------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




14 oktober 2012: De rijke man (Mc., 10,17-27)

Geert Craps

Om te beginnen 267: “Dat wij als wachters op de muren zijn”.

Inleiding

Goede morgen iedereen. Laten we hier samenzijn in de eenheid van onze God, Vader Zoon en Heilige Geest.
De laatste dagen ben ik wat aan het grasduinen in een boek van Paul Verhaeghe: Identiteit. Ik moet zeggen dat noch de titel van het boek, noch de omslagfoto mij aantrokken: met mijn identiteit ben ik op dit moment van mijn leven minder bezig, en het opgetutte juffrouwtje op de cover stoot mij nogal af. Wat mij toch heeft aangezet om dit boek te kopen was een interview met de auteur in Knack van een paar weken geleden. Daarin gaf hij een volgens mij scherpe analyse van de huidige tijdsgeest en wat daarvan de gevolgen zijn. En dan moest ik vandaag iets vertellen over het verhaal in Markus van de Rijke Man. Ik zag een beetje een verband.

Paul Verhaeghe vertrekt in zijn boek van de constatering dat onze tijdsgeest op dit moment doordrongen is van competitiedrang. Hij beschrijft het maatschappelijke paradigma waarin we leven als de “neoliberale meritocratie”. Een hele mond vol, maar de basisredenering daarvan is ongeveer als volgt (ik parafraseer p. 116 van zijn boek): Mensen zijn competitieve wezens, die vooral uit zijn op eigen profijt. Op maatschappelijk vlak moet dat voordeel opleveren, want we willen allemaal aan de top geraken. Qua ethiek en maatschappelijke waardering betekent dat, dat het slagen of mislukken van een individu het belangrijkste is: maatschappelijk, ethisch en sociaal zijn de winners de goeden, de losers de slechten. Ze hebben dit volledig aan zichzelf te danken/te wijten: iedereen is zelf verantwoordelijk voor zijn eigen succes of falen. Onderwijs moet ons bijgevolg wapenen met skills en de attitude om steeds meer te leren, in het bedrijfsleven wordt je continu beoordeeld op je individuele prestaties, in de geestelijke gezondheidszorg komen die mensen terecht die onzeker, onsuccesvol, e.d. zijn. Succes is de morele maatstaf.

Verhaeghe nuanceert direct: een systeem waarin verdienste wordt beloond is op zich niet slecht, als het in de juiste sociale context fungeert. Een gezonde competitiviteit levert inderdaad resultaten op, individueel en maatschappelijk. Maar Verhaeghe constateert alleen dat de sociale mechanismen die de scherpe kantjes van de competitie afvijlen, bepaalde normen en waarden die we delen, en die bv. door de kerk levend werden gehouden, zodanig aangetast zijn, dat enkel de ruwe competitiedrang overblijft. En die is nefast als hij niet gecompenseerd wordt.

Als voorbeeld van een bedrijf waarin de principes van de neoliberale meritocratie worden toegepast, geeft Verhaeghe het Amerikaanse Enron. Elk jaar werden de top presteerders in dat bedrijf (de bovenste 20%) beloond met excessieve premies, de laagste presteerders (10%) werden ontslagen. Binnen de kortste keren wemelde het in het bedrijf van mensen die hun eigen prestatiecijfers vervalsten, om toch maar niet bij de bottom 10 te horen. Het vechten om aan de top te komen en te blijven, terwijl de onderlaag afvalt, maakte de mensen in het bedrijf en uiteindelijk ook het hele bedrijf zelf, kapot.

De gevolgen op individueel en op maatschappelijk vlak van deze ideologie en identiteit zijn ingrijpend, volgens Verhaeghe. Eerst psychologisch: mensen zijn in wezen sociale dieren, maar door de overheersende druk om te winnen ten koste van anderen worden de natuurlijke sociale verbanden doorbroken, omdat we de anderen als concurrenten moeten zien. Dat maakt ons angstig voor elkaar. En wat als het niet lukt? Werkloosheid, werkonzekerheid en de eis tot flexibiliteit leiden tot stress en depressie, tot zelfmoord toe. Mensen voelen zich waardeloos als ze niet voldoen, volgens Verhaeghe.

