4 november 2007: 31° zondag (2007)
Zacheüs ontmoet Jezus (Lucas 19, 1-10)
Marcel Braekers
Openingszang
13: “Naar U gaat mijn verlangen”
Inleiding
De
mens is een wezen van verlangen, zegt men in de psychologie.
Daarnaast hebben we ook allerlei behoeften. Het zijn concrete
noden waardoor we alles en iedereen graag inpassen in onze
vragen. We hebben behoefte aan voedsel, aan erkenning, behoefte
aan tederheid en behoefte aan een wereldvisie. Voorbij die
behoeften is de mens ook een wezen van verlangen. Verlangen
verschilt van behoefte, omdat het niet op iets of iemand is
gericht, maar als een soort van leegte zoekt naar iets waarvoor
geen reëel object bestaat. Ons verlangen is daarom oneindig,
het maakt ons rusteloos en ontevreden. Vanuit dit oneindige
verlangen keren we ons naar elkaar in de hoop dat die ander
vervulling biedt. Maar na een periode van verliefdheid en
ontdekking moeten we altijd weer vaststellen dat die ander
nooit kan beantwoorden aan onze nood en dat er steeds een
leegte blijft. Vanuit dit oneindig verlangen zoeken we ‘ook’
naar een spiritueel antwoord – sommigen zeggen: omdat we in
het hier en nu geen antwoord vinden zoeken we het maar in
het spirituele. Zou God in zijn oneindigheid kunnen tegemoet
komen aan de mateloosheid van ons zoeken? Kunnen we zoals
Augustinus in alle rust zeggen: ‘onrustig is ons hart tot
het rust in U, o Heer’?
De
spanning tussen behoefte en verlangen speelt echter ook een
rol in ons contact met God. Ook God hebben we nodig. We gebruiken
Hem om aan onze behoeften te voldoen. Dus moet Hij het lijden
kunnen wegnemen, moet Hij onze gebeden beantwoorden, moet
Hij ons helpen bij het zoeken van een goede job, zelfs bij
het vinden van mijn verloren autosleutels. Dat laatste voeg
ik er een beetje brutaal aan toe, omdat het fundamenteel om
hetzelfde gaat als wanneer ik zeg: God moet mij mijn man of
kind teruggeven die mij zijn ontvallen. Indien Hij dat niet
doet of niet kan, verwerp ik Hem als een zwak en waardeloos
iemand. Veel godsdienstigheid wordt gevoed door dit systeem
van behoeften en de koopmansmentaliteit daaromheen: ‘Indien
Jij dit voor mij kunt klaren, zal ik ook voor Jou iets doen.’
Daarmee
is echter nog niets gezegd over ons verlangen en over de vraag
of God aan de mateloosheid ervan kan beantwoorden. Moeten
we dan eenzelfde proces doormaken tegenover Hem als we doormaken
met elkaar? Moeten we allemaal een groeiproces ondergaan waardoor
we realistischer worden of is God in zijn Anders zijn zodanig
dat Hij antwoord is op dit verlangen?
Lied nr 15: “Houd mij
in Leven, wees Gij mijn redding”
Gebed
Gezegend zijt Gij
Die troont
Boven de hemel,
Bron van diepe
Oceanen,
Gij, van alle
Dingen Heer,
Gij, de adem
Van mijn bidden,
Ziel van al
Wat beweegt.
Heilig mij
Met uw geboden,
Met de goedheid
Van uw wet
En verheug mijn hart
Met waarheid,
Dat uw liefde
Mij de weg wijst,
Dat uw zegen
Voor mij uitgaat. (S. de Vries)
Lucas 19, 1-10 (versie
van J. Klink)
Lied
610: “Hoort hoe God met mensen omgaat”
Homilie
In mijn inleiding wees ik
op het grondige verschil tussen behoefte en verlangen, en
hoe we vanuit behoeftigheid heel de wereld trachten in te
passen in wat wij menen nodig te hebben. Ons verlangen daarentegen
gaat altijd voorbij dat alles en zoekt iets of iemand, die
misschien in werkelijkheid niet bestaat, iemand die ons verlangen
wakker maakt en brandend houdt. Behoefte en verlangen spelen
ook in onze relatie met God een belangrijke rol.
