------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




4 mei 2008: zevende zondag na Pasen

Verzoening

Jacques Perquy

L. BASSET geeft een heel eigen interpretatie aan bijbelteksten. Ze leest ze niet als moraliserend: “ wat moeten we doen om een goed mens te zijn”, maar als richtinggevend om te groeien, dichter bij onszelf te geraken, om gelukkiger mens te worden.
In bijgaande commentaar wijdt ze ons in in het proces dat tot verzoening kan leiden voor kwaad dat ons werd aangedaan. Het gaat daarbij om conflicten, die pijn doen, met mensen die ons ter harte gaan. Daarbij benadrukt ze het verschil tussen plichtmatige verzoening en een hartelijke verzoening vanuit de buik. Dit laatste valt trouwens niet te plannen maar valt ons ten deel wanneer we er klaar voor zijn.

Deze vorm van verzoening is een lang proces dat over verschillende stappen gaat. Ze doet dit aan de hand van hoofdstuk 18 uit het evangelie van Matteüs dat we nu gaan lezen en waarvan u de tekst op een blad heeft.

Lezing: Matteüs XVIII 1-17

Stappen om van het ondergane kwaad(kwetsuur) naar ver-zoening te komen.
We lezen het hoofdstuk vanuit het standpunt van het slachtoffer.

         I
1. Op dat moment kwamen de leerlingen Jezus vragen:
‘Wie is eigenlijk de grootste in het Koninkrijk van de Hemel ?
2 Hij riep een kind bij zich
Zette het in hun midden neer
3 En zei :Ik verzeker jullie
Als je niet omkeert en wordt als een kind
Geen sprake van dat je het Koninkrijk van de Hemel binnenkomt.
4 Wie zich dus kleinmaakt als dit kind
Die is de grootste in het koninkrijk van de Hemel.
5 En wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt
Neemt Mij op

          II   
6 Wie één van deze kleinen die op Mij vertrouwen ten val brengt,
Kan beter met een molensteen om zijn nek
In de afgrondelijke zee ondergedompeld worden.
7 WEE de wereld, die zo vaak ten val brengt.
Het is onvermijdelijk dat er valstrikken zijn
Maar WEE de mens, door wie de ander ten val gebracht wordt.

        III
8 Als je hand of je voet je ten val brengt,
Hak hem dan af en werp hem weg.
Het is beter voor jou verminkt of kreupel het leven binnen te gaan
Dan in bezit van twee handen en twee voeten
In het eeuwigbrandend vuur geworpen te worden.
9 Als je oog je ten val brengt
Ruk het uit en werp het weg.
Het is goed voor jou met één oog het leven binnen te gaan
Dan met twee ogen in het vuur van de Gehenna geworpen te worden.

        IV
10 Waak ervoor ook maar één van deze geringsten te verachten
Want ik zeg jullie : hun engelen in de hemel aanschouwen
onophoudelijk het gelaat van mijn hemelse vader.
12 Wat denken jullie ?
Als iemand honderd schapen bezit
En een daarvan dwaalt af,
Zal hij er dan niet negenennegentig in de bergen achterlaten
En op weg gaan om het afgedwaalde dier te zoeken ?
13 Als het hem lukt het te vinden,
dan zal hij zich,
dat verzeker ik jullie,
over dat ene meer verheugen dan over de negenennegentig anderen
die niet afgedwaald waren.
14 Zo is het ook bij jullie Vader in de hemel :
hij wil niet dat één van deze geringen verloren gaat.

        V
15 Als een van je broeders of zusters tegen je zondigt,
moet je die daarover onder vier ogen aanspreken.
Als ze luisteren,dan heb je ze voor de gemeente behouden.
16 luisteren ze niet,
neem dan een of twee anderen mee,
zodat de zaak zijn beslag krijgt
dank zij de verklaring van ten minste twee getuigen.
Als ze naar hen niet luisteren,
Leg het dan voor aan de gemeente.
17 Weigeren ze ook naar de gemeente te luisteren,
Behandel hen dan zoals je een heiden of tollenaar behandelt

L. BASSET gaat ervan uit dat dit hoofdstuk helemaal geschreven is vanuit het standpunt van het slachtoffer. Beeld je een situatie in waar je in de positie van slachtoffer geduwd wordt.
Zelf werd ik onlangs nogal gekwetst door onjuiste berichten over een opdracht die ik had uitgevoerd voor het koor waarvan ik lid ben (niet het koor van FF…). Ik was zodanig in mijn wiek geschoten dat ik zinnens was om er uit te stappen (“Als het zo zit, dat ze dan hun plan trekken…”). Misschien kunt u zich ook een situatie voor ogen halen, waarbij u zich eveneens onrechtvaardig bejegend wist.

