het verschijnen van het goddelijke benoemen als het onverwachte (“Gij verschijnt als ongeziene, niet genode vreemdeling” meteen een beeld waardoor Kerstmis zijn eventueel versuikerde betekenis moet inruilen voor een meer tegendraadse, weerbarstige kant). En zo heeft elke strofe zijn eigen venster op het geheim van Kerstmis.

Ook de éérste strofe reikt een heel aparte insteek aan: “Gij verschijnt niet op de wolken als een god van buitenaf, waar Gij U laat zien aan mensen legt Gij alle grootheid af.”
Je kan met de beeldspraak van deze strofe meerdere kanten uit maar ze brengt mij vandaag bij de grondgedachte uit de homilie van Marcel in de kerstnacht. Hij kwam daar via een poëtische invalshoek tot de stelling dat het christendom een moeilijke positie inneemt omdat het twee elementen van het goddelijke bij elkaar brengt: wij geloven in gods verhevenheid en nemen tegelijk aan dat onze god een menselijke kant heeft en een god van de geschiedenis is. In de oude terminologie heet dat probleem dan : hoe valt een god te denken die tegelijk god en mens is. Of nog: hoe een god die ons te boven gaat verbinden aan een god die in onze wereld binnentreedt? Of zoals Marcel het op een bepaald moment treffend formuleerde als een opdracht voor ons christenen: “Hoe het hoogste, het diepste en het meest intense laten oplichten in het meest gewone en alledaagse?”

In het november/decembernummer van TGL (Tijdschrift voor Geestelijk Leven) noemt de karmeliet Johannes Schiettecatte deze opdracht één van de grootste uitdagingen van de christelijke spiritualiteit. Hij typeert het christendom zelfs als schizofreen en wereldvreemd want zegt hij: het christendom hanteert een dualisme dat flagrant botst met ons hedendaags denken dat resoluut stelt dat er slechts één werkelijkheid is. God en het goddelijke in een apart hokje plaatsen hoog boven, buiten of zelfs tegenover het dagelijks leven, blijkt niet langer een optie.

Maar welke kant kan het dan wél uit? Hoe moeten we het alternatief, een niet-dualistisch geloofsdenken, dan verstaan en beleven? Hoe kunnen we onze eigen religiositeit herbronnen langs de lijnen van het alledaagse leven? Waar zit het heilige in het gewone? Waar zit het in mijn dagelijks bestaan? Hoe kom ik het op het spoor? Welk soort kerstmis, welke epifanie, welk verschijnen van het goddellijke is denkbaar? En bovendien: schept dit kijken met andere ogen naar het alledaagse dan geen andere problemen, geen nieuwe valkuilen?... Ligt het heilige dan plots voor het grijpen? Trivialiseren we het niet in deze beweging naar het gewone? Kan je het trouwens wel echt ervaren?...
Vragen die we niet uit de weg mogen gaan en waarrond ik binnen deze viering – zonder ze te willen oplossen – enkele bescheiden gedachten wil formuleren.

Doorheen dit zoeken en tasten blijft gelukkig de kerngedachte van mijn geloof, van ons geloof overeind: de belofte van de epifanie. De belofte dat onze god geen onbewogen beweger is, geen oude man met een lange baard op een troon daarboven maar dat hij in de kern betrokken is op mensen en onder ons wil wonen. We kunnen dus tasten én vieren tegelijk, godsbeelden slopen én andere beelden oproepen, twijfelen en toch spreken, aarzelen en toch zingen.
Laten we dat laatste dan maar doen: onze god toezingen en hem aanroepen om tegelijk woord en stilte te zijn “in het visioen dat gaat dagen, in het lied dat adem en kracht geeft”.

Lied 139 “Wees Gij het woord, Gij de stilte”

Openingsgebed

Evangelielezing: Lc.2, 22-38

Toelichting bij de lezing (deel 1)

Toen de tijd aanbrak waarop Maria en het kind volgens de wet van Mozes gereinigd moesten worden, brachten zijn ouders Jezus naar Jeruzalem om Hem aan de Heer op te dragen volgens het voorschrift van de wet des Heren. Elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd en om volgens de bepalingen van de wet des Heren een offer te brengen, namelijk: een koppel tortels of twee jonge duiven. (...)

Een dagelijks tafereel in de Joodse tempel: borelingen worden opgedragen aan JHWH en jonge moeders voltrekken na de geboorte een reinigingsritueel. Een doodgewone scène in de tempel, niets speciaals aan de hand…
En plots verschijnen dan twee oudere mensen op het toneel, Simeon en Hannah die dat doodgewone tafereel met andere ogen bekijken. Vanwaar die toewending van Simeon en Hannah naar dat kleine jongetje, dat zoontje van die twee armoezaaiers, Jozef en Maria? Hoe komt de man erbij om met woorden die refereren aan Jesaja Jezus te benoemen als een Heiland?... Wat ziet Simeon, wat ziet Hannah wat een ander niet ziet en waarom ziet hij dat ?
We luisteren verder naar het verhaal van de opdracht van Jezus in de tempel.