Ik heb daarstraks in verband
met het verlangen iets belangrijks niet gezegd. De
diepste drijfveer, de meest intense kern van dit verlangen
is: verlangd te worden. Verlangd door iemand naar wie ik verlang
(dus niet door een stalker), passief aangeraakt en opgetild
worden. Dat is de diepste drijfveer van ieder mens.
Het
merkwaardige is dat de Bijbel bol staat van dit verlangen.
Het zuchtend uitzien van de mens, die beschreven wordt als
een dorstig hert dat zoekt naar water. Maar ook God verlangt
en zoekt naar de mens. Denk maar aan de prachtige zangen in
het boek Ezechiël waar God tot zijn volk zegt:
‘Ik
heb je gevonden langs de weg waar je als een pasgeborene in
je bloed lag te trappelen, Ik heb je met zout ingewreven,
ik heb je verzorgd en mooi gemaakt, en toen je een mooie,
jonge vrouw werd, heb je je van Mij afgekeerd. Ach wilde je
maar opnieuw naar Mij omzien, ik zou je opnieuw in mijn armen
sluiten.’
Of
denk maar aan de parabel van de goede herder of de barmhartige
vader. Altijd komt de idee terug dat God geen onbewogen beweger
is, maar naar ons verlangt en wacht op een teken van erkenning.
Anders dan de God aan Wie wij dikwijls behoefte hebben, is
Hij een God van verlangen.
Ik
maak deze uitwijding, omdat ze ons op weg moet helpen om dit
verhaal van Zacheüs in zijn intensiteit te verstaan. In dit
verhaal speelt het aspect ‘zien’ en ‘gezien worden’ als metafoor
van het verlangen een belangrijke rol. Zacheüs was klein van
gestalte. Je kon zo over hem heen kijken. Hij had een belangrijk
beroep ‘hoofd van alle lokale tolbeambten’, maar toch genoot
hij geen aanzien. Hij klimt in een boom om Jezus te zien,
maar wordt uiteindelijk door Jezus gezien en geaccepteerd.
Zacheüs werd gedreven door verlangen, zoekend zonder te weten
waar en hoe. Ook hij leeft in de greep van ‘die lege plek’
die hij voor iemand zou willen zijn. Veracht door zijn volksgenoten,
uitgestoten uit de liturgische samenkomsten verlangt hij naar
een plek waar ook hij thuis kan komen.
Het
verhaal kantelt als niet hij zoekt en ziet, maar als hij door
Jezus gezien en bezocht wordt. Zijn vreugde blijkt uit de
reactie: hij geeft de helft van zijn bezit aan de armen en
wat hij heeft afgeperst geeft hij viervoudig terug. Het gevoel
dat opkomt als je verlangd wordt is vreugde, en die vreugde
maakt vrijgevigheid en zorgeloosheid wakker. En de reactie
van Jezus naar de omstaanders trekt dit gevoel verder open:
Ook deze man is voortaan een zoon van Abraham, zegt Jezus.
Wie zo handelt, is een tsaddik, een gerechtige, en
is misschien meer dan anderen een kind van God.
Had
Jezus en had God helemaal zijn verlangen vervuld? Was Zacheüs
voortaan een man die naar niets of niemand nog verlangde?
Ik denk dat hij dan zou ophouden mens te zijn. Maar omdat
hij in zijn diepste verlangen was geraakt, kwam een proces
op gang waarbij het ene gevoel het andere opriep en zijn leven
in een stroomversnelling geraakte. Door de goddelijke aanraking
werden zijn behoeften anders. Ze werden ondergeschikt aan
een nieuw leven waarbij bezit niet diende om op te potten
en de ander niet een object wordt dat je zomaar kan uitschudden.
Zacheüs ontdekte een nieuw leven waarbij fouten kunnen opgenomen
en rechtgezet worden door een vergevend gebaar.
Het
verhaal heeft een hint voor ons allemaal: alleen door een
God, die ons aanspreekt in ons verlangen, worden we andere
mensen. De ervaring dat wij niet meer naar Hem zoeken, maar
door Hem gevonden worden, opent ons hart en geeft de diepe
vreugde die het leven van binnenuit een andere kleur geeft.
Groot
dankgebed 144: “Heerlijk is het de Heer te bezingen”
Na
de communie 214: “Op een God die door de eeuwen om zijn trouw
bezongen is”
|