3 november 2013: 31e zondag (2013)
Zacheüs, kom naar beneden (Lc. 19,1-10)
Marcel Braekers
Opening 103: Gezegend deze dag
Inleiding
In de psychologie wordt veel geschreven over het onderscheid tussen
behoefte en verlangen. Vooral de psychoanalyse wordt er helemaal
door beheerst. De mens, zo zegt men, heeft allerlei behoeften: behoefte
aan voedsel, aan erkenning, behoefte aan tederheid, behoefte aan
een wereldvisie, enz. Er waren zelfs heel slimme psychologen die
een hiërarchie in die behoeften aanbrachten. Eerst moet je
buik gevuld raken en dan pas ben je bereid anderen levensruimte
te geven, en als ook je sociale behoeften zijn bevredigd ben je
misschien bereid op zoekt te gaan naar zingeving of wordt je een
spirituele mens. U voelt wel aan mijn spottende beschrijving dat
die constructie volgens mij niet klopt en dat er veel mensen in
de wereld rondlopen met een lege maag en weinig sociale erkenning
maar met een diep vertrouwen in God.
Voorbij deze constructie zal de psychoanalyse zeggen dat de mens
daar bovenuit een wezen van verlangen is. Verlangen verschilt van
behoefte, omdat het niet op iets of iemand is gericht, maar als
een gapende leegte een mens uit zichzelf drijft en altijd maar verder
doet zoeken. Vanuit dit oneindig verlangen keren we ons naar elkaar
in de hoop dat die ander vervulling biedt. Of we storten ons op
onze job en geven ons 200 procent, worden gek van sport of muziek,
maar elke keer blijft er iets van onvoldaanheid.
Lacan ging in zijn beschrijving zover dat hij stelde dat de mens
vanwege dat verlangen en vanwege zijn gepassioneerde aard de ander
eigenlijk vernietigt (die voldoet immers nooit) of elk object afwijst,
omdat het geen voldoening geeft. Ik denk dat hij overdrijft en dat
mensen zich ook ermee kunnen verzoenen dat die ander maar is wat
hij of zij is en dat er zoiets als diepe verbondenheid kan groeien
ondanks of dankzij de beperking.
Dat verlangen heeft men altijd al gezien als de motor van alle spirituele
zoeken. Veel eeuwen voor Lacan schreef Augustinus al in zijn Belijdenissen:
Wie kan mij
tot rust laten komen in u? wie kan u binnen laten komen in mijn
hart en het zo dronken maken dat ik mijn kwaad vergeet en u omhels,
mijn enig goed? Wat bent u voor mij? Geef genadig dat ik het kan
zeggen. Wat ben ik voor u, dat u door mij bemind wilt worden,
dat u zelfs boos wordt als ik dat niet doe en mij dan de grootste
ellende in het vooruitzicht stelt? Of is het niet erg als ik u
niet bemin? O, God, Heer mijn God, bij uw barmhartigheid, zeg
mij wat u voor mij bent. (Belijdenissen I, 1,5)
Zou God in zijn
oneindigheid kunnen tegemoet komen aan de mateloosheid van ons zoeken?
Kunnen we zoals Augustinus in alle rust zeggen: onrustig
is ons hart tot het rust in U, o Heer? Maar zoals we wel
weten speelt de spanning tussen behoefte en verlangen ook een rol
in ons contact met God. Ook God hebben we nodig. We gebruiken Hem
om aan onze behoeften te voldoen. Dus moet Hij het lijden kunnen
wegnemen, moet Hij onze gebeden beantwoorden, moet Hij ons helpen
bij het zoeken van een goede job. Indien Hij dat niet doet of niet
kan, verwerp ik Hem als een zwak en waardeloos iemand.
Daarmee is echter nog niets gezegd over ons verlangen en over de
vraag of God aan de mateloosheid ervan kan beantwoorden. Moeten
we dan eenzelfde proces doormaken tegenover Hem als we doormaken
met elkaar? Moeten we allemaal een groeiproces ondergaan waardoor
we realistischer worden of is God in zijn Anders zijn zodanig dat
Hij antwoord is op dit verlangen? Het verhaal van de ontmoeting
van Jezus en Zacheüs bracht mij bij al deze bedenkingen. Zacheüs
klom in en boom en viel er ongeveer uit toen Jezus zei bij hem te
komen eten. Zijn geluk kende geen grenzen. Was dat verlangen en
de vervulling ervan?
Lied 139: Wees Gij het
woord, Gij de stilte
Gebed
Gezegend zijt Gij die troont
Boven de hemel,
Bron van diepe oceanen,
Gij, van alle dingen Heer,
Gij, de adem van mijn bidden,
Ziel van al wat beweegt.
Heilig mij met uw geboden,
Met de goedheid van uw wet
En verheug mijn hart met waarheid,
Dat uw liefde mij de weg wijst,
Dat uw zegen voor mij uitgaat. (S. de Vries)
Lucas 19, 1 10 (versie
van J. Klink)
Lied 579: Gij met uw onverwacht woord
Homilie
Ik heb daarstraks in verband met het verlangen iets belangrijks
niet gezegd. De diepste drijfveer, zo zegt diezelfde psychologie,
de kern van dit verlangen is het verlangen om verlangd te worden.
