------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




4 maart 2012: 2° zondag van de vasten

Trek de berg op

Marcel Braekers

Begin: blazen op de ramshoorn

uit de Profeet Joël

Blaas de ramshoorn op de Sion, kondig een vastentijd af en roep op tot een plechtige samenkomst. Breng het volk bijeen, laat heel Israël zich reinigen. Breng de oude mensen tezamen, verzamel de kinderen, ook de kleintjes aan de borst. Laat de bruidegom opstaan van het bruidsbed, laat zijn bruid het slaapvertrek verlaten. Priesters, dienaren van de Heer, hef een smeekbede aan in de tempel, tussen altaar en voorhal: ‘Ach Heer, spaar uw volk, uw eigendom, geef het niet prijs aan spot en hoon van andere volken.’

Openingszang 319: “Woestijnlied”

Begroeting

In deze vastentijd wordt elke zondag opnieuw op de ramshoorn geblazen opdat we uit ons ingedommelde leven zouden ontwaken en ons herpakken. De vastentijd als tijd van herbronning waarbij we ook een nieuw contact zoeken met die plaatsen in de wereld, die slachtoffer zijn van het ongebreideld leeg roven van de grondstoffen. Hoe kunnen we de aarde teruggeven aan haarzelf, hoe de lokale bevolking herstel bieden voor de ontwrichting, die ze moest ondergaan, hoe de gulzigheid van ons westers consumptisme indijken?

‘Laat ze hun plan trekken, wij trekken met hen mee’ is de slogan van Broederlijk Delen. Bij dat thema van ‘uittrekken of op trektocht gaan’ sluit mooi het lied 319 aan dat we in deze vastentijd zullen zingen. “Trek door ons heen, een stroom van genade. Nu en altijd.” Kijk nog eens even terug naar de tekst.
De titel van het lied is ‘een woestijnlied’ en in de drie strofen wordt drie keer die woestijntijd opgeroepen.

In de eerste strofe gaat het over het volk van Israël dat werd weggeroepen uit zijn slavenbestaan om in de woestijn een nieuwe vrijheid te ontdekken door zijn vertrouwen helemaal in God te stellen. “Geef ons te drinken uit uw hand, ga mee met ons” staat in de tekst verwijzend naar Mozes, die op de rots sloeg om water te geven.

De tweede strofe verwijst naar de tijd dat Jezus zich terugtrok in de woestijn waar Hij honger kende en twijfel. Die Jezus, die voor ons een toonbeeld werd van lotsverbondenheid. Hij die schreide met wie gebroken is en een nieuwe gemeenschap stichtte.

En in de derde strofe verwijst de tekst naar deze wereld, speciaal naar die plekken waar onrecht onbeschaamd kan gedijen. Het lied is een smeekgebed om kracht, zodat we die macht kunnen weerstaan en omkeren.

En tot slot iets over de muziek: je hoeft geen muziektheorie te hebben gestudeerd om het verschil tussen de strofen en het refrein aan te voelen. Terwijl de strofen een ingehouden toonaard aanhouden, verandert dit in het refrein waar een triomfantelijke kreet doorbreekt in een majeur toon: ‘Trek door ons heen’.
Laten we nog een keer strofe 3 en het refrein zingen.

Gebed

Eeuwige,
In uw naam zijn wij hier samengekomen,
Het vuur, het licht en het geheim van ons leven zijt Gij.
In Jezus van Nazareth, uw Mensenzoon, schept Gij toekomst,
Een spoor van het visioen van U met ons.
Geef dat wij ons door U en Hem laten bezielen
Dat uw glans ook door ons een spoor trekt naar een herstelde, nieuwe schepping.
Zo dromen wij het samen met U in deze heilige vastentijd. Amen

Inleiding op de lezing

In de lezing van vorige zondag werd verteld hoe God in woede besluit om de aarde door het water te vernietigen. Alleen Noach en alles wat in zijn ark huisde werd gered. Ides beschrijf mooi hoe op die manier de Israëlieten een oudere mythe van andere volkeren overnamen en inpasten in hun Godsgeloof. Maar daarmee gaven ze aan hun God een wel heel wrede, donkere kant. Je kan de zaak natuurlijk ook omkeren en alle gewicht leggen op het einde van het verhaal, waar God zijn regenboog aan de hemel plaatst als teken dat zoveel geweld nooit meer zou mogen voorkomen.

Niet alleen in dit verhaal, ook op veel andere plaatsen voel je hoe de Israëlieten hebben geworsteld met hun voorstelling van Jahwe, God. Wie is Hij? Wat betekende het door Hem te zijn uitverkozen? Ik heb de Bijbel altijd gelezen als de neerslag van één lange worsteling met die God, waarbij men zich telkens van allerlei antropomorfismen moest ontdoen, om zo geleidelijk te groeien naar de God als de Andere, de Onnoembare, die enkel als naam duldt ‘Ik ben die er zal zijn’ ‘Ik ben de mee-trekkende’, kijk maar naar het dikke koord dat over de lezenaar hangt.