Dan maatschappelijk: het graai- en bonussensysteem heeft het ongelijkheidsgevoel enorm gestimuleerd. De kloof tussen arm en rijk neemt sterk toe, zodat het bijna onleefbaar wordt. Een te grote inkomensongelijkheid leidt tot meer depressies, geweld, criminaliteit, …. De slechtoffers van het systeem worden bovendien argwanend bekeken als ze gebruik maken van de maatschappelijke vangnetten: jongeren zonder perspectief, werklozen, zieken, ouderen zijn potentiële profiteurs.

Waarom stort ik deze kommer en kwel over u uit? Ik vraag me dan af hoe je je in zo'n maatschappij beweegt. Hoe kunnen we hierop, vanuit een evangelische inspiratie, reageren? En daar komt het verhaal van de rijke man, dat we vandaag lezen, volgens mij om de hoek kijken. Laten wij elkaar eerst bemoedigen en om mildheid vragen met het lied 110

Kyrie: 110

Openingsgebed

Gij die onze levensdagen kent,
hun vreugde en hun leegte
en hun lange duur –
Gij die achter alle dood
verborgen zijt, de levende,
gedenk ons hier –
Gij die geen naam vergeet,
geen mensenkind veracht,
gedenk en zegen ons.
Ga niet weg van deze wereld,
wij zullen nooit mensen worden,
als gij ons niet richt.
Laat uw mensen niet over aan elkaar,
laat ons niet los op elkaar
toom ons in door uw woord
dat rede is en hart,
en waarheid sticht
Gij die de oorsprong zijt
van al het goede dat gedaan wordt:
wees in ons hart, in onze ziel,
in ons verstand;
dat wij bij machte zijn
het ergste leed iets te verzachten,
dat wij opwegen tegen de wanhopigen;
dat allen die zich mensen noemen
niet doorgaan met de verwoesting
van deze aarde,
met de jacht en de moord op mensen.
Doe lichten over ons uw aangezicht
en geef ons vrede.

Marcus 10:17-27

17 Toen hij zijn weg vervolgde, kwam er iemand naar hem toe die voor hem op zijn knieën viel en vroeg: ‘Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’ 18 Jezus antwoordde: ‘Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God. 19 U kent de geboden: pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, bedrieg niemand, toon eerbied voor uw vader en uw moeder.’ 20 Toen zei de man: ‘Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan gehouden.’ 21 Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem: ‘Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg mij.’ 22 Maar de man werd somber toen hij dit hoorde en ging terneergeslagen weg; hij had namelijk veel bezittingen.
23 Jezus keek de kring rond en zei tegen zijn leerlingen: ‘Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan.’ 24 De leerlingen schrokken van zijn woorden. Maar Jezus zei nog eens uitdrukkelijk: ‘Kinderen, wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan: 25 het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.’ 26 Nu waren ze nog meer ontzet, en ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie kan er dan nog gered worden?’ 27 Jezus keek hen aan en zei: ‘Bij mensen is dat onmogelijk, maar niet bij God, want bij God is alles mogelijk.’

Een paar bedenkingen bij de lezing

De maatschappelijke situatie ten tijde van Jezus is uiteraard erg verschillend van de onze. Ik denk dat zijn maatschappij veel meer gebaseerd is op een strikt sociaal onderscheid tussen een aantal klassen en groepen, waarbij je veel moeilijker dan nu, de grenzen van je eigen groep kunt doorbreken. De rijke man is dus zeker geen moderne yuppie, die volgens de ideologie van de neoliberale meritocratie is opgeklommen tot de maatschappelijke positie waarin hij zich bevindt.

Maar er zijn toch een paar trekjes in de houding van de man, die tot nadenken stemmen. Om te beginnen komt die man bij mij over als een flemer. Ik heb de indruk dat hij een beetje stroop komt smeren aan de baard van Jezus, door hem aan te spreken met “goede meester”. Maar wellicht is dat een gewone houding van iemand in een leerling-leraar verhouding. Dan vraagt hij naar een eigen voordeeltje: hoe kan ikzelf het rijk Gods verdienen? What’s in it for me? Vervolgens beweert hij dat hij zonder uitzondering alle wetten van Mozes prefect naleeft. Hij heeft dus de stellige indruk dat hij “goed bezig” is, zoals dat tegenwoordig heet. Sommige commentatoren op deze tekst zeggen bovendien dat het feit dat hij zeer rijk is, in de eerste eeuw zo werd geïnterpreteerd dat hij zich inderdaad houdt aan de geboden. De rijkdom is immers het uiterlijke teken van de beloning die God geeft voor de perfecte naleving van de wet. Althans: dat is de ideologie waarin de man wellicht verkeert.