Verlangd door iemand naar wie ik verlang (dus niet door een stalker),
passief aangeraakt en opgetild worden door iemand die je graag ziet.
Dat is de diepste drijfveer van ieder mens.
Het merkwaardige is dat de Bijbel bol staat van teksten over dit
verlangen. Zoals een hinde smacht naar stromend water,
zo smacht mijn ziel naar u, o God staat in psalm 42. En
in psalm 63 staat: God, mijn God, u zoek ik, naar u smacht
mijn ziel, naar u hunkert mijn lichaam in een dor en dorstig land,
zonder water. Niet alleen de mens verlangt, ook de God
van de Bijbel is zo. Denk maar aan de prachtige zangen in het boek
Ezechiël waar God tot zijn volk zegt: Ik heb je gevonden
langs de weg waar je als een pasgeborene in je bloed lag te trappelen,
Ik heb je met zout ingewreven, ik heb je verzorgd en mooi gemaakt,
en toen je een mooie, jonge vrouw werd, heb je je van Mij afgekeerd.
Ach wilde je maar opnieuw naar Mij omzien, ik zou je opnieuw in
mijn armen sluiten. Of denk maar aan de parabel van de goede
herder of de barmhartige vader. Altijd komt de idee terug dat God
geen onbewogen beweger is, maar naar ons verlangt en wacht op een
teken van erkenning. Anders dan de God waaraan wij dikwijls behoefte
hebben, is Hij een God van verlangen. Vandaar de vreugde waarover
de mystici spreken, omdat God zich overgaf aan hun diepste verlangen.
Het verhaal van Zacheüs
krijgt maar kleur als je het vanuit de intensiteit van dat verlangen
leest. Daarbij speelt het aspect zien en gezien
worden als metafoor van het verlangen een belangrijke rol.
Zacheüs was klein van gestalte. Je kon zo over hem heen kijken.
Hij had een belangrijk beroep hoofd van alle lokale tolbeambten,
maar toch genoot hij geen aanzien. Hij had immers voor het meest
gehate beroep gekozen waardoor hij meeheulde met de vijand en zijn
eigen volksgenoten financieel uitschudde. Hij klimt in een boom
om Jezus te zien, maar wordt uiteindelijk door Jezus gezien en geaccepteerd.
Zacheüs werd gedreven door verlangen naar die Jezus, zoekend
naar contact zonder te weten wat dit zou betekenen. Ook hij leeft
in de greep van die lege plek waarover Kopland zo mooi
dichtte. Veracht door zijn volksgenoten, uitgestoten uit de liturgische
samenkomsten verlangt hij naar een plek waar ook hij thuis kan komen.
Het verhaal kantelt als niet hij zoekt en ziet, maar als hij door
Jezus gezien en bezocht wordt. Zijn vreugde blijkt uit de reactie:
hij geeft de helft van zijn bezit aan de armen en wat hij heeft
afgeperst geeft hij viervoudig terug. Het gevoel dat opkomt als
je verlangd wordt is vreugde, en die vreugde maakt vrijgevigheid
en zorgeloosheid wakker. En de reactie van Jezus naar de omstaanders
trekt dit gevoel verder open: Ook deze man is voortaan een zoon
van Abraham, zegt Jezus. Wie zo handelt is een tsaddik, een
gerechtige, en is misschien meer dan anderen een kind van God.
Had Jezus en had God helemaal zijn verlangen vervuld? Was Zacheüs
voortaan een man die naar niets of niemand nog verlangde? Ik denk
dat hij dan zou ophouden mens te zijn. Maar omdat hij in zijn diepste
verlangen was geraakt, kwam een proces op gang waarbij het ene gevoel
het andere opriep en zijn leven in een stroomversnelling geraakte.
Door de goddelijke aanraking werden zijn behoeften anders. Ze werden
ondergeschikt aan een nieuw leven waarbij bezit niet diende om op
te potten en de ander niet een object wordt dat je zomaar kan uitschudden.
Zacheüs ontdekte een nieuw leven waarbij fouten kunnen opgenomen
en rechtgezet worden door een vergevend gebaar.
Hoe staat het met ons verlangen?
Heeft de ontmoeting met Jezus van Nazareth of met de God waarover
Hij getuigde ons leven veranderd? Ben je een blije mens geworden
voor wie veel dagdagelijkse dingen relatief zijn? Dat zou fantastisch
zijn, want een mens die leeft vanuit dit verlangen blijft altijd
jong, vernieuwt zichzelf. Niet als een Fenix die uit zijn eigen
as opstaat, maar omdat hij altijd opnieuw vanuit zijn diepste Grond
herboren wordt.
Groot dankgebed 156
Na de communie lied 704: psalm 23 (De Heer is mijn herder)
|