14 februari 2010: 6de zondag door het jaar
Omkering van de waarden
Hilde Boers
Intredelied
139: "Wees Gij het woord"
Als men mij zou
vragen een samenvatting te geven van het Evangelie, of juister gezegd,
als men van mij zou verlangen de inhoud van de blijde boodschap
te verwoorden in één zin, dan zou ik antwoorden: "Het
gaat in wezen over de omkering van de waarden ... over maatschappijkritiek
in een wereld waar het recht van de sterkste heerst."
De lezing van vandaag onderstreept deze zienswijze; alles waar mensen
van leven en naar streven, wordt onderuit gehaald. Het fragment
uit het Lucas-evangelie dat we dadelijk zullen horen, is reeds voorbereid
in het begin van zijn versie over de blijde boodschap. Vandaag gaat
het over de zaligsprekingen, maar deze controversiële visie
klinkt reeds triomfantelijk door in het Magnificat waar Maria jubelend
voorspelt:
Heersers stoot Hij van hun
troon
en wie gering is geeft.Hij aanzien.
Wie honger heeft overlaadt Hij met gaven
maar rijken stuurt Hij weg met lege handen.
Zowel in het
Magnificat als bij de zaligsprekingen ligt het effect in het contrast,
en sterker dan bij Matteus benadrukt Lucas dit contrast door tegenover
de belofte van geluk ook het wee uit te spreken over hen die niet
begrijpen waar de waarden te vinden zijn. Trouwens, bij hem is het
geen bergrede maar een nuchtere constatering in de vlakte.
Het probleem is dat we deze tekst te goed kennen om er het schokeffect
van te ondergaan. Een onbevooroordeelde ongelovige kan deze tekst
sterker, choquerender ondergaan dan wij, denk ik. Het is echt de
wereld en het welzijn op zijn kop gezet.
Maar ook voor ons zitten er veel twistpunten in de tekst ... alsof
we ons ongelukkig moeten maken om gelukkig te worden. Pure lijdensmystiek,
die machthebbers zelfs gebruikten om de kleine mens klein te houden
met een belofte voor later... Ik denk dat alle teksten gemanipuleerd
kunnen worden, zelfs een uiterst zuivere zoals deze van vandaag
...
Daarom wil ik deze tekst niet behandelen of bediscuteren maar hem
zuiver laten doorklinken en daarna een andere weg opgaan ... die
van de bezinning ... met vragen als: "Wie zijn die gelukkigen?
Waar vinden we hen?"
Evangelie
: Lucas 6, 17 - 26
Toen hij
met hen de berg was afgedaald, bleef hij staan op een plaats waar
het vlak was. Daar had een groot aantal van zijn leerlingen zich
verzameld, evenals een menigte mensen uit heel Judea en Jeruzalem
en uit de kuststreek van Tyrus en Sidon. Ze waren gekomen om naar
hem te luisteren en zich van hun ziekten te laten genezen; ook
degenen die gekweld werden door onreine geesten werden genezen,
en de hele menigte probeerde hem aan te raken, want er ging een
kracht van hem uit die allen genas.
Hij richtte zijn blik op zijn leerlingen en zei:
"Gelukkig jullie
die arm zijn, want van jullie is het koninkrijk van God.
Gelukkig jullie die honger hebben, want je zult verzadigd worden.
Gelukkig wie nu huilt, want je zult lachen.
Gelukkig zijn jullie wanneer de mensen jullie omwille van de Mensenzoon
haten en buitensluiten en beschimpen en je naam door het slijk
halen.
Wees verheugd als die dag komt en spring op van blijdschap, want
jullie zullen rijkelijk beloond worden in de hemel. Vergeet niet
dat hun voorouders de profeten op dezelfde wijze hebben behandeld.
Maar wee jullie die rijk zijn, jullie hebben je deel al gehad.
Wee jullie die nu verzadigd zijn, want je zult hongeren. Wee jullie
die nu lachen, want je zult treuren en huilen. Wee jullie wanneer
alle mensen lovend over je spreken, want hun voorouders hebben
de valse profeten op dezelfde wijze behandeld."
Lied 530:
Gij hebt woorden van eeuwig leven
Zoals ik al zei,
ik ga geen uitpluizend commentaar geven op deze tekst. Ik voel me
hierin gesteund door wat Marcel vorige week over schroom zei "Geloof
heeft nood aan huiver, aan schroomvolle terughoudendheid."
Ik denk dat uitleg de kracht van het woord kan afzwakken. Hoe dan
ook, de normale strevingen in een mensenleven worden in deze tekst
op zijn minst in vraag gesteld ... in plaats van uitleg te geven
ga ik dus liever op zoek naar mensen die deze waarheden als levensweg
op zich namen, zonder berekeningen of zonder vlucht als er te veel
gevraagd werd.
Ik wil dus mensen aan het woord laten die min of meer bewust het
koninkrijk van God hier en nu willen waar maken naar het voorbeeld
van Jezus die zei : "Het koninkrijk van God is midden onder
u."
