------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




28 augustus 2011: 22° zondag

Zijn leven om Hem verliezen

Marcel Braekers

Openingszang 568: "Wij zoeken U als wij samenkomen"

Begroeting

Buitenstaanders vinden ons, christenen, wat vreemde vogels. Vooral het feit dat het belangrijkste teken van ons geloof een kruis is waarop een man hangt, wekt bevreemding. Wij weten wel dat ook daarin grote verschillen zijn en dat Christus vanaf de pest-tijd verwrongen van pijn en bloederig wordt voorgesteld. Terwijl diezelfde Christus in de Romaanse kunst en in voorstellingen zoals deze boven ons altaar getuigen van diepe sereniteit. Ondanks die verschillen blijft het voor buitenstaanders vreemd dat men het lijden en de dood als centrum van zijn geloof belijdt. Dan staan de hindoes met hun bloemenkransen of de Bhagwan-aanhangers met hun vrolijke kleuren en bellen er beter voor. Nietzsche vond christenen daarom maar depressieve masochisten.

Wij verkondigen inderdaad een gekruisigde Christus en plaatsen daarmee in het centrum de ervaring of het inzicht dat deze wereld onverlost is, dat er overal onrecht heerst, dat mensen moeten vechten om het hoofd boven water te houden. Het christendom ontstond vanuit dit besef, maar het bleef daar niet in vast steken. In het symbool van het kruis heeft men altijd de nabijheid en onvoorwaardelijkheid van God gevoeld. Vanuit het christendom zou ik daarom eerder onze tijd willen bekritiseren, omdat mensen naïef en oppervlakkig geloven dat wetenschap en vooruitgang eindeloos zijn, dat we al onze problemen uiteindelijk kunnen oplossen en deze wereld maakbaar is. Tegen zo’n naïef en optimistisch vooruitgangsdenken is het christendom van het kruis kritisch.

In het evangelie van vandaag gaat Jezus nog een stap verder: niet alleen zijn lijden en kruis stelt Hij centraal, ook iedere volgeling van Hem moet zichzelf durven verloochenen en zijn kruis durven opnemen. In de loop van de voorbije week heb ik misschien honderd keer deze uitspraak stilletjes uitgesproken en erover nagedacht. Wat staat er in de tekst en wat bedoelde Jezus? Bedoelt de uitspraak dat je alles wat op je afkomt zomaar moet aanvaarden? Of zijn er belangrijke momenten dat je een keuze moet maken in de lijn van Jezus waarbij niet meer je persoonlijke belangen en dromen centraal staan maar het belang van anderen?

Nr. 114: "Uit naam van de wereld"

Gebed

Schep in ons een zuiver hart,
Dat zich laat voeden door uw liefde,
Dat daarom van mensen houdt,
Hen erkent en altijd recht doet.

Schep in ons een zuiver hart,
Dat U zien mag ondanks alle vragen,
Alle wolken van verdriet.

Schep in ons een zuiver hart,
Dat de vreugde om het leven voluit viert,
Dat zich opent voor uw zegen.

Schep in ons een zuiver hart,
Dat verkiest wat goed en recht is,
Dat U heiligt alle dagen. S. de Vries

Inleiding op de evangelielezing

Vorige zondag hoorden we hoe Jezus zich naar zijn leerlingen richtte met de vraag: “wie zeg jij dat ik ben?” In haar commentaar op die vraag verwoordde Gonda haar onmacht om zoals Petrus met de twee voeten vooruit te springen en te zeggen “U bent de zoon van God”. Tussen haakjes gezegd: ik vind Petrus’ woorden wat vreemd in de mond van een ongeletterde Jood en vermoed dat het een constructie is van een of andere Romeinse christen, die vooral bezig was met het primaatschap van Petrus.
Gonda verwees naar Ibn Arabi die Jezus omschreef als ‘een wonde waarvan je niet geneest’. Zij herkende zichzelf in deze uitspraak en drukte daarin haar verlangen naar die Jezus en naar Gods geborgenheid uit, maar tegelijk moest ze erkennen zich onmachtig te voelen om die stap van overgave te kunnen zetten.
Wat zouden wij op die vraag hebben geantwoord? Om het nog moeilijker te maken begint Jezus in het vervolg van de tekst een hele uiteenzetting over lijden en sterven en zijn kruis dragen.