Evangelielezing: Lc.2, 22-38

Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon; een wetgetrouw en vroom man; die Israëls vertroosting verwachtte en de heilige Geest rustte op hem. Hij had een Godspraak ontvangen van de heilige Geest dat de dood hem niet zou treffen voordat hij de gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd. Door de Geest gedreven was hij naar de tempel gekomen. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten om aan Hem het voorschrift der wet te vervullen nam ook hij het kind in zijn armen en verkondigde God's lof met de woorden: 'Uw dienaar laat Gij Heer nu naar uw woord in vrede gaan. Met eigen ogen heb ik thans uw heil aanschouwd dat Gij voor alle volken hebt bereid, een licht dat voor de heidenen straalt een glorie voor uw volk Israël.'
Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd.
Daarop sprak Simeon over hen een zegen uit en hij zei tot Maria, zijn moeder: 'Zie, dit kind is bestemd tot val opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden; en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.'
Er was ook een profetes, Hanna, een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser. Zij was hoogbejaard en na haar jeugd had zij zeven jaren met haar man geleefd. Nu was zij een weduwe van vierentachtig jaar.
Ze verbleef voortdurend in de tempel en diende God dag en nacht door vasten en gebed. Op dit ogenblik kwam zij naderbij, dankte God en sprak over het kind tot allen die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten.
Toen zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden keerden zijn naar Galilea, naar hun stad Nazaret terug. Het kind groeide op en nam toe in krachten; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem.

Lied “Naar U gaat mijn verlangen, Heer” (lied 706)

Toelichting bij de lezing (deel II)

Wat zien Simeon en Hannah wat de anderen niet zien en waarom zien zij dat ?....Zij zien blijkbaar méér dan de andere aanwezigen in de tempel. Zij zien doorheen dat alledaags tafereel een glimp van het goddelijke. We belanden zo middenin onze vraag naar het heilige in het alledaagse …

Midden november volgde ik de studiedag “Het heilige in/als het alledaagse”, een reflectiedag die door de Universitaire Parochie in samenwerking met TGL en Spes werd georganiseerd. Het november/decembernummer van TGL kreeg daardoor als rode draad mee: “Heilig en gewoon – Religieuze dimensies van het dagelijks leven”. En onlangs las ik het recente boek van Marc Van Tente Vensters op het mysterie - Een pelgrimstocht met Raimon Panikkar. In elk van die drie vermelde inspiratiebronnen zijn epifanie, incarnatie, het verschijnen en het ervaren van het goddelijke in onze wereld centrale thema’s. Ze gaven meteen voeding aan de thematiek van deze viering.

Uit de veelheid van gedachten uit deze lectuur haal ik - enigszins arbitrair - drie elementen die mij boeiden, die mij inspireerden, die mij ook confronteerden met eigen doen en denken, die de reflectie stimuleerden over mijn eigen geloofsbeleving.

Een eerste gedachte is eerder een constatatie. Ik kreeg er gaandeweg meer inzicht in hoe ons gesloten dualistisch christelijk denken grondig is opengebroken door het wetenschappelijk denken van de voorbije twee eeuwen. En steeds scherper zag ik hoe het mede is ontgrendeld door de kennismaking en de confrontatie met oosterse spirituele tradities zoals het hindoeïsme, het boeddhisme, het taoïsme. Veel zinzoekers hebben in die tradities gezien en beleefd hoe een niet-duaal authentiek religieus denken kan bestaan.
Zo verging het Raimon Panikkar, zoon van een Spaanse, katholieke moeder en een Indiase hindoevader en vanuit die afkomst als het ware voorbestemd om voortrekker te zijn in de interreligieuze dialoog. Wat mij in zijn opstelling daarbij opvalt, is hoe hij de dialoog tussen die religies slechts mogelijk en zinvol vindt als er tegelijk ook een intrareligieuze dialoog wordt gevoerd: een gelovige en kritische dialoog elk binnen de eigen traditie, een aftoetsen naar de trouw en de ontrouw aan de oorsprongsintuïtie van het eigen geloofsverhaal.
Voor christenen, voor ons dus, houdt dit doorstoten tot de basisintuïtie van het evangelie in dat we de verpakking die de grondboodschap van ons geloof gaandeweg heeft gekregen en deels ook heeft verduisterd, effectief ook zien als verpakking en dus als relatief. Zo is het Grieks-Romeins denkharnas dat het christendom in de eerste eeuwen heeft aangetrokken, dus slechts een harnas, eerder omhulsel en niet de kernboodschap. Laten we ons er niet krampachtig aan vastklampen want het is slechts de cultureel bepaalde geloofs-uitdrukking en niet de essentie. Eens het harnas losgegespt, kan je met open blik meekijken door de vensters van andere geloofstradities en nieuwe wegen verkennen om het geloofsgoed te verhelderen.

