------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




9 oktober 2011: 28° zondag

De genodigden en het feestmaal (Mt. 22, 1 - 14)

Marcel Braekers

Openingszang 102: "Onze hulp is in de naam van de Heer"

In gedachtenis aan Ruth Nicaise bid ik dit gedicht van Sytze de Vries:
Een ‘goede’ dood

Dat nacht zo zoet kan lijken,
De dood zo goed.
Niets nog dan mogen vallen,
Uitgevochten,
Eindeloos vermoeid.
Zal Hij mij vangen
In zijn handen?

Het einde
Van niet uitgedronken leven,
Nog verre van verzadigd
Maar toch gezocht.
Want al te lang is daar
De zwarte schaduw,
Die mij de adem heeft beklemd,
Mijn leven afgeperst.

Geen wortel hecht zich nog
Waar mensen wonen.
Dat nacht zo zoet kan lijken,
En de dood zo goed.
Dit is niet meer het leven
Dat geschreven staat
Als scheppingswoord.

Waar is mijn God,
En waar de engel
- Bode van zijn licht –
Die met mij gaat,
Mijn pijn verzacht,
Mijn bloedend hart bevrijdt?
             (S. de Vries, Bij gelegenheid II, p. 320)

Inleiding op de eerste lezing

In heel de Bijbel, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament, zit er een spanning tussen uitverkoren volk zijn en universele zending. Enerzijds groeide ons geloof binnen de context van een concreet volk, Israël, en was dat volk drager van een unieke boodschap, maar anderzijds mocht het die God en het heil niet voor zichzelf claimen. Er leefde een gevoel een uitverkoren volk te zijn waarin geleidelijk de totaal andere God zich concreet kon kenbaar maken, maar tegelijk zou men van die uitverkiezing afstand moeten doen en zich beschikbaar stellen voor heel de wereld. Die spanning voel je in veel teksten van de profeten zoals vb. die van Jesaja.

Jesaja 25, 6 – 10
Tussenzang 393: "In 't laatste van de dagen zal het zijn"
Mattheüs 22, 1 – 14

Homilie

Enkele bedenkingen:
- Er staat geschreven dat de koning zo woedend werd over het gedrag van de genodigden, dat hij zijn soldaten uitstuurde om de stad te verwoesten. We weten dat Mattheüs zijn evangelie na het jaar 70 schreef, dus na de verwoesting van Jeruzalem. Vandaar dat men vermoedt dat hij, toen hij deze parabel hoorde vertellen, er een stukje aan toe heeft gevoegd. De parabel, zoals door Jezus verteld, was reeds een veroordeling van de Joodse religieuze leiders, en misschien wel van heel het volk dat als eerste was uitgenodigd om met Jezus mee te gaan naar een nieuwe invulling van hun geloof.
Maar Mattheüs doet er nog een schepje bovenop. Kijk, zegt hij wat er van gekomen is: “Door uw weigering werden jullie gestraft via de Romeinse plunderaars.” Hoe heeft Mattheüs deze toevoeging begrepen: als een heimelijke triomf of als ultieme uitnodiging om toch nog om te keren en als groep te zoeken naar een nieuwe basis? Ik vermoed dit laatste.
Mattheüs was een Jood, die zich tot het christendom had bekeerd en die zijn evangelie wellicht schreef voor een groep christenen, die in Galilea, het Noordelijk gedeelte van het land, woonden, waar het een smeltkroes was van allerlei inwijkelingen, bekeerlingen en traditionele Joodse gemeenten. De parabel was met andere woorden in de mond van Jezus een uitnodiging om nieuwe wegen te gaan, op een andere manier God te eren en een nieuwe, frisse zorg op te nemen voor elkaar.
Later, in de gemeente van Mattheüs, werd de parabel uitgebreid voor iedereen om zo samen te bouwen aan een nieuwe religieuze gemeenschap, gesteund op de boodschap van Jezus en zijn pleidooi voor een universele liefde. Dat is een eerste uitleg van de parabel op het niveau van Jezus zelf en zoals ze door de eerste gemeenten werd begrepen.

