------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




9 november 2014: 32e zondag

Realistisch maar één en al verzet

Jan Degraeuwe

Welkom

Lied: 516: “Gij die voor alle mensen”

Inleiding

In de evangelielezing van vandaag vertelt Johannes over de tempelreiniging. Kort voor het Joodse paasfeest reisde Jezus naar Jeruzalem. Op het tempelplein trof hij de handelaars in runderen, schapen en duiven aan, en de geldwisselaars die daar ook altijd zaten. Hij maakte een zweep van touw en joeg ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen. Hij smeet het geld van de wisselaars op de grond, gooide hun tafels omver en riep tegen de duivenverkopers: “Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!” Zijn leerlingen dachten aan wat er geschreven staat: “de hartstocht voor uw huis zal mij verteren.”

Dit vers staat in psalm 69. In onze vieringen zingen of bidden we regelmatig een psalm, maar dat is vaak als aanvulling bij een lezing, vandaag willen we deze psalm centraal zetten. De psalmen worden gebeden door joden en christenen. De regel van Benedictus schrijft voor dat de monniken alle 150 psalmen zingen verdeeld over de zeven dagen van de week. Het concilie van Trente maakte het bidden van de psalmen tot een verplichting voor de ganse clerus. Het tweede Vaticaans Concilie wilde dat ook de leken de psalmen zouden bidden.

Maar in sommige psalmen staan passages die onbehagen veroorzaken door hun gewelddadigheid. Sterke staaltjes hiervan zijn vers 7 van psalm 58:
         “God sla hun de tanden uit de mond,
          verbrijzel de kaken van die leeuwen.”
Vers 10 van psalm 109:
         “Dat zijn kinderen bedelend rondzwerven,
           naar eten zoeken in het puin van hun huizen.”

Daarom werden in het gebedenboek van de katholieke kerk de psalmen 58, 83 en 109 geschrapt, ze worden vloekpsalmen genoemd. Uit een aantal andere psalmen werden verzen tussen haakjes gezet. Dit gebeurde ook met psalm 69. In de Bijbel willen we teksten lezen over naastenliefde, respect voor de schepping en het streven naar gerechtigheid. We weten niet hoe we met de geweldpassages moeten omgaan.

Ik zocht naar een manier om om te gaan met de vloekpsalmen en vond inspiratie in een blog van Peter Vande Vyvere en in een artikel van de Duitse theologe Ursula Silber. Vande Vyvere schreef vier artikels met als titel “Leve de vloekpsalmen” en Silber schreef een artikel met als titel “Das Eingeklammerte beten wir nicht mit!?” Zur Problematik der 'Feindpsalmen' in der christlichen Rezeption.

Vande Vyvere schrijft: “Het Psalterium is een boek van geweldige emoties. Niets van wat in mensen woedt, wordt onderdrukt. Niet de toorn om geleden onrecht die niet wijken wil. Niet het mateloze verlangen naar gerechtigheid. Niet het vurige verlangen dat een kwalijk verleden weer goed zou komen.”

Ursula Silber schrijft: “Als wij psalmen bidden of zingen, maken we een keuze; we hebben drie hele psalmen en delen van 16 andere psalmen geschrapt. We maken ons niet druk om de moeilijke passages, we kennen ze ook niet meer! Maar ik beweer: We hebben die geschrapte psalmen ook nodig.”

Aan de hand van psalm 69 zullen we trachten te ontdekken waarom we de passages die onbehagen oproepen, niet mogen weggooien. “Niets komt ‘recht uit de teksten’,” schreef de Leuvense theoloog Reimund Bieringer onlangs naar aanleiding van een discussie over religie en geweld, en hij voegde er aan toe “teksten kunnen alleen betekenis hebben in de wisselwerking tussen tekst en lezer”.

In psalmen worden diepe gevoelens uitgedrukt en dat kan alleen maar met beelden. Psalmen sluiten aan bij de vreugden van het leven, maar ook bij de pijn en het lijden; geweld mag dan ook niet verzwegen worden. In veel psalmen zijn mensen in nood aan het woord. Zij worstelen met God in wie ze willen vertrouwen.

We zullen nu samen psalm 69 bidden om betekenis te zoeken in de wisselwerking tussen tekst en lezer. Niemand moet zich verplicht voelen om de vervloeking mee te zeggen. Eerst luisteren we nog naar een stukje muziek waarin pijn en lijden worden opgeroepen. Alban Berg droeg zijn vioolconcerto op aan Manon Gropius die overleden was aan polio toe ze achttien was.