De rijke man is dus naar zijn eigen idee het succesvolle product van zijn maatschappij. En hoe staat Jezus daartegenover? Verrassend genoeg vraagt hij nog meer. Hij doet twee dingen:
- ten eerste plaatst hij de man voor de persoonlijke verantwoordelijkheid die zijn maatschappelijke positie met zich meebrengt: als je dan toch zo rijk bent, geef je geld dan weg!
- ten tweede moet die man zijn bezit niet naar eigen inzicht verdelen, maar Jezus vraagt van hem solidariteit met de economisch (en maatschappelijk) zwakkeren: uitgerekend met die bevolkingslaag waarvan, volgens dezelfde opvatting, ten tijde van Jezus werd gedacht dat ze wel een en ander zullen mispeuterd hebben, want God heeft hen niet beloond.

Jezus schijnt de boodschap te geven dat we zeer voorzichtig moeten zijn als we het gevoel hebben dat we alles volgens de geldende regels, gebruiken, maatschappelijke gewoonten doen. Het rijk Gods vraagt precies altijd nog een stap verder, voorbij het zelfgenoegzame. Dat weggeven aan de armen is dus niet zomaar alleen een vraag om economische herverdeling, het is ook een teken dat de man zijn fundamentele ideologie moet laten varen om zich te heroriënteren naar de concrete naaste. Daar ligt dus de kern van het rijk Gods: de uitgangsvraag die de man aan Jezus stelde.

Wat zegt dit verhaal aan ons, christenen in een neoliberale meritocratische maatschappij van concurrentie en competitie? Vraagt het ons om ook al ons bezit weg te geven, alles te verkopen en in een dorp te gaan wonen met enkel de meest elementaire voorzieningen? Dat klinkt bijna romantisch, maar het klopt niet volgens mij: we blijven dezelfde fout maken om te zoeken naar het rijk Gods voor onszelf, net zoals de man deed.

De uitdaging is denk ik veeleer om in het systeem te blijven staan, maar de keuze voor menselijkheid en oriëntatie op de naaste te blijven maken, boven de keuze van het materiële voordeel. En met name als het erg uitdagend wordt, als de keuzes wel erg in ons eigen voordeel zijn, dan zeker het perspectief van de medemenselijkheid te blijven behouden. De keuze dus om in een context van opbod tegen elkaar, op cruciale momenten naast elkaar te gaan staan in plaats van tegenover elkaar. De menselijke waarden blijven verdedigen, in een samenleving waar die waarden steeds minder deel gaan uitmaken van het kernverhaal. Dat is een keuze die mensen opnieuw mens laat worden, hen verlost van de last van het moeten winnen. En dus ook, uiteindelijk, het rijk Gods niet te zien als een verdienste die ons toekomt, maar als een opdracht om samen te leven in broederschap met elkaar.

Offerande
Tijdens de offerande: Mendelssohn ‘Verleih uns Frieden Gnädichlich’
Groot dankgebed 152
Communie
Tijdens de communie: Mendelssohn ‘Wie der Hirsch Schreit’
Communielied 411: “Voor wie in duisternis”

Slotgebed (We lezen tot slot uit het boek Wijsheid, waarin het inzicht en de wijsheid worden geprezen boven bezit, aanzien en rijkdom.)

7 Dus bad ik om inzicht, en het werd mij gegeven;
ik heb gesmeekt, en mij werd een wijze geest geschonken.
8 Ik verkoos wijsheid boven scepters en tronen,
rijkdom viel bij haar in het niet.
9 Ze was voor mij onvergelijkbaar met de kostbaarste edelsteen;
naast haar waren bergen goud niet meer dan een hoopje zand,
en met haar vergeleken was zilver maar slijk.
10 Ik beminde haar meer dan gezondheid en schoonheid,
ik verkoos haar boven het licht, want ze schitterde zonder ophouden.
11 Tegelijk met haar ontving ik alle andere goede dingen,
ze schonk mij onmetelijke rijkdom.
12 Ik was verheugd over al die gaven,
omdat zij het was die ze meebracht,
hoewel ik toen nog niet besefte dat zij de bron was van dat alles.

Mededelingen en zegen

------