7 oktober 2007: 27° zondag (2007)
Het zonnelied van Franciscus
Marcel Braekers
Openingszang: lied nr.
1: “Heerlijk is het te loven de Heer”
Inleiding
Wellicht zag u in de voorbije
week ook de kinderen, die zijn in het opvangcentrum van Neder-Over-Heembeeck
zitten opgesloten. Vluchtelingenkinderen zijn nog kwetsbaarder
dan volwassenen. Ze moeten kunnen spelen, vrolijk het leven
begroeten, ze moeten naar school kunnen en een basis leggen
voor een stevige toekomst. Via deze schrijnende beelden trok
in de voorbije vredesweek Pax Christi de aandacht op de vluchtelingenproblematiek.
In het afgelopen jaar waren meer dan 20 miljoen vluchtelingen,
asielzoekers en andere mensen in nood op de dool, zo meldt
het Hoog Commissariaat voor Vluchtelingen van de Verneigde
Naties. Het beschamende daarbij is dat het uitgerekend de
derdewereldlanden zijn die het grootste aantal vluchtelingen
moeten opvangen. Veel van deze mensen hebben vreselijke trauma’s
doorgemaakt en hebben nood aan meer dan een materiële opvang.
Wat de kinderen betreft heeft het Hof van Straatsburg de opsluiting
van kinderen in gesloten opvangcentra verboden. Toch blijft
deze praktijk bestaan, ook in ons land. In deze vredesweek
wordt de aandacht gevraagd voor de schrijnende situatie van
veel vluchtelingen. Pax Christi roept daarom alle beleidsorganisaties
op om mee te werken aan structurele maatregelen zoals controle
op de wapenhandel, het afsluiten van eerlijke handelsakkoorden
zodat westerse producten de eigen landbouw in het Zuiden niet
komen ontwrichten. Door recente evolutie in Europa is het
grensbeleid en de vluchtelingenproblematiek een zaak geworden
van de ministers van buitenlandse zaken en justitie. Daarmee
kan men de eigen verantwoordelijkheid rustig van zich afschuiven.
Het asielrecht dient aangepast en verfijnd te worden. De Westerse
landen moeten daarbij veel verder gaan dan ze nu doen. Men
moet grondige studies maken over de bedreigende oorzaken die
mensen ertoe dwingen hun land te ontvluchten, men moet bekommerd
zijn om ecologische veranderingen waarvan de armsten het eerste
slachtoffer zijn, enz.
Het zijn allemaal structurele maatregelen die van levensbelang
zijn. Maar ik denk dat wij elk persoonlijk ook een stuk kunnen
bijdragen voor een hartelijke en gastvrije sfeer. Onze persoonlijke
levensstijl, onze stijl van samenleven en onze religieuze
mentaliteit komen daarbij in vraag te staan. Ik denk dat het
niet toevallig is dat deze vredesweek elk jaar in het begin
van oktober wordt gehouden. Deze week, op 4 oktober vierden
we het feest van de heilige Franciscus, de man die met de
dieren sprak en door zijn sobere levenshouding een nieuwe
mentaliteit in Europa teweeg bracht. Franciscus kennen we
vooral via zijn zonnelied, waarnaar we straks luisteren.
Is er een verband
tussen dit lied dat een lofzang is op de natuur en op God
de Hoeder en beschermer van de aarde en het probleem van de
vluchtelingen? Ik denk van wel. Mochten wij diezelfde verbondenheid
voelen als Franciscus wellicht zouden we meer vredevoller
mensen zijn, die hun leven en lot willen delen velen.
Gebed
Om kleine mensen,
Ongezien en niet in tel –
Om kleine kinderen
Uit wier mond Gij lof bereidt
Om oude mensen
Alleen nog afgerekend
Op hun rendement –
Om alle dieren,
Overweldigd in plaats van gehoed
–
Wat is toch die kleine mens
Dat Gij, God, die gedenkt?
Om heel de zelfkant
Van uw schepping
Roepen wij: Heer, ontferm U. (S. de Vries)
Lied 653: “Zij die stom
zijn, ver heen, koud, steen in steen”
Inleiding op het zonnelied
Franciscus werd in 1182
geboren in Assisi als zoon van een rijke koopman. Na een periode
van verkwisting ondergaat zijn leven een grondige verandering.
Hij verzaakt aan een kerkelijke carrière, wijst de rijkdom
van zijn ouders af en kiest ervoor om melaatsen en armen te
verzorgen en enkele vervallen kerkjes weer op te bouwen. Stilaan
ontstaat rond hem een beweging die op een radicaal evangelische
manier gaat leven en zo een antwoord tracht te geven op de
diepe impasse waarin de samenleving was geraakt.
Twee jaar voor zijn dood lag Franciscus zwaar ziek in zijn
cel. Vanwege zijn oogkwaal kon hij overdag het zonlicht niet
verdragen en ’s nachts was het haardvuur hem nog te veel.
In zijn cel krioelde het van de muizen zodat hij niet kon
slapen of bidden. Op een nacht bidt hij God om hulp, maar
inwendig hoorde hij een stem die hem troost en helpt zijn
ziekte te aanvaarden. De volgende morgen roept hij zijn gezellen
samen en zegt: om de Heer te prijzen en mezelf te troosten
en te bemoedigen en om anderen te stichten wil ik een lofzang
maken op de Heer, een lofzang over zijn schepselen waarvan
we iedere dag gebruik maken, die we nodig hebben om te blijven
leven, waarin het menselijke geslacht de Schepper zo vaak
beledigt en voor welke voortreffelijke gaven we iedere dag
weer ondankbaar zijn.”