Muziek: begin tweede deel van het vioolconcerto van Alban Berg

Psalm 69: De Nieuwe Bijbelvertaling

[2] Red mij, God,
het water staat aan mijn lippen,
[3] ik zink weg in bodemloos slijk
en vind geen grond voor mijn voeten,
ik ben in diep water geraakt,
de stroom sleurt mij mee.
[4] Uitgeput ben ik van het roepen,
mijn keel is schor geschreeuwd,
mijn ogen zijn verzwakt
van het uitzien naar mijn God.
[5] Talrijker dan de haren op mijn hoofd
zijn zij die mij haten zonder reden,
met velen zijn mijn belagers,
mijn vijanden die mij bedriegen:
teruggeven moet ik
wat ik niet heb geroofd.
[6] God, u kent mijn lichtzinnig leven,
mijn schuld is u niet ontgaan.
[7] Laat ik niet beschamen wie naar u uitzien,
HEER, God van de hemelse machten,
laat wie u zoekt niet om mij te schande staan,
God van Israël.
[8] Om u moet ik smaad verduren
en bedekt het schaamrood mijn gezicht.
[9] Ik ben voor mijn broers een vreemde geworden,
een onbekende voor de zonen van mijn moeder.
[10] De hartstocht voor uw huis heeft mij verteerd,
de smaad van wie u smaadt, is op mij neergekomen.
[11] Ik huilde tranen toen ik vastte,
maar wat ik oogstte was hoon,
[12] ik hulde mij in een boetekleed,
maar verachting werd mijn deel.
[13] In de stadspoort wordt over mij gepraat,
en de liedjes van drinkers spotten met mij.
[14] En nu, HEER, richt ik mijn gebed tot u,
laat dit een uur zijn van mededogen.
Groot is uw ontferming, God, antwoord mij,
toon uw trouw en red mij.
[15] Trek mij uit het slijk voordat ik wegzink,
laat mij ontkomen aan wie mij haten,
haal mij uit dit diepe water.
[16] Laat de stroom mij niet meesleuren,
het slijk mij niet verzwelgen,
de afgrond zijn muil niet boven mij sluiten.
[17] Antwoord mij, HEER, u bent genadig en goed,
keer u tot mij, zie mij in erbarmen aan.
[18] Verberg uw gelaat niet voor uw dienaar,
antwoord mij snel, want de angst benauwt mij.
[19] Wees mij nabij en bevrijd mij,
verlos mij van mijn vijanden.
[20] U kent mijn smaad, mijn schande, mijn schaamte,
al mijn belagers staan voor u.
[21] Smaad heeft mijn hart gebroken, ik ben radeloos,
ik hoopte op mededogen – vergeefs;
op troost – die ik niet vond.
[22] Nee, ze mengden gif door mijn eten
en lesten mijn dorst met azijn.
[23] Laat hun tafel hun valstrik worden
en een valkuil voor hun vrienden.
[24] Laat het licht uit hun ogen verdwijnen,
beroof hun lendenen van alle kracht.
[25] Stort over hen uw toorn uit,
laat hen aan uw woede niet ontkomen.
[26] Maak hun woonplaats tot een woestenij,
verdrijf uit hun tenten de laatste bewoner.
[27] Want zij vervolgen wie u hebt geslagen,
en wegen het leed van wie door u is verwond.
[28] Voeg dit alles toe aan hun schuld,
sluit hen uit van uw genade,
[29] schrap hun namen uit het boek van het leven,
laat ze niet geschreven staan bij de rechtvaardigen.
[30] Ik ben verzwakt, ik ben verwond,
maar uw hulp, o God, zal mij beschermen.
[31] De naam van God wil ik loven met een lied,
zijn grootheid met een lofzang prijzen.
[32] Dat behaagt de HEER meer dan offerdieren,
dan stieren met hun horens en hoeven.
[33] De nederigen zien het en verheugen zich,
wie God zoeken, hun hart zal opleven.
[34] Want de HEER hoort de armen,
zijn gevangen volk verwerpt hij niet.
[35] Hemel en aarde moeten hem loven,
de zeeën, met alles wat daarin leeft.
[36] Want God zal Sion redden
en de steden van Juda herbouwen.
Daar zal worden geleefd en geërfd,
[37] het volk dat hem dient, zal het land bezitten,
wie zijn naam liefheeft, mag er wonen.

De mens bij wie het water aan de lippen staat roept tot God, de drenkeling kijkt ons aan.