De tweede gedachte die mij bij de lectuur sterk boeide, was de vraag wie die god binnen dat niet-duale denken dan wel mag zijn of hoe ik het goddelijke kan denken. Als ik mijn persoonlijke geloofsevolutie bekijk, schuift god als het ware steeds meer op naar mijn binnenkant. Vroeger keek ik eerder naar god en zocht ik hem overwegend als een macht buiten mij, waar ik naar op zoek ging. Mijn godsbeleving krijgt steeds meer de trekken van een relatie en waarbij die god steeds meer wordt “Adem die in mij ademt” en leef ik eerder vanuit het uitgangspunt dat Hij mij zoekt en niet allereerst ik Hem.
Ik beleef Hem nu meer als een deel van een relatie. Het valt mij – misschien juist daarom - steeds vaker op hoeveel liederen in onze zangbundel teksten zijn die een vorm van innerlijk gesprek weergeven, vaak zijn het zelfs echte liefdesteksten: geen zoete frasen of gedachten maar woorden die verbinding maken, die om woord en wederwoord stichten. Als je de tekst van lied 563 tot je laat doordringen, begrijp je wellicht wat ik bedoel: “Kom in mij, win, ontwapen mij. Zie mij, doe mij aan. Weersta mij, wacht mij, delf in mij. Ontdooi mijn naam, ontraadsel mijn bestaan…”
Het boek over Panikkar geeft een deel tegenwind tegen de wijze waarop ik dit hier beschrijf, het plaatst er een aantal fundamentele bedenkingen bij. Zo stelt Panikkar:
“God als persoon beschouwen en beleven kan dus zinvol zijn maar heeft ook zijn grenzen. God als persoon openbaart niet tenvolle het mysterie van het goddelijke.” En daarna ontrolt hij een gedachte waarbij hij o.a. put uit het hindoeïsme waarover hij o.a. zegt: “Het hindoeïsme richt zich niet op een relatie met God, als Allerhoogste of als Inwonende. Het spreekt over kennis van en eenheid met God…”
Een uitdagende gedachte die mij vragen doet stellen bij mijn eigen beleving van een geloof als het aanvoelen van een relatie.

Mijn derde gedachte tenslotte gaat over een centrale vraag in het denken van Panikkar nl. of wij God dan kunnen ervaren? Als er slechts één realiteit is nl. de realiteit zoals wij ze dagelijks ervaren en waarin wij leven en werken, is daarin dan plaats voor een god die zich laat zien, op welke manier dan ook?... Een vraag die heel hoog inzet – te hoog gegrepen voor mijn beleving - en die ik daarom liever opnieuw en anders formuleer als: zijn er in mijn beleving flitsen, momenten die naar god verwijzen? Die mij Hem doen vermoeden? Die van Hem spreken? Hem doen oplichten?...

In sommige omstandigheden kan ik mij daar iets bij voorstellen. Hoe verschillend mijn vrouw Liesbeth en ikzelf ook zijn in ons denken over en het beleven van het religieuze, mediteren doen wij regelmatig samen: vanuit onze eigen mantra’s, plaatsen wij ons onder hetzelfde licht. We sluiten onze meditatie altijd af met het zegenen van elkaar. Dat moment ervaaar ik vaak als groter dan mezelf, als een dankzegging die geen taal hoeft. Die ervaring heeft iets van een moment van genade, een godsgeschenk, een moment dat naar Hem verwijst. Dan wordt het gewone aan het vanzelfsprekende onttrokken, niet als eigen actie maar als geschenk. Dan vindt een gebeuren plaats wat Frans Maas zo mooi benoem als: “de glans van het gewone aan het licht laten komen”.
Zo’n ervaring van epifanie ontstaat in een houding van openheid en ontvankelijkheid, groeit in het bewust stilstaan bij wat mij in het leven overkomt. Het dient zich aan als ik er bewust voor open, het toelaat en laat gebeuren: “kome wat komt…”

Bij dit laatste voel ik mij verwant aan Simeon en Hannah bij hun ervaring in de tempel. Wat zagen zij in dat alledaagse tafereel van de opdracht van Jezus, méér dan wat anderen zagen? En waarom zagen zij dat? Misschien ligt hun, ligt ons geheim wel in wat de Bijbel met een oubollig klinkend woord “vroomheid” noemt. Zou het kunnen te maken hebben met het aandachtig openstaan voor de glimp van het goddelijke die soms verschijnt doorheen het alledaagse? Zo krijgt onze god de kans te komen “op voeten onhoorbaar, als wind in de bomen, in tekens en feiten… Gezegend die komt, Hij”.

Lied 273: “Telkens geboren”
Tafelgebed voor de kersttijd 170: “Liever een kind…”
Onze Vader
Na de communie lied 264: “Heden zal uw redder komen”
Voorbeden uit de wereldgroep
Slotgebed en zegen

------