13 oktober 2013:
Waren ze niet alle tien genezen
?
André Benoit
Goede morgen. Het is vandaag de tweede zondag sinds deze gemeenschap
een tweede start nam. Ik mag jullie dan ook wat plechtiger welkom
heten in de geest van onze bekentenis tot wie wij noemen Vader, Zoon
en Heiligende Geest. In de geest ook van onze bekentenis tot het visioen
van deze gemeenschap als een stukje volk van God onderweg. Een dak
boven onze hoofden hebben we al, of nog. En zo beginnen we onze viering
met lied 546.
Openingslied 546: Zo maar een dak boven ons hoofden
Gebed
Het evangelie van deze zondag is ons wel bekend. Het verhaalt over
de tien melaatsen die door Jezus genezen worden en waarvan er slechts
één terugkeert om Hem te danken en God te loven. En
die ene is dan nog een Samaritaan, een vreemdeling. We gaan zo meteen
naar dit verhaal luisteren. Aansluitend zingen wij het lied 214.
Evangelie: Lucas 17, 11-19
Lied 214: Op een God die door de eeuwen
Ik wil rond vier themas wat uitleg of bezinning brengen: de
melaatsheid, dat degene die terugkeerde een Samaritaan was, dat die
man rechtsomkeer maakte om Jezus te danken en God te loven en dat
Jezus hem zegt uw geloof heeft u gered.
Maar vooraf wil ik nog kwijt dat Jezus blijkbaar ontgoocheld en pijnlijk
geraakt was omdat er maar één melaatse terugkeerde (hoewel
ze toch alle tien genezen waren). Spontaan herinner ik mij dan een
andere passage waar Hij zulk een gevoelen toont,zij het veel intenser,
die waar hij de nacht van zijn gevangenneming zijn slapende leerlingen
wakker maakt en hen zegt: kunnen jullie dan niet één
uur met mij waken?Dit is wel een bijzonder pijnlijke ontgoocheling:
je meest vertouwde vrienden weten, denk je, wat je doormaakt en als
je voor een blijk van medeleven of steun naar hen gaat, liggen ze
te slapen. Eigenlijk, vind ik, brengt dat Jezus dichter bij mij en
mij bij Hem. Je moet niet veel redeneringen maken om Hem te begrijpen.
Ik kom op mijn eerste thema: de melaatsen.
De melaatsen blijven op een afstand staan, luid roepend Jezus,
Meester heb medelijden met ons. Melaatsen waren verplicht zich
kenbaar te maken en moesten contact met andere mensen vermijden. Ze
werden als uitgestotenen behandeld, ook wel omdat de goegemeente vermoedde
dat er achter die ziekte wel iets meer zat, iets van zondigheid, of
bezetenheid of straf van God. Hun isolatie, het feit dat ze moesten
bedelen, alleen met lotgenoten samen waren, zal ook op hun geest een
grote uitwerking gehad hebben. Genezing hield dus wel meer in dan
een lichamelijke zuivering. Om dit alles is het dan ook normaal dat
het de priesters waren die moesten attesteren dat iemand genezen was.
Jezus zegt dan ook: Ga u aan de priesters tonen.
En onderweg werden ze genezen en een van hen kwam terug toen hij dat
zag. Deze man ging dus niet tot bij de priesters. Hij vond het belangrijker
en gepaster dat hij Jezus ging bedanken dan dat hij naar de priesters
ging en zijn attest ging halen. Deze man ziet en voelt dat hij genezen
is en heeft geen bevestiging meer nodig. Wel voelt hij de noodzakelijkheid
om zijn erkentelijkheid en verbondenheid te uiten en te beleven met
wie hem genezen heeft, hij werpt zich aan de voeten van Jezus en prijst
God met luide stem. Zijn genezing heeft hem ten diepste geraakt, hij
voelt dat Gods genade en welwillendheid hem door Jezus bereikt heeft
en wil zijn erkentelijkheid in direct contact tot uiting brengen.
