12 juli 2009: 15° zondag door het jaar
De zending van de twaalf (Mc 6, 6b-13)
Marcel Braekers
Openingslied 581: Zoals
ik zelf gezonden ben
Begroeting
Nadat men uit de Thora had voorgelezen
ging Jezus in de synagoge naar voor om commentaar op de tekst te
geven, zo hoorden we vorige zondag in de lezing. Het gebeurde in
zijn eigen vaderstad en daarom zag niemand hoe origineel zijn boodschap
en optreden wel was. In plaats van verrukt te zijn raakte iedereen
geërgerd. Sindsdien kennen we allemaal de uitdrukking geen
sant in eigen land, niemand is profeet in eigen land. Neen,
want de eigenheid van een profeet bestaat er precies in dat hij
scheef gegroeide situaties in zijn omgeving aanklaagt, mensen uit
hun gemakkelijk evenwicht wil halen, een nieuwe tijd en een nieuwe
samenleving aankondigt.
Probeer dat aan je eigen familie, aan je confraters, aan vrienden
of mensen uit het dagelijkse leven te verkopen: ik ben er zeker
van dat ze allerlei argumenten kennen om je te neutraliseren, om
met je gebreken te lachen, enz. Ze kennen gemakkelijke argumenten
om zich tegen de kritiek te verdedigen.
In het geval van Jezus blijven we met de vraag achter of die scepsis
alleen in zijn vaderstad bestond of in heel Israël. Ik weet
wel dat veel evangelieverhalen eindigen met de uitspraak dat mensen
vol bewondering waren, dat ze tegen de avond met hun zieken naar
Jezus toekwamen. Maar gaat het om objectieve verslaggeving of eerder
om de overtuiging van een enthousiaste aanhanger zoveel jaren na
zijn dood. Er zijn evenveel teksten die wijzen op ongeloof, op afwijzing
en mislukking. Was Jezus vooral graag gezien door de underdogs,
de verstotenen, die niets meer te verliezen hadden? Het ontbreekt
ons aan objectieve verslaggeving.
In de Woorddienst van vandaag wil ik daarop verder denken. Stel
dat je met de idee zit iets belangrijks te moeten zeggen, of je
voelt de morele plicht om op te staan en aan te klagen, maar niemand
hoort je: wat is dan je volgende stap? Misschien probeer je enkele
gelijkgezinden te verzamelen. Of je sticht een plaats waar je met
enkelen volgens die nieuwe inzichten wil leven. Of je zet je aan
het schrijven in de hoop via een andere weg invloed te hebben. Of
je stuurt anderen erop uit om jouw gedachten te verspreiden. Van
Jezus weten we dat Hij niets heeft geschreven. Hij is zich ook niet
op een bepaalde plaats gaan vestigen zoals vb. de sekte van Essenen
deden of Johannes de Doper, die zich aan de Jordaan had geïnstalleerd.
Misschien heeft Jezus wel een groep van enthousiastelingen verzameld
en hen uitgestuurd om zijn boodschap uit te dragen. Misschien.
Maar dan volgt een belangrijk vraag: wat die volgelingen doorgaven
had dat een profetisch karakter of ging men zich vlug gedragen als
een priesterkaste bezorgd om de eigen groep en om behoud van leer
en ritueel? De vraag is van heel groot belang als we doordenken
naar vandaag. Moet de kerk aan missionering doen? Moeten wij, christenen,
in een wereld van neutraliteit of misschien wel van verwarring en
vervlakking getuigen van ons geloof? En vanuit welke mentaliteit:
als profeet die aanklaagt en meer of verder ziet dan de anderen?
Of als brave dienaar of dienares die helpt de kerk uit te breiden?
Waar begint en eindigt mijn verantwoordelijkheid?
Smeekbede 114: God onze
Vader, wij roepen U
Gebed
Gij, God, wilt ons
Een nieuwe weg zijn
Waar onze wegen worden afgesneden,
Waar wij zijn verdwaald
In de veelheid van geluiden en geruchten.
Laat dan uw Woord alleen,
Dat niet voorbijgaat,
Ons wegroepen uit
Onze verlegenheid en verlamming.
Ook al kost onze nieuwe geboorte
Ons pijn en onzekerheid,
Ont-dek in ons
Een nieuw vertrouwen.
Leer ons onze wereld
Onder ogen komen,
Met de ogen van Jezus, uw Zoon:
Dat wij de schone schijn doorzien,
Die zoveel onrecht verhult;
Dat wij niet geïmponeerd raken
Door wat macht heeft, en aanzien;
Dat wij de ontferming kennen
Waarmee hij naar mensen zag. (S. de Vries, Het rijk alleen,
p. 207)
Inleiding op de lezingen
De paus heeft het jaar van de priester
aangekondigd. Hij vraagt aan heel de kerk-gemeenschap na te denken
over het priestertekort. Daarbij verwijst hij naar twee voorbeelden:
de pastoor van Ars en pater Pio, want zij zijn voorbeelden van luisterende
nabijheid en mystieke verbondenheid. Degenen die kritiek op de kerk
hebben noemde hij onlangs nog ongeveer onvolwassen pubers. Is het
dan nog te verwonderen dat priesters en profeten meestal op gespannen
voet met elkaar leven? De eerste lezing uit de profeet Amos is in
dat opzicht heel duidelijk. En misschien zit daarin ook een hint
om de tweede lezing over de zending van de 12 goed te begrijpen.
Amos 7, 10 15
Lied 579: Gij met uw onverwacht woord
Marcus 6, 6b-13
Homilie
Vlak na het mislukte optreden van
Jezus in zijn vaderstad volgt deze passage waarin de 12 uitgezonden
worden om de Blijde Boodschap uit te dragen. Dat Marcus als eindredacteur
deze twee verhalen direct na elkaar plaatst is op zijn minst merkwaardig.
