------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




11 september 2011: 24e zondag

Wie werken in de wijngaard?

Jacques Perquy

Zegening: lied nr 195 "Met vrede gegroet en gezegend met licht"

Verwelkoming:

Begroeting

Tijdens het voorbije jaar heeft de lectuur van twee boeken van Charles Vergeer (Een nameloze: Jezus de Nazarener en Marcus: de man met de verminkte vingers) mijn geloofsinzicht duchtig dooreen geschud. Vergeer heeft op basis van historisch onderzoek een aantal gegevens over het leven van Jezus, die ik als evidenties had aangenomen, onderuit gehaald (bv. over de leeftijd van Jezus, over zijn gezin, over het verloop van het lijdensverhaal). Maar hij heeft vooral een ander licht laten schijnen over de totstandkoming van het nieuwe testament, dat mij op een andere manier naar de teksten doet kijken.

Toegegeven: mijn visie daarop was wellicht naïef. Ik ben, zoals nogal wat mensen van mijn leeftijd, opgegroeid met de idee dat al wat in het evangelie stond onaantastbaar was. Zongen we niet als kind : “vier evangelisten die de waarheid wisten”. En ook nu nog en ook in onze gemeenschap wordt/werd de lezing dikwijls afgesloten met de plechtige uitspraak: “Woorden van de Heer”.

Vergeer stelt (samen met andere auteurs) dat de redacteurs van de vier evangelies geen tijdgenoten waren van Jezus. Ze hebben zich gebaseerd op mondeling overgedragen verhalen en gedeeltelijk opgeschreven bronnen van de eerste getuigen. Belangrijker is dat Vergeer uit doorgedreven kritische studie van de teksten, afleidt dat de auteurs, omwille van omstandigheden en met het oog op diegenen die ze willen bereiken eigen interpretaties hebben gegeven aan gebeurtenissen en uitspraken van Jezus. De bijbel is m.a.w. wel degelijk mensenwerk. Bij de lectuur van zijn analyse bekroop mij van langsom meer het gevoel van: “wat hebben ze ons toch allemaal wijs gemaakt!” en “wat kan ik nu nog geloven van wat in de bijbel staat?”. Na de eerste golf van verwarring denk ik nu dat het zaak is om het kaf uit het koren te halen; niet met een pikdorser (veel en snel), zelfs niet als de dorsers die er met de vlegel op afgaan, maar zoals Ruth, die nà de maaiers komt en de aren leest met de hand om graankorrels te vinden die haar in leven houdt.

Dit betekent ook dat de interpretatie van de teksten nooit af is en dat elkeen van ons wordt uitgedaagd om te proberen de kern van het leven en de boodschap van Jezus te achterhalen. We kunnen in dit verband leren van de Joodse traditie: niemand heeft het monopolie van de juiste interpretatie van de Bijbelse geschriften….. De inzichten groeien doorheen de discussies.

Dit is m.i. ook de basis van het voorgaan van veel verschillende mensen in FF: door de verscheidenheid van inzichten laten de teksten een veelheid van betekenissen los: een zoektocht die nooit af zal zijn.

Gebed: "Gij die niemand" (Oosterhuis -

Inleiding op de lezing:

De lezing van vandaag is één van de parabels die Matteüs situeert na de intocht van Jezus en zijn volgelingen in Jeruzalem. De hogepriesters en oudsten van het volk interpelleren Jezus, die onderricht geeft in de tempel: “op grond van welke bevoegdheid doet u dit?”. Ze gaan met hem in discussie over een aantal heikele kwesties (o.m. over aan de Romeinen belastingen betalen of niet?, mag een man zijn vrouw om een willekeurige reden verstoten?), in de hoop hem te kunnen betrappen op tegenspraken met de wet van Mozes en hem te kunnen aanklagen.

