8 maart 2014: 1°zondag van de vasten
Er is een tuin
Marcel Braekers
Blazen op de ramshoorn
Lezing uit de profeet Joël
Blaas de ramshoorn op de Sion
Kondig een vastentijd af
En roep op tot een plechtige samenkomst.
Breng het volk bijeen,
Laat heel Israël zich reinigen
Dan zal de Heer het opnemen voor zijn land
En zich ontfermen over zijn volk. (Joël 2,15-16)
Openingszang
310: Een mens te zijn op aarde
Begroeting
Heel het volk moet zich reinigen, zegt de profeet Joël. Niet
alleen onze kleren of onze handen moeten gereinigd worden, maar
ons hart en onze gezindheid. Het gaat om een totale omkeer, dus
zowel naar binnen als naar buiten.
We moeten ons naar buiten toe bekeren door op te komen voor een
meer rechtvaardige wereld, door het ondersteunen van projecten waar
mensen strijden voor levensbehoud. Heel in het bijzonder vraagt
Broederlijk Delen dit jaar aandacht voor de levenssituatie van mensen
in Senegal. Weggedreven door de droogte, die het platteland elk
jaar teistert, trekken veel jongeren naar de stad, waar ze meestal
in een nog ellendiger leven terecht komen, nu ook nog verstoken
van de beschermende, sociale structuur waarin ze vroeger leefden.
Vandaar de noodzaak om te investeren in kleinschalige, groene projecten
van land- en tuinbouw. Daarom staat deze gieter hier naast een klein
tuintje als het symbool van deze vastentijd. Symbool voor de bekering
naar buiten waar de profeet ons toe oproept. In de loop van volgende
zondagen komen we hierop nog terug.
Tegelijk is er een innerlijke omkeer nodig: de bekering van ons
hart. Maar dat hart bereik je niet zomaar. Ik denk dat we dit maar
via ons lichaam kunnen bewerken. Sinds wij in onze kerk het vasten
zijn gaan reduceren tot het eventueel geven van wat geld en men
smalend is gaan doen over die achterhaalde, toegegeven, soms gekke
vastenpraktijken, is onze vasten voor een groot stuk uitgehold en
heeft het zeker voor een buitenstaander geen enkel tekenwaarde meer.
Vasten en lichamelijkheid horen echter voor mij onlosmakelijk samen.
Het gaat mij daarbij om veel meer dan een korte lichamelijke zuiveringskuur.
Ook dat is goed meegenomen, want zo brengen we ons lichaam in een
waakzame, prettige toestand om ons te openen voor het heilige. Vasten
en lichamelijk hebben een veel diepere band. Het gaat erom ons lichamelijk
open te stellen voor het heilige door te buigen, te knielen, het
stil te maken en ons te verdiepen in een gebed. Dat is de innerlijke
ommekeer waartoe de profeet ons oproept. In de bergrede worden ons
in dat opzicht 3 adviezen gegeven:
- Als je vast, zet dan geen somber gezicht, maar maak voor jezelf
een plan waardoor vasten je vreugde geeft. Vasten moet je vrij en
optimistisch maken, anders is het een slecht plan.
- En als je bidt, trek je dan terug in je binnenkamer. Het was het
kleine kamertje in een joods huis dat geen vensters had. Ga naar
je diepere zelf, doorbreek de harde korst van je ego en blijf daar
biddend stilstaan.
- En als je een aalmoes geeft, mag je linkerhand niet weten wat
je rechter geeft. Dat is een ethiek van zelfvergetenheid, van onberekend
uitstromen.
Dat soort bekering gebeurt via ons lichaam en zorgt ervoor dat we
op een niet-dualistische manier deze vasten ingaan. Vragen we daarom
aan God de kracht om ons te bekeren.
Lied 114: God onze Vader wij roepen U
Gebed
God, Schepper van alle leven,
Doe ons groeien in het besef
Dat wij deel zijn van een groter geheel.
Dat wij verantwoordelijk zijn voor de aarde,
Die ons niet toebehoort maar in beheer gegeven is.
Wakker onze honger naar gerechtigheid,
Herstel in ons de kracht om te verbinden
En deze vastentijd tot een tijd van waarachtige bekering te maken.