En deze
man was een Samaritaan, een vreemdeling. Voor de Joden waren de
Samaritanen geen kinderen van Abraham. De belofte van de Messias
was niet aan hen gericht maar alleen aan de Joden. Zo dachten ook
de volgelingen van Jezus er over. De Samaritanen hadden hun eigen
tempel, Gerizim, en hun eigen priesters. De animositeit tussen beide
volkeren was groot. De meeste Joden vermeden trouwens Samaria wanneer
ze naar Jeruzalem gingen en verkozen een moeilijkere route te volgen.
Niet geheel ten onrechte trouwens: eerder in dit Evangelie wordt
verhaald hoe Jezus en de zijnen de route door Samaria kozen en er
geen onderdak vonden toen de Samaritanen vernamen dat zij op weg
naar Jeruzalem waren
En toch blijft Lukas in zijn Evangelie voortdurend beklemtonen dat
de boodschap en de belofte van Jezus universeel zijn en niet het
eigendom van één volk. Zie de barmhartige Samaritaan,
de Samaritaanse vrouw die Jezus te drinken geeft, de Samaritaanse
melaatse uit de tekst van vandaag. Ook de geografische plaatsing
van het gebeuren heeft een wat symbolische betekenis: er wordt geen
naam van een dorp genoemd maar het grensgebied tussen Galilea
en Samaria, alsof men de grens tussen beide wat wil uitwissen,
er geen belang aan hecht of het nu aan deze zijde of aan de andere
gebeurde. In die zin kan men er ook over filosoferen of in dit grensgebied
Jezus uitspraak Ga u tonen aan de priesters in
het midden liet of het om de priesters van Jeruzalem of om die van
Gerizim ging. Dat moesten de melaatsen zelf maar uitmaken.
Misschien voelen wij ons nu ver vooruit op de religieuze onverdraagzaamheid
uit de tijd van Jezus. Voelen we ons ver van het hedendaagse religieuze
fundamentalisme van Joden, Islamieten en christenen. Maar misschien
is het ook gemakkelijk verdraagzaam te zijn op punten die u niet
meer van belang lijken (zoals godsdienst), vergeten we de petieterige
kanten van de moeizame oecumenische dialoog en vooral hebben we
dikwijls geen oog voor de alledaagse uitingen van de onverdraagzaamheid
van de uitverkorenen tegenover mensen van andere volkeren
en ethniëen, vooral wanneer die armer zijn dan wij.
Jezus zei hem: uw geloof heeft u gered. Dit is op het
eerste gezicht een wat verrassende uitspraak. Alle tien melaatsen
zijn toch genezen en zonder dat ze Jezus kwamen danken en in Hem
God loofden. Blijkbaar is gered zijn niet hetzelfde
als genezen zijn. Zonder twijfel waren de negen andere
genezen en gelukkig. Maar misschien eerder gelukkig zoals wanneer
men onverwacht geluk heeft, bv omdat men bij de loterij
het grote lot gewonnen heeft. Iemand heeft hen blijkbaar wel geholpen
bij hun genezing, iemand met speciale krachten maar waarmee ze geen
echte band hebben.
De tiende melaatse heeft dat blijkbaar anders ervaren: voor hem
is zijn genezing het gevolg van de persoonlijke betrokkenheid en
genegenheid van Jezus voor hem en omdat hij al over Jezus gehoord
en nagedacht heeft en omdat hij misschien zo in elkaar zit, is deze
bekommernis van Jezus voor zijn persoon, voor hem een uiting van
Gods aanwezigheid, van Zijn band met hem. Die band met Jezus en
God, die erkenning van zijn persoon en waardigheid, wil deze man
in erkentelijkheid bevestigen. Hij loopt terug om Jezus voeten
te omarmen en om op de plaats van het gebeuren, God te loven. Hij
is niet alleen genezen van zijn melaatsheid, maar is ook gered,
bevrijd, op de goede weg gezet, geraakt door Jezus en door het besef
van Gods betrokkenheid op hem.
Laten wij delen in zijn vreugde en bevrijding met het lied 545.
Lied 545: "De Heer is mij tot hulp en sterkte"
|