Toen ging hij rechtop zitten, trok zich terug in overweging
en enige tijd later begon hij te zingen:
Zonnelied
Allerhoogste, almachtige,
goede Heer
van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegening.
U alleen, Allerhoogste, komen zij toe
En geen mens is waardig U te noemen.
Geloofd zijt gij, mijn Heer, met al uw schepselen,
vooral heer broeder zon, die de dag is,
en door wie Gij ons verlicht.
En hij is mooi en stralend met grote luister.
Van U, Allerhoogste, draagt hij het zinnebeeld.
Geloofd zijt gij, mijn Heer,
door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt gij ze gemaakt
Schitterend, kostbaar en mooi.
Geloofd zijt gij, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht en de wolken,
het helder weer en ieder jaargetijde,
waardoor Gij uw schepselen in leven houdt.
Geloofd zijt gij, mijn Heer, door zuster water,
die heel nuttig is, nederig, kostbaar en kuis.
Geloofd zijt gij, mijn Heer, door broeder vuur,
door wie Gij voor ons de nacht verlicht.
En hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.
Geloofd zijt gij, mijn Heer, door zuster aarde, onze moeder
die ons in leven houdt en leidt
en allerlei gewassen en kleurige bloemen en kruiden voortbrengt."
"Loof en zegen mijn Heer
en dank en dien Hem met grote nederigheid."
"Geloofd zijt
gij, mijn Heer, door hen
die vergiffenis schenken door uw liefde
en ziekte en verdrukking dragen.
Gelukkig zij die dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, zullen zij worden gekroond."
"Geloofd zijt gij, mijn Heer,
door onze zuster de lichamelijke dood,
waaraan geen mens kan ontsnappen.
Wee hen die sterven in doodzonde.
Gelukkig wie zij aantreft in uw allerheiligste wil
Want de tweede dood zal hun geen kwaad doen."
"Loof en zegen mijn Heer
en dank en dien Hem met grote nederigheid."
Homilie
Met dit gedicht krijgen
we een diep inzicht in de religieuze beleving van Franciscus.
Via een lofzang op de natuur gaat Franciscus een symbolische
weg naar de diepte van zijn ziel.
Het gedicht begint met een lofzang op de grootheid van God,
de Ene en Verhevene. Na deze verticale beweging slaat zijn
gevoel om in een horizontale. Drie keer wordt een zuster-broederpaar
genoemd:
Heer en broeder zon – zuster maan
Broeder wind – zuster water
Broeder vuur – zuster moeder aarde
Opvallend is daarbij hoe hij met een heel krachtig, vaderlijk
beeld begint en eindigt met een heel moeder. De mannelijke
beelden beschrijft hij als krachtig, vol groei en dynamiek,
de vrouwelijke met innigheid en innerlijkheid. Het is, zo
schrijft E. Leclercq alsof Franciscus via de kosmos twee aspecten
in zijn eigen persoon tracht samen te krijgen. Het mannelijke
en vrouwelijke principe beheersen niet alleen heel de schepping,
maar vormen ook een polariteit in hemzelf die hij tot verzoening
tracht te brengen. Daardoor ontstaat een gevoel van heelheid
en integratie wat een dieper besef van religiositeit wakker
maakt.
In dit gedicht drukt Franciscus niet alleen zijn mystieke
ervaring van de kosmos, van God en van zijn diepere zelf uit,
maar hij verbindt deze symboliek met zijn manier van leven.
Via getuigenissen weet men dat hij altijd vol eerbied over
stenen liep, omdat ze hem deden herinneren aan God die heeft
gezegd een Rots voor de mens te zijn. Kaarsen of fakkels doofde
hij nooit, maar liet ze spontaan uitgaan uit eerbied voor
Hem die het Licht wordt genoemd. De zon was voor hem symbool
van gerechtigheid en het water symboliseerde de boetvaardigheid.
Via het water van de doop ondergaan we immers een eerste reiniging.
Franciscus verbindt zo de Blijde Boodschap met de grote symbolen
van de kosmos, die op hun beurt verwijzen naar zijn eigen,
innerlijke krachten. Anders gezegd: in een periode van diepe
ellende, van ziekte en lichamelijke aftakeling ontvangt Franciscus
de kracht en inspiratie om de macrokosmos te verbinden met
zijn eigen microkosmos en dat alles te verbinden met de kabot
Adonai, de heerlijkheid van God.
Ten slotte zie je op het blad dat de laatste strofen een beetje
inspringen. Het zijn enkele verzen die hij later aan het gedicht
toevoegde en die betrekking hebben op de wereld van de mensen
met hun conflicten, hun lijden en verdriet. Zo vindt het hele
gedicht zijn laatste doel in de mens die zich verzoent met
zichzelf en de ander. De grote kosmische verbondenheid krijgt
zijn diepe betekenis als dit tegelijk voert tot vrede en verzoening
tussen mensen. Zo eindigt dit gedicht in een diep gevoel van
mededogen.
Ik wil deze bezinning daarom afsluiten met het zingen van
een psalm die op een eigen manier de verwondering uitspreekt
over de schoonheid van de schepping en de plaats van de mens
daarin.
Psalm 8: “Heer onze
Heer, hoe zijt gij aanwezig”
Groot dankgebed 142:
“Wat geen oog heeft gezien”
Na de communie 617:
“De Heer is mij tot hulp en sterkte”
|