20 juni 2010: 12° zondag
Wie zeg jij dat ik ben? (Lc. 9, 18-36)
Marcel Braekers
Openingszang 551: "Roept
God een mens tot leven"
Inleiding
Wie zeggen de
mensen dat ik ben, vraagt Jezus? Geef toe een wat vreemde vraag
voor iemand die voor de rest als heel zelfzeker overkomt. Als ik
mezelf die vraag stel moet ik, ondanks mijn bijna 65 jaar, bekennen
dat ik het niet weet, misschien weten jullie het beter dan ik. Ondanks
alle zelfonderzoek blijven er blinde vlekken waar ik liefst met
grote omzichtigheid omheen loop. Daarbij vrees ik dat ook jullie
maar stukken van mijn persoon kennen, omdat ons contact altijd vanuit
een bepaald perspectief plaats heeft. Moi est un autre
zei Rimbaud, alles wat we menen dat ons Ik is, hebben we van anderen
overgenomen en in elke situatie laten we liefst het sociaal meest
aanvaarde stukje zien.
Ik had een wijze medebroeder, die dikwijls zei: Je kent iemand
maar als je ermee samen woont. Gelijk had hij, want pas dan
leer je iemand ook in zijn regressieve en kleine kanten kennen.
Maar zelfs dat kennen blijft beperkt, omdat elk van ons ook zoiets
als een geheim rond zich heeft. Geheim betekent niet geheimzinnig,
maar in de positieve zin dat elk van ons uiteindelijk een kern heeft
waar hij of zij onkenbaar is, ongrijpbaar en uniek. Ik denk dat
elk van ons gedragen wordt door een dieper zelf dat aan alles ontsnapt
en dat tegelijk de bron is van onze creatieve mogelijkheden. Het
is een diepte van waaruit je leeft en jezelf vernieuwt, waar je
steeds naar terugkeert en weer uittreedt, waarvan je slechts indirect
een vermoeden kunt hebben, maar waar de ander zeker nooit beslag
op mag leggen, niet door macht en niet door nieuwsgierige weetdrang.
Dat geldt ook voor de figuur van Jezus van Nazareth. Achter de onschuldige
vraag schuilt daarom een intrigerend vermoeden: wat is zijn diepste
geheim? In het evangelie dat we zullen horen, worden 3 scènes
opgevoerd die ons een indirect vermoeden geven van dit Jezus-geheim.
Nr. 115: "Bidden wij over
dit huis"
Gebed
Die de morgen ontbood
En het licht hebt geroepen,
Zegen ons ook
Met uw licht.
Vat ons samen
In de stralen
Van uw genegenheid,
Beziel ons
Met de warmte van uw liefde
En wees ook deze dag
De lamp voor onze voet. (S. de Vries,
Vieren & brevieren, p.152)
Inleiding op de lezing
Wie ben ik? Wat
is de kern van onze persoon? De evangelist Lucas worstelde met gelijkaardige
vragen toen hij zijn getuigenis over Jezus van Nazareth neerschreef.
Wie is Hij en wat was zijn diepste drijfveer? In het fragemnt dat
we zo dadelijk zullen horen heeft Lucas drie kleine situaties samengezet
die elk een klein tipje van de sluier oplichten zonder dat een etiket
wordt opgeplakt en Jezus persoon wordt vastgelegd.
Lucas 9, 18-36 + refrein 120:
"Heel het duister is vol van luister"
Lied 313: "Christus, de
gestalte van God"
Homilie
Drie situaties
waarin elke keer iets over de persoon van Jezus wordt gezegd. Eerst
zegt Petrus in naam van allen: Gij zijt de Gezalfde, de door God
gezonden Messias. Daarna zegt Jezus zelf dat Hij en ook zijn volgelingen
hun kruis moeten durven opnemen. En tenslotte klinkt een stem vanuit
de wolk: Dit is mijn Zoon, mijn Uitverkorene en staan zoals ook
op de ikoon links en rechts Mozes en Elia, de vertegenwoordigers
van Wet en Profeten, in een buigende houding. Zo herkennen zij in
Jezus de voltooiing van de heilsgeschiedenis.
Voeg je de drie evangeliestukjes samen dan kom je onvermijdelijk
bij de profetieën van Jesaja terecht over de lijdende Dienaar
(de Gezalfde die zijn kruis opneemt en de lieveling van God is).
De mysterieze figuur waarvan Jesaja zegt dat Hij niet schreewt,
niet dwingt, niet opschept, maar in mateloze bereidheid zich het
lot van de mensheid aantrekt. De Dienaar, die bereid is om alles
wat hem rechtmatig toekomt op te geven en in diepe zelfontlediging
het lot van de gevangen, lijdende mens op zich neemt. Het kruis
waarvan sprake is, zijn niet mijn kleine kwaaltjes, mijn eenzaamheid
of mijn ongeluk, niet ieder huisje heeft zijn kruisje.
Jezus bedoelt hier het diepe onvermogen dat deze wereld tekent.
Dat onvermogen neemt deze Messias op zich en zo wordt Hij vereerd
als wij een kruisbeeld ophangen.
Enkele weken
geleden besprak een van onze psychiaters een patiënt met nogal
wat perverse en masochistische trekjes. En in zijn enthousiasme
om ons duidelijk te maken wat hij bedoelde verwees hij naar de christenen,
die vanuit hun masochisme een lijdende figuur centraal zetten. Zijn
bedenking vond ik maar wat oppervlakkig en te gemakkelijk gepraat,
want we stellen inderdaad deze lijdende man, die zijn kruis opneemt,
centraal, maar niet om ons te verkneukelen in kwellingen, maar als
protest dat lijden niet het laatste woord heeft. Het kruisbeeld
werd tot symbool dat oproept om zich het lijden van deze wereld
aan te trekken en er een antwoord op te zoeken. De diepere, onvatbare
en onuitspreekbare kern van Jezus persoon heeft hiermee te
maken. Hij nam het verdriet, de vernedering en gegroeide onmenselijkheid
op zich en bracht ze in relatie met Gods grootmoedigheid. En door
dat te doen werd Hij voor heel de wereld tot een teken van hoop.
Ik keer dan nog
even terug naar de tekst van vandaag. Opvallend is de rol die Petrus
in dit verhaal speelt. Eerst is hij degene die Jezus als Messias
herkent. Later in het verhaal van de transfiguratie is hij degene
die 3 tenten wil bouwen. Enerzijds verwoordt hij iets wezenlijk
dat hoort tot Jezus persoon, daarna wil hij met het beeld van de
tenten vastleggen en grijpen wat ongrijpbaar is. De heerlijkheid,
die doorheen de persoon van Jezus straalt, is uiting van zijn diepste
wezen en laat zich niet grijpen. Ze wordt alleen zichtbaar. In Hem
en in allen die in zijn voetspoor hun kruis, of moet zich zeggen
ons kruis, opnemen. Waarmee gezegd wordt dat de diepste kern van
onze persoon ons niet mee toebehoort, maar gedragen wordt door een
goddelijke kracht en verbonden is met heel de wereld. Wat dat concreet
betekent en teweeg brengt, blijft een Geheim.
In onze zangbundel hebben we een heel mooi lied dat cirkelend rond
dit geheim iets laat voelen zonder het te benoemen.
Lied 587
Groot dankgebed 150: "Die naar menselijke gewoonte"
Na de communie 553: "Gij die geroepen hebt 'Licht!' "
|