------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




24 oktober 2010: 30ste zondag

Hoe moet het nu verder met de kerk?

Jacques Perquy

Verwelkoming:

Op 30 april schreef ik voor het vriendenboek van Marcel o.m. het volgende:

“Ik zet deze gedachten (van dankbaarheid) op papier, in een voor gelovigen intrieste periode, omwille van het openbarsten van de schandalen van seksueel en machtsmisbruik in de kerk. Naast de tragiek van deze vergrijpen, is er het misdadig stilhouden ervan door de kerkelijke instanties. Het vertrouwen van gelovigen in het kerkinstituut is nu wel helemaal zoek, wellicht voor een heel lange tijd. Daarenboven worden priesters en religieuzen in een slecht daglicht geplaatst evenals allen die zich tot deze kerk bekennen.
Dit zal aanleiding geven tot het in vraag stellen van de plaats van de kerk, van alle kerkgebonden instellingen en van het geloofsleven in de samenleving. Dat we dit als Vlaamse geloofsgemeenschap zullen te boven komen, durf ik te geloven, maar het wordt een lange en pijnlijke tocht door de woestijn…”

Na de voorbije zes maanden zijn mijn twijfels over de toekomst van de kerk alleen maar toegenomen. En niet alleen mijn twijfels: een groot deel van mijn bewuste leven heb ik mij sterk vereenzelvigd met de kerk ook als instituut. Ik ben van nature zelfs – dit zal sommigen onder u misschien verbazen – gezagsgetrouw. Wie kritiek gaf op de kerk kreeg van mij zelden gelijk: wie buiten de kerk stond moest er zich niet mee moeien, en wie lid was van de club moest zich aan de regels (en de structuren) houden. Ik heb zelf altijd deel uitgemaakt van organisaties waarvoor macht een middel is om de samenleving ten goede te veranderen. Ik heb mij ook jaren ingezet voor het Interdiocesaan Pastoraal Beraad, waar we probeerden de Belgische bisschoppen te overtuigen om ‘de tekenen van de tijd te lezen en een eigen koers te gaan varen’. Nu zie ik in, dat zij daar niet de moed voor hebben gehad en altijd maar opnieuw de menings-verschillen en tegenstellingen hebben toegedekt en de werkelijkheid uit de weg zijn gegaan.

Ik voel mij, na al wat de laatste maanden in de Vlaamse (en de wereld) kerk is gebeurd, dan ook heel erg bedrogen en kwaad en weet niet goed wat ik met mijn verdriet en kwaadheid aanvangen kan, tenzij dit met jullie te delen. Dat kardinaal Danneels – voor wie ik altijd veel achting had – onlangs verklaarde dat “de kerk al veel crisissen heeft meegemaakt en deze ook wel zou overleven”, is voor mij geen troostende gedachte, maar maakt het alleen nog erger. Zijn uitspraak geeft nl. minstens de indruk dat het allemaal niet zo erg is en dat het wel zal overgaan.
Wat nu in de kerk gebeurt, is niet van aard om mijn geloof op te geven (integendeel misschien). Ik wil ook niet, enkel terugvallen op onze kleine kring in FF (hoe belangrijk ook) en mij van het groter kerkverband niets meer aantrekken. Maar wat moet een mens dan wel met de kerk in deze barre tijden?

Onlangs kreeg ik een tekst onder ogen van Geert Dedecker die een verhaal uit het boek ‘Koningen’ een parabel noemt over de crisis in de kerk. Ik heb die gekozen als de lezing voor vandaag en gebruik ook grotendeels zijn commentaar erbij.