Van Matteüs wordt beweerd dat het evangelie dat hij redigeerde bedoeld was voor Joodse christenen. Een centraal thema in zijn evangelie is nl. waarin christelijk en het Joodse geloof van elkaar verschillen. De heftige uitvallen van Matteüs tegen de farizeeën en de schriftgeleerden moet begrepen worden als een poging om de eigen identiteit van de christenen te benadrukken. De gedachte om de eigen identiteit te kunnen definiëren en versterken door zich af te zetten tegen anderen is ook nog van deze tijd…
Uit dit en de andere twistgesprekken komt Jezus naar voor als een onderlegd kenner van de teksten en handig disputant: hij kent niet enkel de schriften maar weet zijn tegenstrevers van antwoord te dienen.

Lezing: Mattëus 21, 28 – 32

Wat denkt u van het volgende? Iemand had twee zonen. Hij zei tegen de een: ”Jongen, ga vandaag in de wijngaard aan het werk.” De zoon antwoordde: “Ik wil niet,” maar later bedacht hij zich en ging alsnog. Tegen de ander zei de man precies hetzelfde. Die antwoordde: “Ja, vader,” maar ging niet. Wie van de twee heeft nu de wil van de vader gedaan?” Ze zeiden: ‘de eerste.’ Daarop zei Jezus: ‘ Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het koninkrijk van God. Want Johannes koos de weg van de gerechtigheid toen hij naar u toe kwam. U geloofde hem niet, de tollenaars en de hoeren geloofden hem wel. En ook al zag u dat, u hebt u niet willen bedenken en hem alsnog willen geloven.

Commentaar:

De (korte) lezing sprak mij direct aan: niet zozeer omdat wij zelf twee zoons hebben die op geregelde tijdstippen, zoals alle opgroeiende kinderen, eigen strategieën hadden om niet te doen wat hen werd gevraagd. De ene door zich schijnbaar te voegen naar de ‘afspraken’ die werden gemaakt, de ander door resoluut te weigeren uit te voeren wat hem werd gevraagd (met dochters kan je dit overigens ook meemaken…)

De tweede spontane gedachte die opkwam had evenzeer betrekking op onze kinderen: twee van hen zijn kerkelijk getrouwd en hebben hun kinderen laten dopen en hun communie laten doen. Twee niet. Wij hebben soms de indruk dat de laatste twee eigenlijk veel bewuster in het leven staan en meer belang hechten aan waarden, die wij nastreven. Uiteraard is deze categorisering te scherp en doet ze afbreuk aan betrachtingen van elk van de kinderen en de uitdagingen waar ze voor staan.
Maar algemeen roept de lezing bij mij vragen op, die verband houden met diegenen die zeggen dat ze in de wijngaard zullen werken en zij die zeggen dit niet te willen (en het naderhand wel doen).

Uiteraard reken ik mezelf bij diegenen die zeggen dat hij gehoor wil geven aan de oproep van Jezus om Gods wil in uitvoering te brengen. Maar toen één van onze dochters zei dat haar generatie de kerk de rug heeft toegekeerd, omdat deze niet doet wat ze verkondigt, heb ik deze radicale beschuldiging niet enkel – gemakshalve – bij de kerk als instituut of de hiërarchie gesitueerd, maar evenzeer bij mij, bij ons als gelovige gemeenschap.

In het boek Ulysse from Bagdad vertelt Eric-Emmanuel Schmitt over de lijdensweg van een Iraakse vluchteling. Hij laat één van zijn personages zeggen dat de Westerlingen zich zo ongemakkelijk voelen bij de problematiek van de asielzoekers, omdat die hen confronteren met het gegeven dat het puur toeval is dat de enen in welvaart leven en de anderen in onmogelijke levensomstandigheden. Dit kontrast ondergraaft de idee van de Westerse mens dat het zijn eigen verdienste is dat hij het zoveel beter heeft.

Ik transponeerde deze gedachte naar het thema van vandaag: is mijn situatie als praktiserende gelovige niet evenzeer een toeval en niet de vrucht van mijn eigen inspanningen? Moest ik in een cultuur zijn geboren en opgegroeid dan zou ik Islamiet, Boeddhist of Hindoe geworden zijn. En in een andere omgeving of tijd ongelovig of (god beware me) conservatieve christen.