Lied 514: "Stem als een zee van mensen"

Homilie

In deze psalm is iemand aan het woord die zwaar beproefd wordt. Hij zit in een benarde positie, die niet nader wordt toegelicht, hij wordt belaagd door vijanden en is verstoten door zijn familie. De psalmist gebruikt sterke beelden van eenzaamheid en angst. In de psalmen worden die beelden uitgeschreeuwd opdat God ze zou horen. Het water, het bodemloos slijk en de kolkende rivier zijn beelden voor het rijk van de dood. De psalmist zegt dat hij meer vijanden heeft dan haren op zijn hoofd, dat zal wel een dichterlijke overdrijving zijn. De vijanden haten hem zonder reden. Ze beschuldigen hem van diefstal, want hij moet teruggeven wat hij niet gestolen heeft. De onrechtvaardigheid die hij moet ondergaan, gaat zover dat hij zijn eigendom moet afgeven. Het gaat hier om een mens die in grote nood is en van niemand hulp kan verwachten tenzij van God. Als we zo’n psalm bidden, doen we het omdat we zelf in angst leven of omdat we solidair willen zijn met mensen in angst.

Vaak werd ziekte en tegenspoed gezien als een straf van God voor begane zonden. De psalmist erkent zijn eigen schuld, maar daarom hebben zijn vijanden nog niet het recht om hem te kwellen. De dichter is bereid enig lijden te dragen maar dit gaat te ver, dit is te onrechtvaardig. Ellende en lijden kunnen het vertrouwen in God ondermijnen, de psalmist wil niet dat zijn lijden een reden voor ongeloof zou worden.

De psalm werd waarschijnlijk geschreven juist na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. De tempel werd toen herbouwd en er waren discussies over de tempeldienst. Aan het einde van de psalm hoorden we kritiek op offers. Misschien verzette de psalmist zich tegen offers die te veel leken op de rituelen in Babylon. Inzet voor de tempel, vasten en boete doen, hebben de psalmist vervreemd van zijn familie en hem tot mikpunt van spot gemaakt. De psalmist heeft zich toegewijd aan God, maar zijn familie en zijn stad hebben zich van hem afgekeerd.

De vreselijke situatie van het begin van het begin van de psalm wordt dan opnieuw opgeroepen. Telkens wordt gevraagd om verlost te worden: trek mij uit het slijk, haal me uit het water, laat de stroom me niet meesleuren. Deze vragen om bevrijding worden omkaderd door een lofzang op het mededogen en het erbarmen van God.

De vreselijke aard van de vijanden wordt beschreven, zij kennen geen mededogen. Ze mengen gif door het eten en geven azijn te drinken. Het zou van grote wereldvreemdheid getuigen als we het geweld zouden doodzwijgen. In de psalmen wordt de wereld getoond zoals hij is, niet zoals hij zou moeten zijn. Het kwaad wordt niet in abstracto beschreven, maar het wordt toegewezen aan concrete mensen en hun daden. De psalmen leggen de geweldmechanismen bloot en wijzen naar hun verantwoordelijken. Als we de vervolgde mens niet laten spreken, maken we de vervolging nog erger. Door te luisteren naar het leed van de andere, maken we het ons enigszins eigen. We moeten ook de vraag durven stellen of wijzelf voor sommigen niet de verdrukker of de vijand zijn.

Dan volgen de vervloekingen. De psalmist wil niet zelf wreken, hij laat de wraak over aan God. “Laat hun tafel een valstrik zijn”. De tafel zou een altaar kunnen zijn waarop de vijanden offers brengen. Of zijn het de rijk gevulde tafels van de vijanden, die de sukkelaars azijn te drinken gaven? De vraag om vergelding is vreselijk, de toorn die afgesmeekt wordt is grenzeloos. Kunnen wij vragen dat God toornig wordt? Moet hij niet altijd de liefde blijven? God staat niet onverschillig tegenover de wereld. Daarom wordt hij voorgesteld als de rechter, die mensen die onrecht begaan, ter verantwoording roept. Bij hem kunnen gekwelde en bedreigde mensen terecht. In deze context spreekt de bijbel van “toorn”. Toorn is niet de passionele woede, maar een politieke hartstocht die gedragen wordt door een hoogstaande idee van gerechtigheid. God is toornig omdat hij niet onverschillig kan zijn tegenover de wereld. De toorn van God zegt in de eerste plaats iets over de gewelddadige en verdorven toestand van de maatschappij en de wereld. God heeft deze toestand niet gewild, hij legitimeert hem niet en tolereert hem niet.

In de dankzegging die volgt op de vervloekingen zegt de psalmist hoe men God echt looft, niet met offers, maar met gezang. Zou hij dit ook bedoeld hebben als hij zei “De hartstocht voor uw huis heeft mij verteerd”? Werd hij veracht omdat hij gezang wou in plaats van bloedige offers? Werd hij gehoond en verstoten omdat hij een plaats wou geven aan nederigen, armen en gevangenen?

