15 september 2013: 24° zondag
Vreugde om wie gevonden wordt (Lc. 15, 1-32)
Marcel Braekers
Openingszang 102: Onze hulp is in de naam van de Heer
Gebed
een bijzonder gebed voor Mieke Delepeleire-Desmedt
die in de nacht van donderdag op vrijdag is overleden.
Gij bekrachtigt ons op nieuwe
wegen
Als onze weg is afgesneden.
Ook al kost onze nieuwe geboorte ons pijn,
Nieuwe onzekerheid,
Al keren wij ons liefst zo snel mogelijk
Naar de koestering van wat wij menen te bezitten,
Laat ons niet los en ont-dek in ons
Nieuwe vreugde, een nieuw verlangen.
Houd ons uw Zoon voor ogen,
In zijn ontferming over mensen,
Maak ons trouw aan Hem, die uw Woord gestalte gaf.
(Naar
S. de Vries, Zolang wij ademhalen, p.132)
Begroeting
In het evangelie van Lucas staat een hoofdstuk, dat een sterke innerlijke
eenheid vormt en waarin op een bijzonder tedere manier over God
en het naderen tot Hem wordt gesproken. Sommige bijbelspecialisten
noemen het het vrouwenevangelie, omdat God op een heel
moederlijke, zorgende manier wordt voorgesteld en men vermoedt dat
het de neerslag is van verkondiging door één of enkele
vrouwen. De tekst zou dan later door Lucas in zijn evangelie zijn
geïntegreerd.
Ik laat de discussie voor wat ze is en richt me liever naar de inhoud,
die bestaat uit 3 parabels: die over de herder en zijn honderd schapen,
over een vrouw die een muntstuk van haar bruidsschat verliest en
over een rebelse zoon, die zijn geluk in een ver land gaat zoeken.
Wat de drie parabels verbindt is het thema van verloren raken en
gevonden worden. Vooral de vreugde bij het terugvinden staat daarbij
centraal. Dat was een typische trek in de verkondiging van Jezus.
Ook al werd zijn boodschap niet op gejuich onthaald, toch had Hij
een optimistische en blije kijk op het leven, op zijn God en Vader
en op geloven. Bij het beluisteren van de tekst kan het niet anders
of dat optimisme werkt aanstekelig.
Lucas 15, 1-32
Lied lied 415: Laat niet verloren gaan
Homilie
Je kan er niet omheen: die Jezus was een rasverteller; zon
prachtige verhalen met een inhoud, die je in elke tijd opnieuw moet
overdenken en actualiseren. Daarover was ik deze week ook aan het
nadenken. In de context van vandaag zou ik die eerste parabel als
volgt formuleren:
Er was eens een herder met 100 schapen waarvan er 99 verloren
liepen en 1 bij hem bleef. Toen dacht de herder: wat moet ik doen?
Als ik vrijmoedig ga rondkijken verlies ik misschien ook nog dat
éne schaap. Maar de herder was moedig, hij verliet zijn vertrouwde
weiden en ging hoopvol op zoek.
U begrijpt wel mijn actualisatie. Toen Jezus deze parabel vertelde
ging Hij ervan uit dat er een samenhangende kudde was en dat hier
of daar een zondaar kon afdwalen. Dezelfde veronderstelling steekt
in de parabel van de opstandige zoon: oorspronkelijk leefde hij
in een veilige thuis. De situatie vandaag is helemaal anders. De
Blijde Boodschap is voor de meesten een gesloten boek of iets waar
men zich vrolijk over maakt. Het gaat niet meer om mensen, die zijn
afgedwaald, maar om zwervers die nooit een thuishaven hadden. Er
is geen erfdeel om op te eisen, want men leeft vanuit de idee dat
alles van ons of van mij is. De context is grondig veranderd, maar
de parabels blijven een prikkelende boodschap behouden.
Toen ik zoveel
jaren geleden nadacht over mijn roeping als dominicaan, had ik dit
verhaal van de goede herder voor ogen. Ik wilde net als die herder
op zoek gaan naar wat verloren was, gekwetst en ver van de gemeenschap.
Daar zat wel een flinke dosis ijdelheid in, alsof ik zelf niet dat
verloren schaap zou zijn. Later ging ik beseffen hoe belangrijk
deze parabel voor mij persoonlijk was en hoe de ervaring om onverwacht
en onverdiend opgetild en naar het leven gedragen te worden mijn
leven zou tekenen.