- Een tweede bedenking. In de parabel wordt verteld hoe na de weigering van de officiële genodigden, de zaal vol liep met iedereen die op straat rondhing, iedereen die maar goesting had. En aan de nieuwe genodigden werd gevraagd te komen feest vieren.
Helaas moet ik vandaag vaststellen dat mijn feestzaal niet volloopt. Dat hij, zeker hier in Vlaanderen, nergens gevuld raakt, dat er weinig kinderen en jongeren willen deelnemen. Zou er een verband zijn met het feit dat we te weinig samenkomen om feest te vieren en dat daar een van de oorzaken ligt dat kinderen en jongeren dit te vreemd vinden?

We komen uit een traditie waar het verplicht was om ’s zondags naar de mis te gaan: ‘zon- en feestdag zult gij eren’ klonk het. We zochten naar nieuwe woorden en spreken nu over ‘eucharistie vieren’ en dat verplichtende hebben we best weggelaten, want wie kun je in Gods naam verplichten om te vieren?
Maar hebben we het woord voldoende ernstig genomen en vieren we echt? En wat zou dat kunnen inhouden? In veel Amerikaanse kerken van zwarten wordt de voorganger vooral gewaardeerd, omdat hij de gospelsongs mooi kan voorzingen. En in Congo waardeert men het meest die priesters, die het beste dansend de groep in beweging zetten. U voelt het komen: ik ga een andere dan een theologisch opleiding moeten gaan volgen. Voorbij het grappige denk ik wel dat we eens goed moeten nadenken hoe we aan ons vieren een feestkarakter kunnen geven. Je moet daarvoor volgens mij niet uit de bol gaan, maar iets van het vreugdevolle, eventueel iets troostend voor wie op dat ogenblik in de put zit, iets van het bevrijdende naar allen die in armoede of als ontheemden dolen, zou sterker moeten doorklinken, zodat buitenstaanders benieuwd worden om wat deze mensen als fundament meedragen. Dat is de beste reclame om de zaal te vullen.

- En een laatste bedenking: in de parabel zat er een onverlaat, die geen feestkleding droeg. Als ik hier rondkijk zie ik vooral prettige vrijetijdskleding. Er zou hier nogal wat buiten gegooid moeten worden, tenzij je dat feestkleed op een andere manier begrijpt. Ik denk dat Jezus (of Mattheüs) daarmee iets symbolisch bedoelde: namelijk de ingesteldheid. Er zat daar een deelnemer, die wel kwam eten en drinken, maar er met zijn hart niet bij was.
Zo zitten tegenwoordig nogal wat mensen in de kerk. Bereid om het brood met elkaar te breken, maar boos en negativistisch over allerlei: over vreemden, de moslims, de werklozen, over geld, over de buren, over alles en nog wat behalve over zichzelf en hun bittere ingesteldheid. Het is nogmaals een oproep aan iedereen om zichzelf te onderzoeken en na te gaan of men gereed is om aan een nieuwe, gemeenschappelijke tafel te gaan aanzitten.

Dankgebed: S. de Vries, Het rijk alleen p. 225 e.v.

Tijdens et dankgebed: 539 "Hij brak het brood"

Na de communie 586: "Geen ander brood"

Gebed

Dat Gij zult komen om de wereld recht te doen –
Is ons verlangen.
Dat Gij zult komen om gebogenen te rechten,
Wie gebukt gaan onder het gewicht is onze hoop.
Dat Gij zult komen om te snoeien wat aan wreedheid woekert
Is ons gebed.
Dan wordt alleen uw liefde onderdak
Voor heel de wereld –
Is ons vertrouwen.
Dat Gij zult komen, bidden wij ook deze dag;
Dat Gij zult komen om al ons tekort
Te bedekken met uw tegoed.
Kom dan vandaag, o God,
Want wij dorsten naar U.

Afsluiting: lied 195 "Met vrede gegroet en gezegend met licht".

------