De psalmen vragen redding uit doodsangst. Er is al enige redding door het uitspreken van de angst. Ze vragen de vernietiging van de wapens waarmee mensen bedreigd worden. Ze vragen dat de kracht van de boosdoener wordt verlamd. Een slachtoffer van oorlog en geweld zal vandaag niet meer bidden: “God sla hun de tanden uit de mond”, maar “Vernietig hun bommenwerpers, raketten en drones”.

Redding en bevrijding hebben hun prijs. Zonder gerechtigheid en vergelding kan er geen redding en bevrijding zijn. Redding en bevrijding komen er pas als er reële of symbolische compensatie is. Wie iemand onrecht heeft aangedaan, moet om het goed te maken boete doen, daar kunnen we niet rond. Eerst moet er eerherstel gegeven worden en pas daarna kan er vergeving volgen. Wie vergeving wil zonder eerherstel slaat een essentiële stap over.

In haar artikel actualiseert Ursula Silber de wraakpsalmen. De vrouw die wegzinkt in bodemloos slijk is slachtoffer van seksueel geweld. Als zo’n vrouw haar angst uitschreeuwt en Gods toorn afroept over de dader, wordt een wraakpsalm heel menselijk. Ursula Silber citeert hiertoe een gedicht van Carola Moosbach, "Wraakpsalm". Laten we hem samen lezen en denken aan al de mensen die in hun kindertijd misbruikt werden en daardoor voor het leven getekend werden. Laten we ook bidden voor de weeskinderen uit Guinee, Sierra Leone en Liberia. Hun ouders stierven aan ebola en hun toekomst is bedreigd door honger, analfabetisme en prostitutie.

Rachepsalm Carola Moosbach

Ich fordere Deine Gerechtigkeit Gott
hilf mir tritt Du für mich ein
lass ihn zittern vor Angst diesen Kinderseelenmörder
zu einem Nichts schrumpfen soll seine Seele
Du sollst mein Racheengel sein Gott
hilf mir tritt Du für mich ein
lass ihn nicht davonkommen diesen ehrbaren Schrebergärtner
erfinde die Hölle neu für ihn
Du allein bist stärker als er Gott
hilf mir tritt Du für mich ein
lass meinen Körper wieder ganz allein mir gehören Gott
schmeiß ihn aus meiner Seele
Nur Du kannst mich von ihm freikämpfen Gott
hilf mir tritt Du für mich ein
und sag Deinen Leuten sie sollen mit ihrem Gesäusel aufhören
bis in die Schrebergärten muss man sie hören
In mir tut alles so weh Schwester Gott
hilf mir tritt Du für mich ein
lass es nicht diesen Dreckskerl sein der als letzter lacht Gott
und erlöse mich von meinem Vater für immer
Amen

Wraakpsalm Carola Moosbach

Ik eis uw gerechtigheid God
help me, kom voor mij op
laat hem sidderen van angst die kinderzielenmoordenaar
tot niets zal zijn ziel verschrompelen
Gij zult mijn wraakengel zijn God
help me, kom voor mij op
laat hem niet wegkomen die respectabele volkstuinhouder
vind de hel opnieuw voor hem uit.
Gij alleen zijt sterker dan hij God
help me, kom voor mij op
laat mijn lichaam weer helemaal alleen aan mij toebehoren God
gooi hem uit mijn ziel
Alleen gij kunt me bevrijden van hem God
help me, kom voor mij op
en vertel uw mensen dat ze met hun gefluister ophouden
tot in de volkstuinen moet men ze horen
in mij doet alles pijn zuster God
help me, kom voor mij op
laat het niet deze smeerlap zijn die als laatste lacht God
en verlos mij van mijn vader voor altijd
Amen

Muziek: Adagio uit strijkkwartet nr 3 van Sjostakovitsj

Communie: muziek Adagio uit het strijk kwintet van Schubert

Geen ander brood dan wat door onze handen gaat. Eén derde van het voedsel wordt wereldwijd verspild. Dit gebeurt in elke schakel van de voedselketen, maar niet overal in dezelfde mate en om uiteenlopende redenen. In het Zuiden gaat veel voedsel verloren op het veld en tijdens de opslag en het transport van voedsel. Hier in het Noorden wordt schrikwekkend veel voedsel verspild. Daarom is het onze plicht om onze eigen verspilling kordaat aan te pakken en om ervoor zorgen dat we in het Zuiden geen voedselverlies veroorzaken. Sorry is niet genoeg.

Na communie: Lied 586: "Geproefd, geleefd, herkend"

------