Vandaag beluisteren we opnieuw zo’n verhaal, dat de gemoederen hevig heeft beroerd. Abraham, die zijn zoon Izaäk zou moeten offeren. Voor wie, voor wat? Een onbegrijpelijk en emotioneel verhaal als je als een zakelijk verslag zou lezen. Maar de tekst wil ons iets totaal anders zeggen. Laten we nu eerst luisteren.

Offer van Izaäk volgens versie van Nico ter Linden, Het land onder de regenboog, p. 79

Eens op een nacht - de vader van het geloof en van het ongeloof lag in een diepe slaap - verscheen God hem in een droom. "Abraham."
"Hier ben ik, Heer."
"Die zoon van jou, Isaäk, van wie is die eigenlijk?"
"Van mij, Heer, Isaäk is van mij."
"Ik was al bang dat je dat zou zeggen. Denk je echt dat Isaäk jouw bezit is? Hij is in de eerste plaats een kind van mij, Abraham, en pas dán ook een kind van jou. En daarom: neem je zoon, je enige, die je liefhebt, en offer hem op een van de bergen die ik je wijzen zal."
Abraham schrok, hij wist niet wat hij hoorde. Moest hij zijn zoon afstaan? Isaäk was van hem, Isaäk was toch niet van God! Moest hij hem uit handen geven? "Misschien wil God mij wel op de proef stellen," dacht Abraham. "Dan zal ik proberen die proef te doorstaan."
Vroeg in de morgen stond hij op, hakte hout voor het brandoffer, zadelde zijn ezel, nam twee knechten mee, samen met Isaäk, zijn zoon, en vertrok naar de bergen. Zijn voeten waren zwaar, maar hij ging, want God had hem gezegd dat hij moest gaan. Vertrouwde hij erop dat God nooit de dood van Isaäk kon willen? Want waarom zei hij anders halverwege tegen de twee knechten dat zij daar moesten blijven wachten totdat hij en Isaäk zouden terugkeren?
Op de derde dag zag Abraham in de verte de berg waar hij moest zijn. Hij nam het hout voor het brandoffer en legde het op Isaäks schouders. Zelf droeg hij het vuur en het mes. Zo gingen die beiden tezamen.
"Vader," zei Isaäk.
"Hier ben ik, mijn zoon."
"Wij hebben het vuur en het hout bij ons, maar waar is het lam voor het brandoffer?"
"God zelf zal voor een lam zorgen, mijn zoon." Zo gingen die beiden tezamen.
"Mijn vader vertrouwt op God," dacht Isaäk, "en ik vertrouw op mijn vader."
Abraham bouwde het altaar, schikte het hout, bond Isaäk vast en legde hem bovenop het hout. Hij nam zijn mes om hem te slachten.
"Abraham, Abraham!"
Een stem uit de hemel.
"Hier ben ik, Heer."
"Weg met dat mes, doe de jongen geen kwaad. Ik heb je geloof gezien, Abraham. Moge het volk dat uit Isaäk geboren wordt net zo vast op mij vertrouwen als jij."
Abraham hoorde geritsel in het struikgewas, er zat een ram vast met zijn horens. Hij pakte de ram en offerde het dier in plaats van zijn zoon.
"Ik zal je rijkelijk zegenen, Abraham. Je nageslacht zal talrijk zijn als de sterren aan de hemel, als het zand aan de oever van de zee."
Samen met Isaäk keerde Abraham bij de knechten terug en met z'n vieren gingen ze weer naar huis.

Lied 562: “Kome wat komt”

Homilie

Wat een prachtig literair stuk om een theologische boodschap te vertellen. Het verhaal raakt ieder ouder, die voor zijn kinderen door een vuur zou gaan. Het raakt ieder mens, die een vader en moeder heeft (gehad). Hoe kon Abraham toch zo ver gaan, vraag je je dan af? We horen regelmatig over gezinsdrama’s waar een vader of moeder in wanhoop eerst hun kinderen en dan zichzelf van het leven benemen. Wanhoopsdaden waaraan meestal een lange periode van depressie, van strijd of soms van religieuze waan aan voorafgaan. Maar je kind offeren om God of de goden tot vriend te houden, is voor ons totaal onbegrijpelijk.

Ik herinner mij ooit boven op een tempel te hebben gestaan waar de Azteken op geregelde tijden een mensenoffer brachten. Je krijgt koude rillingen als je daar naar de zon staat gekeerd. We weten van verhalen over kinderoffers om de goden gunstig te stemmen. In al die gevallen werd het offer of de moord door een derde voltrokken. Maar dat zoiets van een vader wordt gevraagd is ongehoord. Lees je de commentaar van Kierkegaard, dan voel je dat hij bijna gek werd van dit verhaal.