Openingslied: "Ik sta voor U in leegte en gemis" (584)

Gebed: psalm 1 (Oosterhuis, Halverwege)

Uit naam van de wereld nr 114 (1, 2, 3, 8, 11, 12)

Lezing: "De genezing van Naman"
(Nico Ter linden, De profeet in de vis naar 2 Koningen 5: 1-18)

`Jullie hebben vast weleens van Aram gehoord,' zei Amos, `dat grote buurland van ons. Het verhaal van vandaag gaat over de koning van dat land, een machtig man dus, en over Naman, zijn generaal, al bijna even machtig. Hoe vaak al was die niet met buit beladen van zijn rooftochten in Aram teruggekeerd. Zijn vrouw had er een dienstmeisje aan overgehouden, dat hij bij ons in Israël had buitgemaakt. Wanneer Naman in zijn generaalspak met veel goud en glitter op zijn borst door de straten van Damascus liep, maakten de mensen een diepe buiging voor hem, alsof hij de koning zelf was.
Toen sloeg het noodlot toe: er verschenen witte plekken op zijn huid en hij kreeg wonden aan zijn handen en zijn voeten: Naman was melaats geworden. Iedereen klaagde ach en wee, alleen het slavinnetje uit Israël deed daar niet aan mee. Ze zei tegen Namans vrouw: "Uw man zou naar onze profeet moeten gaan, die zou hem beter kunnen maken."
"Heer koning," zei Naman tot zijn vorst, "mijn vrouw heeft van ons dienstmeisje uit Israël gehoord dat in haar land een profeet woont die mij kan genezen."
"Dat is goed nieuws, Naman," zei de koning. "Ik zal je een brief meegeven voor de koning van dat kleine land, samen met tien talenten zilver, zesduizend sikkels goud en mooie pronkgewaden. Ik heb die man geheel in mijn macht, hij zal zeker doen wat ik hem zeg dat hij moet doen."
Naman ging op weg en na enige tijd klopte hij aan bij het paleis in Jeruzalem. De koning van Israël maakte de brief van de koning van Aram open:

Deze brief wordt u overhandigd door mijn generaal Naliman. Ik verzoek u hem van zijn melaatsheid te genezen. Als teken van dank schenk ik u zilver en goud en mooie pronkgewaden.


De koning schrok. Hij kan toch niet over dood en leven beschikken, over ziekte en gezondheid? Hij is God niet! Hij dacht: De koning van Aram wil ons er vast in laten lopen. Hij weet natuurlijk dat ik zijn generaal niet kan genezen en dan heeft hij een mooie reden om mijn land binnen te vallen. Wat moet ik doen?
"Kom morgen maar terug," zei hij tegen Naman. Dan had hij even tijd om na te denken. Die nacht deed de koning geen oog dicht. Hoe moest hij zich hier nu uit redden? Hij lag maar te piekeren, maar hij kon niets verzinnen.

De volgende morgen stond een dienaar van Elisa op de stoep van het paleis. "Elisa begrijpt niet waarom u zo geschrokken bent, heer koning. Hij zegt dat u die man uit Aram naar hem moet sturen, dan zal hij hem laten zien dat er nog een profeet in Israël is."
Elisa's dienaren geloofden hun ogen niet toen zij de deftige stoet van Aramese paarden en wagens zagen voorrijden en Naman geloofde zijn ogen niet toen hij de eenvoudige hut zag waarin de man van God woonde. Hij voelde zich te hoog om zo'n laag huisje binnen te gaan, de profeet zou wel naar buiten komen. Maar Elisa kwam niet naar hem toe, hij stuurde Gechazi zijn knecht. "Mijn heer weet waarvoor u komt," zei Gechazi. "Hij zegt dat u naar de Jordaan moet gaan. Daar moet u zich zevenmaal in de rivier onderdompelen, dan zal uw lichaam weer gezond worden, u zult rein zijn."

De Jordaan is niet zomaar een rivier. Door dit water is Israël in vroeger dagen achter Jozua aan het beloofde land binnengegaan. Als Naman in die rivier afdaalt, dompelt hij zich ook onder in Israëls geschiedenis. De God van Israël is er niet alleen voor de kinderen van Abraham, Isaak en Jakob, hij is er net zo goed voor deze vreemdeling uit Aram. "Ga naar de Jordaan."