Dit betekent dat mijn kijk, op wie zegt niet te geloven en/of niet te praktiseren toch wel wat milder wordt. De dagelijkse mediaberichten over geweld- en oorlogsdaden belemmeren ons zicht, op wat ook dagelijks door mensen wordt verricht om anderen bij te staan en recht te doen.
Ik wil twee voorbeelden geven uit de sector die ik wat beter ken: in Leuven wordt binnenkort gestart met een initiatief om jongeren die nergens meer terecht kunnen op een school, op een aangepaste manier op te vangen. En samen met de stad wordt een project opgezet om risicojongeren op een vernieuwende manier op te vangen en te begeleiden.
Geen van beide initiatieven beroepen zich op een christelijke inspiratie, maar ze beantwoorden er m.i. aan, omdat ze aan deze jongeren komen voor wie uitgestoten wordt en hen een signaal geven dat er om hen gegeven wordt. Beiden gaan ervan dat deze jongeren erbij horen. Er wordt wel degelijk gewerkt in de wijngaard ook door hen die eventueel neen hebben gezegd aan de vader uit de parabel. Moeten we daar niet dankbaar om zijn en er onze steun aan geven?

Het doet mij denken aan een discussie die we hebben in de wereldwinkel. De omzet van de winkel in Heverlee daalt alsmaar, maar we stellen wel vast dat er in de meeste warenhuizen inmiddels Fairtrade producten worden verkocht. Het belangrijkste lijkt me te zijn dat gerechtigheid geschiedt aan de kleine producenten: dat zij er beter van worden.

Ik eindig met een laatste gedachte: wie ben ik om aan te geven wie de ene zoon is en wie de andere? Wie zegt in de wijngaard te zullen gaan werken en het niet doet en wie zegt het niet te willen doen en er zich toch voor inzet?
Ik haal in dit verband opnieuw de uitspraak aan van aartsbisschop Bruno FORTE van Chieto-Vasto (Italië) toen hij in Leuven sprak: “vandaag loopt de scheidingslijn niet tussen gelovigen en ongelovigen, maar wel tussen degenen die willen nadenken en zij die dat niet meer doen; tussen hen die zich nog confronteren aan de wereld en zij die dat niet meer doen.”
Of om met het beeld van de wijngaard te eindigen uit een andere parabel. De wijngaardenier die al wie in de wijngaard heeft gewerkt op eenzelfde manier beloont: zowel degenen die slechts één uur hebben gewerkt als zij die er de ganse dag hebben gewroet.

Lied 589: "Geen weg is te lang"

Muziek tijdens de offergang:
We luisteren nu naar het lied van Ruth gemaakt en gezongen door Stef Bos.Het verhaal van Ruth staat symbool voor de velen die een menswaardiger leven zoeken in het rijke westen.

Groot dankgebed: nr 157

Onze Vader

Voorbeden: afgewisseld met het refrein van nr. 195

Laat ons bidden:
- Opdat mensen de kracht en het geduld zouden blijven hebben om zich het lot van anderen aan te trekken en dit samen met anderen van verschillende gezindten. Dat verbondenheid met anderen en zwakken in het bijzonder even belangrijk mag worden geacht als zelfbeschikking.

- Opdat we weerwerk zouden bieden aan de moedeloosheid en cynisme t.a.v. nieuwe en bestaande vormen van solidariteitsacties van anderen door ze niet af te doen als ‘druppels op een hete plaat’ en ‘het haalt allemaal niets uit’. Eén van de wezenskenmerken van ons verrijzenisgeloof is dat het ons doet zeggen: ‘en toch’.

- Opdat we een oog zouden blijven hebben voor noden van mensen die ons pad kruisen. Dat onze zorgzame nabijheid concrete gestalte zou kunnen geven aan Zijn woorden:’ ik zal er zijn’.

Slotlied: nr 587 "Vleugels van vertrouwen"

------