Inleiding op de lezing
In het begin
van onze Bijbel staan twee scheppingsverhalen, elk gegroeid vanuit
een andere verteltraditie. Ik voel me helemaal geen creationist,
maar zeggen dat we enkel maar het resultaat zijn van een big
bang vind ik ook maar niets. Luister daarom met een poëtisch
oor naar dit verhaal en bedenk erbij dat het pas laat in de Joodse
geschiedenis ontstond, in de tijd van de Babylonische gevangenschap
toen mensen zich afvroegen waarom het leven zo zwaar en moeizaam
was en vanwaar het kwaad zou komen dat altijd en in iedereen opduikt.
Nico ter Linden,
Het land onder de regenboog, p. 36-40
Lied 318: Beeld van een mens
Homilie
Wat een fascinerend verhaal dat op een poëtisch vertellende
manier alle grote levensvragen ter sprake brengt. Ik noem maar enkele.
- Hoe komt het dat je tussen zoveel mensen plots je aangetrokken
voelt tot die persoon en niet tot een ander? Omdat die een rib van
je heeft, zegt het verhaal. De Yin, die een onbewuste Yang-kern
in zich heeft, zegt de I Tsjing.
- Hoe komt het dat mensen altijd dromen van een soort paradijs,
een utopie waar alles vredig is? Omdat ze uit een zalige moederschoot
komen en eeuwig verlangen om daarnaar terug te keren. We projecteren
naar achter, naar een oerbegin waar we van dromen in de toekomst,
zegt Tillich.
- Maar vanwaar komt dan het kwaad, hoe is mogelijk dat mensen tot
zon grote wreedheden in staat zijn? We zijn verleid, zegt
het verhaal. In se was de mens goed en toch kon hij ver- of misleid
worden. Hoe is dat mogelijk als je goed bent? Er stond een boom
in de tuin waar de mens niet van mocht eten, zegt het verhaal. Daar
zit iets ongerijmd in, want waarom zou God een ingewikkelde tuin
maken waar alles lust is met tegelijk dat verbod? Was het niet eenvoudiger
die boom weg te laten?
Het is een prachtige manier om het raadsel van het kwaad ter sprake
te brengen. Is de mens zelf verantwoordelijk voor het kwaad? Neen,
zegt het verhaal, het begint bij de slang. Ontstaat kwaad, omdat
de mens zelf gaat uitmaken wat goed en kwaad is door van de appel
te eten? De eerste zonde zou dan een zijn van hoogmoed. Het is een
fascinerende gedachte, maar waarom zou het fout zijn dat de mens
zelf kan uitmaken wat goed en kwaad is. Dit zomaar aan God overlaten
betekent dat we de kop in het zand steken en niet willen nadenken
over de grote morele vraagstukken waar we vandaag mee geconfronteerd
worden. God geeft daarop geen antwoord.
Mijn vragen zijn nog niet ten einde. Want, waarom brengt men het
probleem van goed en kwaad ter sprake via een boom en appelen? En
nog: in het verhaal van de Bijbel staat dat in de tuin 2 bomen stonden.
Er was ook de boom van het eeuwig leven. Daar mocht men wel van
eten, maar doet men niet. Vandaar dat een theoloog zoals Adolph
Gesché schreef dat voortaan de drang naar eeuwig leven doorheen
heel de Bijbel zal voortwerken en slechts een antwoord vindt op
het einde, bij de dood en verrijzenis van Jezus.
Ik keer terug naar één
probleem waarom de kerk uitgerekend vandaag dit verhaal leest en
er de bekoringen van Jezus in de woestijn aan toevoegt: vanwaar
komt de verleiding en welk een belangrijke rol speelt verleiding
in het leven? Je wordt maar in verleiding gebracht als het om iets
gaat dat hier en nu genot belooft: de verleiding van één
nachtje, de verleiding van ander lekker dit keer in de koelkast,
de verleiding om je leven helemaal volgens je eigen goesting in
te richten, de verleiding van de kletspraat, enz. vasten is aan
de verleiding kunnen weerstaan.
Maar wat is dan de winst, wat wordt mij beloofd? Wat je beloofd
wordt is vreugde in plaats van genot, een lange weg van vredige
vervulling in plaats van een korte egoïstische zijsprong. Vasten
is bedoeld om via het ontzeggen je uiteindelijk thuis te laten komen
in plaats van ontheemd en verbitterd te eindigen in leegte.
Daartoe worden we vandaag opgeroepen. En wellicht moet ieder van
ons deze grote principes vertalen in kleine, alledaagse, maar belangrijke
leefregels. We luisteren nog hoe Jezus het ervan af bracht.
Matteüs 4, 1-11
Groot dankgebed 162: Tafelgebed
in de veertigdagentijd
Na de communie 319: Woestijnlied
Psalm 10
|