De kern van het proces vindt u onder nummer IV in de tekst. Het schaap dat verloren loopt en met alle middelen moet teruggevonden worden, gaat om kwetsuren die wij hebben opgelopen in het leven en die we niet hebben verzorgd: ons gekwetste ik. Alles moeten we in het werk stellen om het gekwetste ik in ons terug te vinden. Om vele redenen lopen we daar van weg. Zelfs in de grootste ellende bezitten we 99 schapen, een interessante job, meegaande kinderen, familie, vrienden, waardering van mensen voor wie we ons inzetten, goede gezondheid…. Als mensen ons willen troosten roepen ze dat in, maar het gekwetste deel in mij blijft onaangeroerd. Kwetsuren opdiepen is hard labeur, zoiets als barensweeën.
Zelf blijf ik ook daar zover mogelijk vanaf, vooral uit schrik voor de pijn die dit zal doen en voor de aantasting van het beeld van diegenen die mij dit hebben aangedaan. (We kennen daar trouwens nogal wat uitdrukkingen voor zoals “een potje gedekt houden, geen oude koeien uit de gracht halen,..). Wanneer ik er echter in slaag om dit gekwetst zijn boven te spitten, gaat dit gepaard met grote opluchting voor het hervinden van een stuk van mezelf. Ik heb dan geen behoefte meer om mezelf of anderen over van alles te beschuldigen. Maar zover zijn we nog niet.

Om het gekwetste stukje ik te kunnen vinden moeten we (zie eerste stap:) het kind in ons, in het midden plaatsen, in het centrum. Het kind dat op vertrouwen aangewezen is in anderen, die in de eerste naïviteit leeft en dus door die afhankelijkheid en dat vertrouwen erg kwetsbaar is. Zie je in je (klein-)kinderen niet vaak dat blindelings vertrouwen en ben je dan bewust van de macht, de invloed die je als (groot)ouder, als model, op dat moment hebt? Macht die tegelijk een mogelijkheid tot (machts)misbruik impliceert en die daardoor vaak aan de basis ligt van kwetsuren (aangedaan kwaad). Het opvoeden van kinderen is deels worstelen met je eigen kwetsuren. Dat houdt de mogelijkheid in om de confrontatie met die kwetsuren aan te gaan: het kan een kans zijn om je kwetsuren te verwerken of -indien je ze negeert- je kwetsuren te bevestigen. L. BASSET zegt dat het als volwassene van belang is, dit gekwetste kind in jezelf te troosten (“er vader en moeder voor te zijn”). Ze spreekt zonder schroom over het ontwikkelen van zelfmedelijden als voorwaarde om tot medelijden met een ander te kunnen komen. Dit staat haaks op wat ik als kind te horen kreeg: “niet trunten”. (niet zeuren).

De tweede stap is de beschrijving van het verlies van dit oervertrouwen: ervaringen die je vertrouwen schaden, ten val brengen. Onvermijdelijk wordt ons vertrouwen geschaad in min of meerdere mate. Wie heeft tijdens zijn kinder- en jeugdjaren geen verkeerde oordelen moeten aanhoren die voor lange of korte tijd, zijn zelfbeeld hebben bepaald. Je mening wordt als onbelangrijk beschouwd. Of je komt erachter dat volwassenen zich totaal anders gedragen dan wat ze je voorhouden. Je ontdekt dat één van je ouders de ander bedriegt. Of je ouders van wie je beiden houdt, gaan uiteen. Of je wordt als kind misbruikt of geslagen. Of je wordt op school of in de jeugdbeweging gepest.
In veel gevallen gaan kinderen/jongeren zichzelf de schuld geven van wat hen wordt baangedaan. Dit is een manier om voor wat hen overkomt, een verklaring te geven. Dit is wat gebeurt bij kinderen, wanneer niemand hen zegt dat zij er voor niets tussen zitten voor wat gebeurd is. BASSET wijst erop dat ook de hang naar perfectionisme een alternatieve manier is om niet met de pijn van deze opgelopen vertrouwensbreuk om te gaan (nooit kunnen betrapt worden op een tekortkoming, kritiek voorkomen, aan alle verwachtingen van anderen willen voldoen, niemand ontgoochelen,…)

In de derde stap, zegt Jezus dat ons geheugen wakker gemaakt wordt door bepaalde zintuigen. Kwetsuren zijn voor altijd verbonden met een oog, en mond, een arm, een voet, een geslacht.
Als Jezus zegt: “Als je oog je ten val dreigt te brengen, ruk het uit” dan bedoelt hij dat wij alles in het werk moeten stellen om dit gekwetste oog te genezen. Ben je als kind geslagen door je ouders of door een leerkracht, dan ben je aan de hand gekwetst. Zelf ouder geworden kan je slaan, omdat je denkt dat je ouders wel wisten wat ze deden en dit mochten doen. Wanneer je als kind niet meetelde thuis, riskeer je je eigen kinderen ook hun mening te ontzeggen uit schrik om je broze weerstand te verliezen.