Een bijkomende vraag kan dan zijn: "Zouden wij ook al een beetje
in de goede richting evolueren?" Enkele maanden geleden volgde
ik bij Phara een interview met Jeanne De Vos. Phara vroeg of Zr.
Jeanne zich gevleid voelde als men haar vergeleek met Moeder Teresa
van Calcutta.
Soms kan een eenvoudig antwoord een hele wereld ontvouwen. Dit overkwam
me tijdens deze uitzending. Ze zei : "Ik word niet graag vergeleken,
ik ben Jeanne De Vos en zij is Moeder Teresa. Zoals zij haar weg
ging, zo ga ik de mijne. Het gaat over klemtonen en de eigen aanleg,
zo wordt onze taak bepaald en beperkt. Als ge dan toch verschilpunten
wilt benadrukken dan zou men kunnen zeggen dat ik vooral strijd
voor onderdrukte vrouwen en opkom voor hun rechten, vooral hun ook
mogelijkheden bied tot assertief gedrag, terwijl bij Moeder Teresa
de volle aandacht uitging naar een menswaardige dood voor mensen
die heel hun leven als uitschot behandeld werden en voor het eerst
respect ervaarden.
Ineens zag ik in hoe complementair hun acties waren ... menswaardig
leven maar ook, hoe belangrijk, menswaardig sterven. Het was vooral
de eenvoudige manier waarop zuster Jeanne dit zei, wat me op het
goede spoor bracht, het respect voor de ander in zijn anders zijn.
Met mijn rationele instelling had ik veel kritiek op het werk van
moeder Teresa en op haar gelatenheid en haar handschudden van de
groten der aarde, zonder hen terecht te wijzen. Haar importeren
van toestanden van India in Amerika zonder rekening te houden met
hun verworvenheden op hygiënisch gebied. Ik werd echt op mijn
plaats gezet, zo van, gij altijd met uw kritiek.
Hoe ongelooflijk verscheiden kunnen de charismes van mensen zijn,
en hoe beperkt ook, hoe tijdsgebonden... Hier stonden twee figuren
model waarin de ene de actieve kant liet zien en de andere de contemplatieve.
Iets waar ik al heel mijn leven mee worstel... ; het is de worsteling
met het geloof zelf. Heeft het zin die stervensbegeleiding om wat
er daarna komt? Gaan de zaligsprekingen ook over het hiernamaals?
Is, als gelovige, die overgang cruciaal en is in vrede sterven heel
wezenlijk?
Ik begreep eindelijk op een dieper vlak dat mijn worsteling -- actief
tegenover contemplatief -- volledig zinloos is. Die worsteling heb
ik te danken aan een vriendin die naar een contemplatief klooster
trok. Moeder Teresa zag nog de vrede op de gezichten van de stervenden.
Die vriendin ziet niets en weet niets. Ze bidt zonder grenzen van
tijd en ruimte voor heel de wereld en het komende Rijk van God,
naakte gelovige overgave... Dus zonder geloof is zo'n leven gebaseerd
op een zeepbel. Ja er komen mensen rust zoeken in kloosters ...
het zijn oases ... maar de uiteindelijke getuigenis gaat over het
onzichtbare en het onnoembare en juist daarom schiet er niets over
als dat geloof weg zou vallen.
Geloof is overgave, ook geloof in de kracht van het gebed, vooral
in de kracht van het gebed van hen die niets anders meer hebben,
niet alleen contemplatieven maar ook langdurig zieken en andere
miseriemensen. Zijn zij de grootsten onder ons? Degenen die het
gelukkigst zullen worden? Er is geen keuze, er is alleen geloof
in zin, wat ook onze weg is. Ik denk dat het grootste gevaar er
in bestaat navolging van Jezus te verwarren met nabootsing. Jezus
zegt: "Volg Mij" en niet: "aap mij na". We zijn
allemaal uniek en moeten onze weg vinden zonder concrete voorbeelden,
iedereen heeft zijn eigen charisme ook al hebben wij anderen nodig
om het waar te maken. Zelfs, of misschien vooral diegenen die het
ons moeilijk maken of ons tegenwerken, alles hangt samen en alleen
God kan het geheel overzien.
In dit verband vond ik een verhelderende tekst van Kafka, over hoe
het verkeerd afloopt als we onze unieke weg niet durven te gaan.
"Mens durf te leven" wil ook zeggen: durf de hindernissen
te nemen, aanvaard ook de kwetsuren die je zullen aangedaan worden
of zoals in het ons welbekende lied gezegd wordt : "Doen in
de blinde wat moet, maar ongeweten". Kafka waarschuwt ons voor
de invloed van machthebbers die ons zouden beletten de verlichting
te bereiken. Evolueren wij in ons leven al een beetje naar de vrijheid
toe? Durven wij onze weg te gaan naar het geluk? Kafka was zelf
het slachtoffer van een fnuikend strenge opvoeding en in zijn beroep
als verzekeraar van arbeidsongevallen een getuige van de uitbuiting
door de grote bazen ... hij had te doen met de kleine man die in
de mallemolen verpletterd werd. Vrijheid betekent voor hem geluk
maar dat geluk wordt door de personages van zijn boeken niet bereikt.