Dat was te veel voor Naman. Liever gezegd: het was te weinig. Wat waren dit voor manieren? Hij werd hier behandeld als een kleine jongen. Stel je dat eens even voor: moest hij zijn mooie generaalspak uittrekken en dan afdalen in de Jordaan, een sloot vergeleken bij de Abanan en de Parpar, de machtige rivieren van Damascus? Nee, Naáman had zich de ontvangst hier wel even anders voorgesteld: de man van God zou zich natuurlijk meteen naar buiten spoeden met een stoet van priesters en priesteressen om zich heen zodra hij zijn hoge gast zag naderen. Plechtig zou hij de naam van zijn God aanroepen en intussen met zijn handen strijken over de witte plekken op zijn huid. Maar nee, niets van dit alles, hij kreeg die profeet niet eens te zien! Naman voelde zich diep beledigd en zonder nog een woord tegen Gechazi te zeggen, draaide hij zich om en gaf zijn wagenmenner opdracht terug te keren naar zijn land.
"Ik denk niet dat hij naar de Jordaan gaat," zei Gechazi, in huis teruggekeerd.
"Daar was ik al bang voor," zei Elisa.

Maar Naman ging wel! Toen hij en zijn dienaren niet ver van de rivier halt hielden om wat uit te rusten, schraapte een van zijn knechten al zijn moed bij elkaar: "U moet het mij niet kwalijk nemen, heer, maar ik begrijp u niet. Wanneer de profeet iets ingewikkelds, iets moeilijks van u had gevraagd, u zou het zonder twijfel hebben gedaan. U hebt er goud en zilver en kostbare gewaden voor over om te genezen. Is zevenmaal bukken in het water van de Jordaan dan te veel gevraagd? Een kind kan het!"
Naman aarzelde. Hij was toch niet gek? Of zou hij het er toch maar op wagen? Ach, baat het niet, schaden doet het ook niet. Hij had per slot van rekening, toen hij nog thuis was, ook naar dat dienstmeisje geluisterd. Naman daalde af naar de Jordaan en doopte zich er zevenmaal in onder. Terstond werd zijn lichaam weer gaaf en gezond als het lichaam van een kleinejongen. Hij was genezen. Hij was rein.

Naman spoedde zich naar Elisa terug. Hij moest even bukken om het huisje van de profeet binnen te gaan, maar dat viel hem nu niet moeilijk meer: "Ik weet dat er geen God op aarde is dan Israëls God. Laat mij u rijkelijk mogen belonen."
"Niet ik heb u genezen, "zei Elisa, "dat heeft de God van Israël gedaan. U moet mi niet bedanken, u moet God de eer geven."
Naáman drong aan, maar Elisa weigerde ook maar iets te aanvaarden: "U dient God niet door mij geschenken te geven, u dient God door goed te zijn."
"Geef mij dan een vracht aarde mee van uw land," zei Naman, "zo veel aarde als een span muilezels kan dragen. Dan heb ik thuis in Aram een stukje van het heilige land. Ik zal er een altaar op bouwen en daar mijn offers brengen aan uw God, die voortaan ook mijn God zal zijn."
"Ga in vrede," zei Elisa. "De Heer zegene u en hij behoede u.”

Commentaar:

Naäman is het prototype van de mens van macht en aanzien. In zijn geval heeft hij die verdiend door grootse daden te verrichten. Maar samen met zijn koning gaat hij ervan uit dat alles kan worden geregeld door geld, dwang of gewoonweg door relaties te hebben. Ook zijn ziekte. Daarom neemt hij geld en andere kostbaarheden mee en een brief van zijn koning.

Hij heeft zo’n maatschappelijke positie omdat allen hem er op aanzien. Onze kerk is klerikaal (geweest) omdat wij leken, priesters en religieuzen op een verhoog hebben gezet en gehouden. Paus, kardinalen en bisschoppen zijn kerkvorsten omdat er zo velen geloofd hebben dat we hen zo moeten behandelen. Zelf heb ik mij hier ook aan bezondigd en heb mij lang als gehorige gedragen die inbond, wanneer een hiërarchisch hogere sprak.