Matteüs 16, 21-26

Lied 267: "Uit uw hemel zonder grenzen"

Homilie

Vooraleer dieper op de betekenis in te gaan had ik nog eerst enkele woorden uit de tekst willen lichten.
Zo staat er “dat Jezus vanaf die tijd zijn leerlingen duidelijk begon te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan.” In het Grieks staat dat vreemde woordje Dei. Vrij vertaald betekent het: ‘het kon niet anders’ ‘het was onafwendbaar’. Zo wordt ons in één woord de definitieve wending van deze geschiedenis verhelderd. Jezus zoekt het lijden niet op, er is geen sprake van een vreemd soort lijdensmystiek. Het gaat eerder om iets dat onafwendbaar, onvermijdelijk werd. De afstand of de botsing tussen wat Jezus voor ogen had en de officiële godsdienst was te groot geworden. Hij moest wel naar het centrum van de godsdienst gaan, naar de tempel, en daar over een andere weg getuigen.

Er is nog een tweede woord in de tekst waarbij ik een opmerking heb. Jezus zegt:"ieder die zijn leven wil behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij zal het behouden." In het Grieks staat er niet leven, maar psychè. Nog zo’n moeilijk te vertalen woord, want het Jodendom kende geen scheiding tussen ziel en lichaam. Psychè of het Hebreeuwse nefesh betekent bezieling, vitaliteit, levenskracht. Wie zijn bezieling voor zichzelf houdt, wie zijn vitaliteit enkel voor eigen ontplooiing aanwendt, doodt die kracht.

Wanneer ik al deze woorden met elkaar verbind, dan krijg ik volgende betekenis: Jezus was blijkbaar tot de vaststelling gekomen dat Hij naar het hart van zijn godsdienst moest gaan om daar de heersende mentaliteit en de ermee verbonden praktijk in vraag te stellen. Voor Hem was de tempelcultus ten einde gekomen. Zijn ervaring van God botste met de afstandelijke offercultus waarbij men God als afstandelijk en streng ervaarde en Hem met offers gunstig moest stemmen. Voor Jezus was God een liefdevolle Abba, helemaal betrokken op het lijden en onrecht dat mensen wordt aangedaan of overvalt. Vandaar dat God op de eerste plaats herkenbaar en ervaarbaar was in het gelaat van de uitgestotenen. God woonde niet in een tempel van steen, maar in het centrum van elke mens. In de diepte van elke mens waar hij of zij een geheime toegang tot God heeft, zoals Augustinus zegt.

Vanuit dat centrum borrelt je inspiratie, je bezieling op. Wie leerling van die Jezus wil zijn, moet in zijn voetspoor stappen. Dat betekent dat ook de leerling God niet meer buiten zichzelf legt, zich voortaan niet meer uitput in genoegdoening aan die God, maar Hem eert in zichzelf in de ongrijpbare weerloosheid van de ander, die mij aankijkt. Dan wordt onze bezieling, onze vitaliteit en kracht niet iets dat in dienst van onszelf staat maar bezieling voor iets dat groter is dan onszelf. Zoals Jezus niet wilde wijken voor mogelijk geweld, maar bleef getuigen van Gods ongrijpbare, niet voor eigen kar te spannen Liefde, zo moet ook zijn leerling doen.

In het centrum van het christendom staat inderdaad het kruis, niet als uiting van een ziekelijk masochisme, en evenmin het kruis van triomfalisme. Centraal staat de gedachte dat onze wereld onverlost is, dat overal onrecht leeft en de zwaksten altijd de tol betalen. Maar tegelijk wordt vanaf Jezus die overtuiging verbonden met kracht en inspiratie, die God aan mensen geeft. En dat wij vanuit die inspiratie licht kunnen brengen, vertrouwen kunnen geven, knikkende knieën helpen sterk worden. Dat was Gods droom, dat was de droom van Jezus en kan inspiratie voor elk van ons worden.

Tafelgebed 150

Na de communie 553: "Groter dan ons hart"

------