Zijn teksten zijn steeds het negatief van de verlossing en in die
zin een oproep door de contrastervaring.
Lezing : Voor
de wet (F. Kafka)
Voor de
wet staat een wachter. Bij deze wachter komt een man van buiten
en verzoekt toegang tot de wet. Maar de wachter zegt, dat hij
hem nu geen toegang kan verlenen. De man denkt na en vraagt dan
of hij dan later naar binnen zou mogen. "Het is mogelijk,"
zegt de wachter, "maar nu niet". Daar de poort naar
de wet openstaat zoals altijd en de wachter opzij gaat, bukt de
man zich om door de poort naar binnen te kijken. Als de wachter
dat merkt, begint hij te lachen en zegt: "Als het je zo aantrekt,
probeer dan maar ondanks mijn verbod naar binnen te gaan. Maar
begrijp goed: ik ben machtig. En ik ben maar de laagste wachter.
Van zaal tot zaal staan er wachters, de een nog machtiger dan
de ander. Ik kan de derde al niet eens meer aankijken."
Zulke moeilijkheden had de man van buiten niet verwacht; de wet
moet toch voor iedereen en altijd toegankelijk zijn, denkt hij,
maar als hij nu de wachter in zijn bontjas met zijn grote puntneus,
zijn lange, dunne, zwarte mongolenbaard nauwkeurig bekijkt, besluit
hij toch liever te wachten tot hij toestemming krijgt om naar
binnen te gaan. De wachter geeft hem een krukje en staat toe dat
hij naast de poort gaat zitten.
Daar zit hij dagen en jaren. Hij probeert telkens toegelaten te
worden en vermoeit de wachter met zijn gevraag. De wachter neemt
hem vaak kleine verhoren af, vraagt hem uit over zijn geboorteplaats
en over allerlei andere dingen, maar het zijn onverschillige vragen,
zoals deftige heren ze stellen, en tenslotte zegt hij altijd weer
dat hij hem nog niet binnen kan laten. De man, die zich voor zijn
reis met van alles en nog wat heeft uitgerust, offert alles op
wat hij bezit, al is het nog zoveel waard, om de wachter om te
kopen. Deze neemt wel alles aan, maar zegt erbij: "Ik neem
het alleen maar aan opdat je niet gelooft dat je iets hebt nagelaten."
Gedurende de vele jaren kijkt de man bijna ononderbroken naar
de wachter. Hij vergeet de andere wachters en deze eerste schijnt
hem het enige beletsel om toegang tot de wet te krijgen. Hij vervloekt
het ongelukkige toeval, in de eerste jaren roekeloos en hardop,
later, als hij oud wordt, bromt hij alleen nog maar wat. Hij wordt
kinds en daar hij door het jarenlange bestuderen van de wachter
ook de vlooien in zijn bontkraag kent, smeekt hij ook de vlooien
hem te helpen en de wachter over te halen. Tenslotte worden zijn
ogen zwakker en weet hij niet of het werkelijk donkerder wordt
om hem heen of dat zijn ogen hem bedriegen. Maar wel ontwaart
hij in het donker een glans die onweerstaanbaar uit de poort van
de wet stroomt. Nu zal hij niet lang meer leven.
Voor zijn dood verzamelen zich alle ervaringen van die hele tijd
in zijn hoofd tot de vraag, die hij tot nu toe niet aan de wachter
gesteld heeft. Hij wenkt hem, daar hij zijn verstijvend lichaam
niet meer kan oprichten. De wachter moet zich diep tot hem neerbuigen,
want het verschil in grootte heeft zich zeer in het nadeel van
de man gewijzigd. "Wat wil je nu nog weten?" vraagt
de wachter, "je bent onverzadigbaar." "Iedereen
streeft er toch naar de wet te bereiken," zegt de man, "hoe
komt het dan, dat er in al die jaren niemand anders dan ik om
toegang heeft gevraagd?" De wachter ziet dat de man zijn
einde nabij is, en, om de woorden tot zijn stervende zintuigen
te laten doordringen, brult hij tegen hem: "Niemand anders
kon hier toegelaten worden, want deze ingang was alleen voor jou
bestemd. Ik ga nu weg en sluit hem."
Lied 548:
Nu nog met halve woorden
Tafelgebed nr 155
Lied 564: Gehoord van mensen
Gebed van
rabbi Rami M. Shapiro
Mogen
diegenen die leven in de
greep van het lijden
Open worden in dit ogenblik
Voor het wonder van het leven.
Mogen zij loskomen van hun ziekte
en hun ware zelf ontmoeten
Voorbij de pijn,
Dat ongerepte deel
Dat is onze vreugdevolle eenheid met de Heilige.
Mogen zij doorheen pijn en kwelling ontdekken
De kracht te leven met bevalligheid en humor,
Mogen zij doorheen twijfel en angst ontdekken
De kracht te leven met waardigheid en heiligheid
Mogen zij ontdekken doorheen lijden en vrees
De kracht om te evolueren naar genezing.
|