In dat opzicht spelen de bedienden in het verhaal een voorbeeldige rol. Het Joodse slavinnetje huilt niet mee met de anderen, maar zegt dat haar meester naar een profeet uit haar land om raad moet gaan. De knechten van Naäman hebben nog meer lef: zij spreken hem tegen, wanneer die op zijn stappen wil terugkeren, omdat hij niet naar behoren werd ontvangen door Elisa. Ze overhalen hem om toch te doen, wat deze profeet hem zei. Tegenspraak in de kerk: het is iets waar ik mij niet gemakkelijk bij voel, maar wat we wellicht opnieuw meer zullen moeten doen. Ik was bijzonder opgetogen door de moedige woorden van priester Demot over de houding van de pauselijke entourage n.a.v. de toekenning van de Nobelprijs aan de grondlegger van de techniek van in vitro fertilisatie. En over de vele reacties op de uitspraak van de aartsbisschop over aids als immanente gerechtigheid. Ik heb (laattijdig) ontdekt dat tegenspraak en conflict ook reeds in de eerste kerk aanwezig waren (in die mate zelfs dat de gemeente van Jeruzalem Paulus naar het leven stond..). En zegt Jezus ons ook niet, niemand “heer en meester te noemen”?

De huidvraat (melaatsheid) van Naäman staat voor de imagoschade waar iemand aan lijdt. Wie hieraan leed werd gemeden. Ziekte werd (en wordt door sommigen vandaag nog) beschouwd als een straf voor een begane zonde. En een huidziekte valt niet te verstoppen – zo wordt aan de buitenkant zichtbaar dat iets aan de binnenkant scheelt. De perceptie zit tegen en daarom zoekt hij een middel om er terug goed uit te zien in de mening dat daarmee het probleem zal zijn opgelost. ‘Image-building’ heet zoiets en daar moeten woordvoerders en media-consultants voor zorgen. Het gaat in de kerkcrisis evenwel om meer dan perceptie en imago: het gaat om transparantie en waarachtigheid. Vorige week zei één van onze volwassen kinderen nog: “wij hebben de kerk de rug toegekeerd omdat ze zo hypocriet is. Ze handelt niet naar wat ze verkondigt.”

De therapie dan: ondergedompeld worden in de Jordaan. De Jordaan is de laagst gelegen rivier op aarde: hij stroomt van – 680 voet onder de zeespiegel naar de dode zee op -1292 voet. Zijn naam ‘Yarden’ betekent dan ook ‘de afdaler’. In die Jordaan moet Namaän zich nu onderdompelen, tot zeven maal toe. Zijn genezingsproces kan maar echt beginnen door dit nederig gebaar: durven afdalen in de ‘Afdaler’ ten aanschouwe van zijn ondergeschikten. De remedie is simpel: je moet de dieperik in. Een radicaal ander standpunt innemen. Aan de onderkant herbeginnen Wie voet aan de grond wil krijgen in het Beloofde Land moet eerst door de Jordaan. Kopje onder gaan, als een vrij sterven om waarlijk anders op te staan. Weg van de troon, tot er geen protocol meer overblijft – enkel nog totale beschikbaarheid:’om u te dienen’. Geert Dedecker spreekt in dit verband over instellen van het sacrament van de voetwassing als uiting van de meest nederige dienstbaarheid.

Dit is waartoe de profeet ons oproept: dat we terug een dienende kerk zouden worden, of om het met de woorden van de moedige bisschop Mgr Gaillot te zeggen “als de kerk niet dient, dient ze tot niets”.
.
Zang: Een mens te zijn op aarde (nr 310)

Groot Dankgebed: afgewisseld met het lied Geproefd, geleefd, herkend (568)

Afdalen en opklimmen
Stil houden bij het water
ootmoedig afdalen
van de trappen
en in het water gaan staan
je laten
onderdompelen
doordrenkt worden
van het troebele water
in de stroom staan
van het leven zelf
van de beperkingen
tekortkomingen
van het nog niet…

Water ervaren
als bron van nieuw leven,
niets ter wereld is zo zacht
en soepel als water.
Om het harde
het onbuigzame
op te lossen
gaat er niets boven water.
Water … meer dan druppels.
Water valt uit de hemel
weldoend en zegevierend
lavend en verfrissend.
Dat Uw Geest
als water over ons wordt uitgegoten.
Dat we eindelijk herboren worden.
Afdalen
en na de onderdompeling
voorzichtig opklimmen
met een vernieuwde tred
naar de mensen toe,
naar de tafel van gemeenschap.

Slotlied: Uit staat en stand (583)

------