------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




28 april 2013 : 5e Paaszondag

                       Een nieuw gebod geef ik u (Joh. 13, 31-35)

Marcel Braekers

Openingszang 365: "Licht dat ons aanstoot in de morgen"

Gebed

Levende liefde
Blijvende trouw
Toevlucht en toekomst,
Naam ons te boven
En zo nabij,

Stormwind en stilte,
Vuurvlam en zon,
Adem en hartslag,
Naam ons te boven
En zo nabij.

Oorsprong en einde,
Bron en begin,
Eerste en laatste,
Naam ons te boven
En zo nabij                (S. de Vries)

Begroeting

Heeft het christendom iets uniek dat je niet of op een andere manier terugvindt in andere godsdiensten? De vraag is niet chauvinistisch bedoeld, alsof het zou gaan om wie de beste is, maar het is een vraag waarbij ik op zoek ben naar de kern van ons geloof. Heeft het christendom een eigen kijk op het leven en op verlossing, en indien ja, waarin schuilt dit dan? Het antwoord op mijn vraag heeft te maken met de persoon van Jezus Christus en zijn verwijzen naar de Ene. Maar waarop gaf Hij een antwoord? Wat was en is nog steeds het probleem waarop Jezus met heel zijn persoon een antwoord trachtte te geven?

In het laatste boek van het Nieuwe Testament, het boek van de Openbaring, gebruikt de schrijver een intrigerend beeld om op mijn vraag te antwoorden. Hij beschrijft namelijk hoe uit de hemel een boek neerdaalt, maar niemand is in staat om het boek te openen. Misschien bedoelde de schrijver dat het om een kernachtige inhoud gaat omtrent deze wereld en omtrent het leven, maar dat niemand in staat is om die boodschap te ontcijferen of te openen. Maar dan verschijnt het lam, beeld van de verrezen Christus, die de zegels kan verbreken. Hij laat zien wat het probleem is en geeft tegelijk in zijn persoon een antwoord. Een inhoudelijk stukje van dat antwoord horen we vervolgens in de tweede lezing waar Jezus tijdens het laatste avondmaal met zijn volgelingen spreekt.

Openbaring 5, 1-10

Lied

Johannes 13, 31-35

Homilie


“Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben.” Was dat gebod echt zo nieuw? En waarin verschilde Jezus’ manier van liefhebben van wat anderen deden?
De evangelist legt deze woorden in Jezus’ mond vlak nadat hij verteld heeft dat Judas de zaal verlaat om Jezus te verraden. Tegenover dit verraad plaatst de evangelist de oproep zich toe te vertrouwen aan de agapè, de liefde in de rijke, Bijbelse betekenis van dit woord.

Allereerst was dit gebod een reactie tegen zijn volksgenoten voor wie liefde hoogstens beperkt bleef tot eigen volk en eigen bodem. Echte liefde, aldus Jezus, gaat verder. Jezus wilde een nieuwe verbondenheid tussen mensen stichten over alle grenzen en verschillen heen. Voorbij de grenzen van ras en huidskleur, voorbij man en vrouw, arm en rijk. Als je eenmaal bent doorgedrongen tot die kern, begrijp je waar het in het leven op aankomt, wat de zin is van al ons zwoegen, van het verdriet en het geluk die ons overvallen, van ons zoeken en vinden en weer verliezen. Zich blijven toevertrouwen aan de zachte waarden, zelfs in een wereld van geweld, dat bedoelde Jezus toen Hij zei: “Ik geef u een nieuw gebod: heb elkaar lief zoals ik u heb liefgehad”.
De woorden van Jezus wogen zwaar door in de kerkgemeenschap waarvoor Johannes zijn evangelie schreef. Het was hun laatste houvast in een periode dat ze door de joodse gemeenschap waren gemarginaliseerd en vreesden voor vervolging. Als een bang hoopje mensen zagen ze in het leven van Jezus hun eigen lijden weerspiegeld. Alleen de liefde zoals door Jezus voorgeleefd kon hen en alle latere groepen die hetzelfde meemaken een uitweg bieden. Maar is het voldoende om te zeggen dat liefde betekent dat je in alle omstandigheden kiest voor de zachte waarden?

Misschien moet ik mijn vraag radicaler stellen: zijn we in staat om elkaar echt lief te hebben? Je kan wel afbakenen hoe je niet wil zijn, maar ben je er dan? Sta mij toe een wat vreemde zijsprong te maken: in de Middeleeuwen had er een grote, intellectuele discussie plaats tussen de franciscanen en de dominicanen. De vraag waar het om ging was: wat is nu wel het hoogste, het eerste en belangrijkste in ons christendom? En de franciscanen zegden: de liefde.
Lees maar het evangelie van Johannes, lees de brief van Paulus aan de Korinthiërs, denk maar aan wat Augustinus zei ‘Bemin en doe wat je wil’. En de dominicanen, dwarsliggers als altijd, zegden: neen, aan liefde gaat iets vooraf dat nog belangrijker is. De openheid, de lege ruimte waarin de ander kan verschijnen. Pas als dat gebeurt, ben je in staat om echt lief te hebben. Anders blijf je altijd binnen je eigen kleine cirkel en doe je enkel wat je zelf meent dat belangrijk is. Soms verstikken mensen elkaar in hun manier van liefde. Wat is dus het hoogste en het eerste? Dat je ruimte maakt, dat je in uiterste passiviteit en tegelijk open en aandachtige betrokkenheid de ander welkom heet.
Rutger Kopland drukte dat heel mooi uit in dat kleine gedicht dat u misschien wel kent:

Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven. (Gedichten p. 154)

Er is met andere woorden een liefde, die zich inzet, liefde als engagement waarbij men soms tot het uiterste gaat en zijn leven opoffert, en die liefde is heel belangrijk. Maar aan die liefde gaat iets vooraf, of daarin zit iets dat men soms verwaarloost: het moment van stilte, het passieve, kijkende, luisterende, waarin de ander binnentreedt.

Als Jezus zegt: “heb elkaar lief, zoals ik u heb liefgehad”, zit dat moment daarin verankerd. Hij had lief, Hij kon eigen grenzen verleggen, omdat Hij in uiterste ontvankelijkheid Gods spreken in zich liet vlees en bloed worden. En omdat Hij vanuit die kracht in staat was in diepe betrokkenheid open te staan voor ieder, die Hij op zijn weg tegen kwam. Dus zowel de man of vrouw, die door ziekte onrein was verklaard; de Arabisch vrouw van over de grens (de Kanaänitische die om genezing voor haar dochter smeekte); de leerlingen die Hem verraadden zoals Judas en Petrus deden; maar ook de geliefde leerling of Maria van Magdala. Elke keer ondervonden al deze mensen iets waardoor hun leven veranderde. Liefde als een gebeuren waarbij beide partijen veranderen.

Misschien ligt daar het originele van het christendom: de oproep om zo met elkaar om te gaan, dat in de ontvankelijke openheid anderen iets ondervinden dat hun leven verandert, dat hen eigenwaarde geeft en dat beiden in staat stelt om in wederkerigheid elkaar tot leven te wekken.

------