Waarover gaat het dan? Heel eenvoudig, over een belangrijk moment in de Joodse heilsgeschiedenis waarop men zich distantieert van allerlei religieuze praktijken van mensenoffers. Maar tegelijk wordt een ritueel ingesteld waarin men God erkent als Heer van het leven, terwijl de mens de verantwoordelijke is. Door een lam of door de eerste opbrengst van de oogst aan God aan te bieden erkende men dat de aarde en alle leven Hem toebehoort of bestaat dankzij zijn creatieve kracht. Maar tegelijk verwijst de ritus naar de mens en naar zijn verantwoordelijkheid.

Dit verhaal was met andere woorden een nieuwe stap in de evolutie van het Godsbeeld. Zoals God geen woedende, zich wrekende God is, die de aarde door water wil verwoesten, zo is Hij evenmin een angstaanjagende God, die mensen geen geluk zou gunnen en helemaal in het centrum zou willen staan om het dierbaarste en mooiste voor zichzelf op te eisen.
Tegenover zo’n vernietigende God plaats de Bijbel een God, die ziet en voorziet. Het offer van Izaäk heeft immers plaats op de berg Moria. Moria betekent ‘voorzien’. In plaats van een kind voorzag God in een ram dat in de dorens verstrikt was.
Het verhaal mikt zo op twee betekenissen. Allereerst dat God geen jaloerse bezitterige God is, maar een op het geluk van mensen betrokken God. Maar het verhaal stelt een tweede kwestie: van wie is die zoon?

In de kinderbijbel van Nico ter Linden stelt God bewust die vraag. Is hij jouw eigendom, dient hij om jouw onvervulde dromen te realiseren, moet hij in dienst van jouw staan, jouw levenspatroon, jouw waarden realiseren, of hoort Hij God toe, niet als een ander tyranniek bezit, maar als vrijheid. Kinderen zijn geen eigendom. ‘Uw kinderen zijn uw kinderen niet, zei de Profeet Kahil Gibran, en jullie zijn slechts de boog die kracht geeft om weg te vliegen.’
Herlees je zo opnieuw het verhaal dan lijkt het erop dat Abraham op twee niveaus iets heeft geleerd. Vooreerst dat zijn God geen concurrentiegod is, die je moet sussen door het dierbaarste af te staan. Je moet Hem eren als bron van het leven. En dat drukt men uit door de ritus. Maar Abraham moet ook leren dat deze zoon niet van hem is, hem toebehoort, maar een geschenk is dat hij mag beheren door zich op een terugtrekkende manier in dienst van hem te stellen, ruimte makende nabijheid. De twee betekenissen hangen helemaal samen.

Indien je dit verhaal van het offer van Izaäk 28 eeuwen na zijn ontstaan leest, lijkt het de evidentie zelf dat men aan die mensenoffers een einde moest maken. Maar hoeveel durf heeft het niet gevraagd, hoeveel vertrouwen, hoeveel kracht om te besluiten dat godsdienst iets anders is dan angsthazerij. Je moet een grote figuur zijn om hieraan een halt toe te roepen. Zo lees ik dit verhaal voor mij vandaag. Hoeveel vertrouwen leeft er in mij, in ons, om aan dingen, die lange tijd hebben bestaan en eigenlijk zinloos zijn, om die op te ruimen. Hoe sterk is ons Godsvertrouwen zodat we mistoestanden durven in vraag te stellen, gebruiken en evidenties, die zoveel eeuwen groeiden? Of aansluitend bij het thema van Broederlijk Delen, om gegroeide sociale en economische wantoestanden in vraag te stellen en te durven vechten.

Ik zag onlangs een filmpje over de impact die de ongeremde mijnbouw heeft op een land en zijn bewoners. De interviewer sprak met een kleine, oudere man, die woedend wees naar de mijn en naar de eromheen liggende sloppen van ontwrichte mensen, naar het vervuilde riviertje en de desolate, afgegraven aarde. “Wij zullen zoals David vechten tegen de Goliath van het bedrijf” riep hij. Het was ontroerend om hem te zien staan samen met zijn al even kleine, sjofele vrouw, trillen op zijn benen van verontwaardiging, maar ook van het diepe vertrouwen waarmee hij die strijd durfde aan te gaan. Dat is voor mij ook de boodschap van dit offer van Izaäk: durf uit je schelp komen, durf aanpakken wat leeg is en uitgehold, want God zal wel zien en voorzien. Hij trekt mee.

Lied 721: “Eeuwige hier nu die ons adem geeft”

Dankgebed 162: “Tafelgebed in de veertigdagentijd”

Na de communie 316: “Die mij droeg op adelaarsvleugels”

------