Als volwassene moet ik deze kwetsuren onder ogen zien, anders dreig ik op mijn beurt het vertrouwen van kinderen te beschamen. We moeten met andere woorden bereid zijn het ideaalbeeld, de ongeschonden mens die we bij anderen proberen op te houden, los te laten en als gekwetste mensen elkaar te benaderen. Pas als we toegeven dat we gekwetst zijn, kunnen we de dader, die ook gekwetst is, naderbij komen.
Hoe met deze kwetsuren omgaan?” Door ze onder ogen te zien, en te benoemen wat het mij doet, zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven wat ik daarbij beleef in nauw contact met de rauwe werkelijkheid van wat mij is overkomen, dan begint het genezingsproces”.

De vijfde stap vormt de overgang van innerlijk werk naar de actie: het initiatief om de andere(n) hiermee te confronteren. (Matteüs geeft verschillende manieren aan om dit te doen). Dit is -voor mij althans- de allermoeilijkste stap. Ik heb niet alleen geleerd om niet te klagen, maar ook om mijn woede, mijn ergernis te onderdrukken. Het gevolg is dan ook dat ik deze onderdrukte kwaadheid op een ander manier uit -door stekelige opmerkingen- maar meestal door de relatie af te breken. Ik bestempel de ander als de dader waarmee ik geen uitstaans meer wil hebben. Ik zet mij mooi in de rol van onaantastbare (en niet te raken) scherprechter.
Toch is deze stap volgens BASSET een cruciaal moment voor mijn bevrijding: “Zou ik de moed hebben de rechtstreekse confrontatie aan te gaan met wie mij onrechtvaardig heeft behandeld? Zou ik de ander kunnen beschuldigen, me verweren zonder er ziek van te zijn?”
Moet ik die confrontatie dan wel aangaan? Jawel stelt BASSET. Omwille van de verantwoordelijkheid tegenover jezelf. Je bent niet verantwoordelijk voor al het kwaad op de wereld, wel voor het antwoord op het kwaad dat jezelf hebt ondergaan. En deze verantwoordelijkheid impliceert te spreken. Zolang ik ermee inzit iemand mijn waarheid te zeggen, is mijn vrees een aanduiding dat ik nog niet helemaal bevrijd ben t.a.v. hem/haar.

En daar is het volgens BASSET in de verzoening om te doen: de weg van de verzoening laat me toe om los te laten wat niet van mij is. De verzoening maakt me vrij, in vrede en gelukkig in relaties met anderen. “Ik heb de schuld en de schuldigen losgelaten: de anderen, God, mezelf. Ik ben gestopt mezelf te beschuldigen van wat er is gebeurd. Ik ben eveneens opgehouden mezelf als volmaakt te beschouwen met als voorwendsel dat ik onrechtvaardig werd behandeld.”

Ik eindig met een laatste citaat dat gaat over wat BASSET de ‘heilige woede’ noemt. Verwijzend naar het boek Job en sommige psalmen zegt ze: “ Wanneer er niemand in mijn omgeving is bij wie ik kan uitrazen, is het ogenblik misschien gekomen, om mij tot de gans Andere te wenden, die ik slechts van verre ken. En dit wordt pas vruchtbaar wanneer ik mij rechtstreeks tot Hem richt. Hoe meer ik Hem uitdaag, hoe sterker ik word. Is dit niet wat men van een echte vriend mag verwachten? Dat hij mij toestaat mijn woede te uiten, zelfs al verdient hij dit niet, dat hij mij aanmoedigt te zeggen wat bij mij overkookt, zodat ik mij kan uitdrukken en rustig worden.”

Behoort dit niet tot de essentie van ons christelijk geloof om mensen te bevrijden van schuld?

Slotgebed: Psalm 8 (H. Oosterhuis)

Onbegonnen naam onnoembaar wie
laag of hoog in welke aarde-uithoek wie.

Hemel majesteitelijke mantel
fonkelende myriaden –
wie?

Die uit monden van kinderen
een strekte bouwt, een burcht van zangen
waar zij hun schenders ontkomen,
Die

Als ik de hemel schouw,
zon maan sterren daar gewrocht:
wie zijn wij dan
dat aan ons gedacht zou worden,
mens wie ben je,
dat je wordt geweten?

Godendochters zijn wij en zonen
gekroond met onzienlijke kronen,
in verfijnde lichamen gekleed.

En heel de aarde uitgespreid aan onze voeten
tot in de verste verten
dat wij haar behoeden.

Kudden schapen, stoeten vee
met de beesten in het wild tezamen
vogels langs de hemelbanen
vissen flitsend langs de lanen van de zee.

Onbegonnen naam onnoembaar wie
wie jij
laag of hoog in welke aarde-uithoek jij
wie jij.


------