Ik gebruik de uitdrukking naar het leven gedragen, omdat
ik het heb ervaren als veel fundamenteler dan alleen weer bij de
groep behoren. Ook dat ging ik ervaren. Maar daaraan vooraf ging
een veel grondiger verandering, omdat er Iemand was die mij onvoorwaardelijk
aannam, meer en anders dan gelijk welke mens zou kunnen doen. Die
ervaring van onvoorwaardelijk aangenomen te zijn door die Herder
liet mij niet meer los en wilde ik op een bescheiden manier doorgeven
aan anderen. Het werd mijn motivatie om psychologie te studeren
en mij te specialiseren in therapie, omdat ik wilde meeleven en
meedragen waar mensen in de knoop zitten. Ik had toen reeds het
gevoel dat de tijd voorbij was dat men op zoek moest gaan naar zondaars
en naar de afgedwaalden. En doorheen veel begeleidingen en zelfonderzoek
leerde ik dat ik zelf geen herder ben, die boven zijn schapen zou
staan en hen zou moeten oriënteren. Dat is ook niet belangrijk,
want in de drie parabels gaat het over verdwaald zijn en gevonden
worden. En dat zijn belangrijke, existentiële gevoelens, die
overal kunnen opdagen.
Om de rijkdom van de tekst verder uit te diepen moet ik de drie
parabels van het schaap, de munt en de zoon tezamen lezen. Pas dan
wordt de rijkdom ervan zichtbaar.
Er is allereerst de context. Lucas vermeldt dat op dat ogenblik
tollenaars en zondaars rond Jezus zaten en de religieuze hoogvliegers,
de kenners van de Thora misprijzend op afstand stonden toe te kijken.
Vooral voor die laatsten vertelt Jezus deze parabel, want zij staan
net als de oudste zoon te meesmuilen om het onverwachte en onverdiende
geluk dat dit uitschot overvalt.
In de drie parabels gaat het telkens over een symbolische beschrijving
van verliezen: een schaap dat was afgedwaald, een vrouw die één
van haar munten van haar bruidschat die ze altijd in haar hoofddoek
meedroeg was verloren, een zoon die zich van zijn thuis losmaakte
en zijn eigen weg ging. Al deze beelden verwijzen naar de mensen
die op dat ogenblik rond Jezus zitten en naar zijn woorden luisteren.
Zo is hun levensgevoel. Lucas noemt hen met één woord:
zondaars. Maar misschien moeten we het woord zondaar
niet zozeer in klassiek morele zin begrijpen, maar als de mens die
leeft in vervreemding (sin is the man in estrangement
schreef Paul Tillich). Het kan zijn dat ze door hun gedrag die vervreemding
zelf bewerkten, maar de vervreemding kan ook veel dieper gaan: als
de fundamentele bestaansconditie waarin we ter wereld komen. Geboren
worden, is staan in den vreemde, buiten zichzelf zijn
en geworpen in een wereld die ongeborgen is, die dikwijls onrechtvaardig
is geordend, die hard en eisend is. Vervreemding betekent ook dat
we nooit samenvallen met wie we willen zijn en daarom moeten leren
onszelf te aanvaarden.
De drie parabels beschrijven elk vanuit hun hoek hoe die vervreemding
werd ervaren en doorbroken. Het schaap lijkt afgedwaald en gekwetst
waardoor het niet met de hoop meekon en op de schouders moest worden
gedragen. Je ziet het dagelijks om je heen gebeuren hoe de kudde
maar voort rent, terwijl een aantal mensen niet meer meekunnen,
kwetsuren uit hun jeugd meedragen, zoeken en de levensdraad verliezen.
De munt is verloren, weggevallen uit haar natuurlijke schuilplaats,
bijna zoals mensen in onze samenleving ineens niet meer bestaan
omdat ze bij niets nog behoren.
De zoon is nog het meest herkenbaar: hij is de opstandige, misschien
wel de zoeker, die het op eigen benen waar wil maken en van ongeluk
naar ongeluk loopt. Al dat soort mensen zat met gespitste oren vol
verlangen te luisteren naar Jezus.
En elke keer ligt Jezus een tip op van de sluier die over Gods identiteit
hangt. Die Ene en Onnoembare is op zoek naar de gekwetste, Hij tracht
te verzamelen, Hij kijkt naar de mens uit of die verlangen heeft
naar Hem, om als Hij dit voelt naar die mens toe te snellen. Zo
is de God van Jezus: onvoorwaardelijk, verdwaasd en verliefd op
de mens, vader en moeder tegelijk, Degene die niet boven de mens
staat, maar als een hand in de rug, bemoedigend en tegelijk op afstand
als de geheel Andere.
Groot
dankgebed: Toen hebt Gij,
(H.
Oosterhuis, Gebeden en psalmen, p. 178 + 123)
Na de communie 719: Psalm 139 (Gij, Gij peilt mijn hart,
Gij doorgrondt mij)
|