Was de zending een reactie op de mislukking of wilde Marcus aan
de missionarissen van zijn tijd duidelijk maken dat ook hun zending
niet over rozen zou lopen? Anderzijds blijft onder specialisten
de discussie gaande of Jezus zelf dit initiatief heeft genomen en
reeds aan een wereldwijde komst van het Rijk der Hemelen dacht.
Of was het de eerste gemeente en vooral de figuur van Paulus die
de idee van missionering uitwerkten?
Waarom kende en kent het christendom de opdracht van missionering?
Misschien is het te gemakkelijk om onmiddellijk te verwijzen naar
de opdracht van Jezus zelf. We moeten ons daarover blijven verwonderen,
want het christendom is gegroeid vanuit het Jodendom voor wie missionering
vreemd was (en is). Hun godsdienst was vergroeid met het besef het
uitverkoren volk te zijn. Daarbij was hun religieuze beleving helemaal
verankerd in het strikt naleven van de Wet, wat buitenstaanders
meestal afschrikte.
Deze bedenkingen maak ik maar om
erop te wijzen dat dit eenvoudige verhaal van de zending van de
12 veel verder reikt dan wat er staat beschreven. Er moet een revolutie
hebben plaats gehad waardoor de religieuze identiteit van het Jodendom
van binnenuit werd open gebroken. Alle voorschriften, de rabbijnse
commentaren op de Wet, de commentaren op de commentaren werden gereduceerd
tot dat eenvoudige gebod van de liefde. Liefde tot in zijn uiterste
consequenties: God beminnen met hart en ziel en de naaste, ook de
vijand, beminnen als zichzelf (of: om zichzelf zoals sommigen vertalen).
In plaats van de voorgeschreven offerrituelen bleef alleen de agapè-maaltijd
over. Niet de uiterlijk lichamelijke besnijdenis, maar de besnijdenis
van het hart werd het criterium.
Wat de 12 en de latere zendelingen moesten verkondigen was de radicaal
nieuwe beleving, die reeds door Jezus was verwoord. Dat namelijk
heel de werkelijkheid, heel de wereld en alle mensen gedragen worden
door een onvoorwaardelijk op het leven bedachte God. De raadgevingen
over kledij, uitrusting en manier van optreden moeten vanuit die
achtergrond worden begrepen. De predikant moet immers in zijn gedrag
symbolisch uitdrukken wat hij straks inhoudelijk zal verwoorden.
De zendeling mag dus geen extra eten meenemen, zelfs geen tas om
te bedelen. Geen extra kleding, enkel een stok om agressieve honden
af te houden of zich te verdedigen tegen struikrovers. Bij Matteüs
en Lucas is zelfs die stok verboden en zij gaan daarbij terug op
de Q-bron, het oudste tekstfragment van het evangelie.
Waarom deze voorschriften? De predikant moet in zijn voorkomen,
zijn gedrag en zijn spreken uitdrukking geven aan de weerloosheid,
die de kern vormt van de Blijde Boodschap. Daarbij moet een predikant
leven en spreken vanuit een diep Godsvertrouwen, anders zal hij
in moeilijke omstandigheden niet overeind blijven. Maar bovenal
is hij via zijn persoon gestalte van de Blijde Boodschap. Veel belangrijke
figuren zoals Franciscus en Dominicus, maar ook belangrijke hedendaagse
profeten hebben dit begrepen. Ze waren en zijn op de eerste plaats
profeten, geen behoeders van een bestaande orde, maar aankondigers
van een nieuwe tijd.
Naar mijn mening schuilt in dat
laatste de boodschap voor deze tijd. Predikanten van dienst zijn
erom bekommerd dat hun boodschap over komt. Men zoekt naar een fraaie
verwoording, gebruikt allerlei hulpmiddelen om de aandacht van zijn
kritisch publiek gaande te houden. Waarom niet. Maar de tekst van
vandaag stelt mij als prediker (en ons allemaal als getuigen) de
vraag of hetgeen ik zeg en de manier waarop ik mij gedraag een uitdrukking
is van het weerloze aanbod van de Blijde Boodschap. Als mijn spreken
niet gedragen wordt door die onverwoestbare liefde ben ik niet meer
dan een dreunende gong of een schelle cimbel om het met de woorden
van Paulus te zeggen.
Fundamenteel gaat het om een heel eenvoudige boodschap: de liefde
van God voor de mens, van mensen onderling los van staat en stand,
van huidskleur of achtergrond. Maar deze eenvoudige boodschap is
aardsmoeilijk in haar concrete beleving en stuit reeds 20 eeuwen
op heftig verzet. Nu eens is ze de aanzet om in tederheid met elkaar
verbonden te zijn, dan weer is ze een schreeuw om gerechtigheid
of een oproep tot vrede. Een predikant en iedereen die getuigt van
zijn (haar) geloof zal daarom net als Jezus weerstand oproepen,
maar hij moet, onbezorgd om zichzelf, onbezorgd hoe te spreken
met heel zijn persoon uitdrukken dat elk leven gedragen worden door
een diepe kracht van verbondenheid. Deze profetische oproep moet
altijd en in heel verschillende omstandigheden verwoord worden.
Het engagement, de prikkelende oproep is belangrijker daarbij veel
belangrijker dan alle welsprekendheid of bezorgdheid om behoud en
zekerheid.
Groot dankgebed: S. de Vries,
Het rijk alleen, p. 155-158 + slot 181
Na de communie 574: Wij
bidden U om vrede
|