------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




21 januari 2006: 4e zondag door het jaar

Het visioen van Jesaja

Maurits Eyken

Inleiding

Toen ik tijdens de voorbereiding van deze viering op zoek ging naar de lezingen van deze zondag, kwam ik op een website van een van de talrijke kerken aanwezig op het net. Bij de liturgische kalender van een orthodoxe versies stond er voor deze week genoteerd: “op woensdag en vrijdag onthouding en vleesderven”. Spontaan dacht ik aan de “quatertemperdagen” van weleer - waarbij we bij het begin van elk seizoen - moesten vasten en vleesderven en dacht bij mezelf: “wat zijn kerken - er doorheen de geschiedenis en ook nu nog - er toch wonderwel in geslaagd om de essentie van religiositeit te versluieren” en zich vooral bezig te houden met wat niet essentieel is.

Maar onmiddellijk bedacht ik dat het inbouwen van dagen van soberheid in deze wereld van ongebreidelde consumptie eigenlijk wel zinvol en religieus (verbonden in deze wereld) kan zijn en het beperken van bepaalde vormen van overdadige vleesconsumptie lijkt me nu ook niet zo zinloos. Het beleven van de seizoenen al dan niet met aan gepaste vruchten van eigen bodem of zoiets, is op zich ook niet zo gek. Gebruiken die op het eerste zicht verouderd of verstard overkomen, blijken bij nader toezien - in deze tijd - meer zinvol te duiden dan vijftig jaar gelden.

Ik vraag me dan ook vaak af hoe een gelovige gemeenschap in deze tijd aan de ene kant moet omgaan met snelle maatschappelijke veranderingen en toch verbonden kan blijven met de initiële inspiratie, de vonk, die mensen heeft aangezet de geschiedenis gelovig en rechtvaardig te duiden en op te nemen. En ik stel vast dat die spanning van alle tijden is, niet alleen van deze postmoderne tijd.

De lezingen van deze zondag tonen ons dit ten dele aan. Ze gaan over twee krachtige momenten in de geschiedenis, namelijk Jesaja bij het ontstaan van het religieuze Israël na de ballingschap en de figuur van Jezus van Nazareth die het visioen van Jesaja terug opneemt.

We beginnen deze viering dan ook met een lezing uit Jesaja (eerste visioen):

De geest van God, de Heer rust op mij
Want de heer heeft mij gezalfd
Om aan armen het goede nieuws te brengen,
heeft hij mij gezonden
Om aan verslagen harten hoop te bieden
Om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
En aan geketenden hun bevrijding
Om een genadejaar van de Heer uit te roepen
Om allen die treuren te troosten

Gebed en inleiding op lied 628

God, gij voedt ons
met uw visioen van vrede
Gij wijst ons de weg naar Jeruzalem
door Jezus van Nazareth.
Uw lichtende wolk gaat ons voor door de woestijn
In ballingschap maak Jij ons maakt tot pelgrims

Lied 628: “Voor mensen die naamloos”

Tweede lezing uit Lucas

Jezus keerde gesterkt door de Geest terug naar Galilea.
Het nieuws over hem verspreidde zich in de hele streek.
Hij gaf onderricht in de synagogen en werd door allen geprezen.
Hij kwam ook in Nazareth waar hij was opgegroeid
en volgens zijn gewoonte ging hij op Sabbat naar de Synagoge.
Toen hij opstond om voor te lezen,
werd hem de boekrol van de profeet Jesaja overhandigd
en hij rolde hem af tot de plaats waar geschreven staat:
     De geest van de Heer rust op mij
     Want hij heeft mij gezalfd
     Om aan armen het goede nieuws te brengen
     Heeft hij mij gezonden
     Om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
     en aan blinden het herstel van hun zicht
     Om onderdrukten hun vrijheid te geven
     Om een genadejaar van de Heer uit te roepen.
Hij rolde de boekrol op, gaf hem terug aan de dienaar en ging weer zitten,
de ogen van alle aanwezigen in de synagoge waren op hem gericht.
Hij zei tegen hen: Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan.

Duiding

Beide teksten die we zo juist gelezen hebben, zijn – zoals ik al zei in de inleiding -ontstaan op heel sterke momenten van de geschiedenis van Israël en van de jonge christelijk kerk.

Jesaja schrijft zijn visioen na de ballingschap en ligt mee aan de basis van het ontstaan van het religieuze Israël. Maar die teksten hebben ook de eerste kristenen geïnspireerd bij het tot stand komen van de jonge kerk. In de evangelietekst die we gelezen hebben, interpreteert Lucas het optreden van Jezus als een heropnemen van de traditie van Jesaja en dat vindt zijn neerslag in de Bergrede, met een heel krachtig ethisch appel tot herstel van een rechtvaardige maatschappelijke orde zoals Jesaja dat ook al geformuleerd had 500 jaar voordien.

En dan kan je natuurlijk de vraag stellen: waarom laat het Lucasverhaal Jezus het visioen van Jesaja herformuleren? Als hij geen jota aan de wet verandert, als hij de Thora niet opheft, wat is dan het doel van de Bergrede.

Om dat te begrijpen moeten we een en ander plaatsen in zijn historische context. De teksten van Jesaja, maar ook de verhalencyclus rond Mozes, de wetgever en de woestijnervaringen, zijn geschreven na de terugkeer van een kleine groep ballingen tussen 539 en 520. Die kleine groep was trouw gebleven aan de oude taal en tradities en weigerden de maatschappelijke veranderingen, die er in Israël tijdens de bezetting hadden plaats gehad te aanvaarden. Zij willen de oude nomadische traditie, waar Jahwe onder zijn volk leeft in het verbond, gesymboliseerd door de ark, herstellen.

Maar op dat ogenblik zijn er ook andere religieuze tradities met hun eigen verhalen, met vaak heel uiteenlopende benaderingswijzen en inspiraties. Al die tradities reageren op de zeer pijnlijke ervaring van de ballingschap en willen een Israël tot stand brengen dat, aan de ene kant zijn kracht put in het verleden en anderzijds toch op een aangepaste manier omgaat met de grondig gewijzigde maatschappelijke realiteit.

In een eerste reeks Jesaja-teksten wordt de ballingschap geduid als het gevolg van onrechtvaardige sociale verhoudingen met de onvoorwaardelijke oproep om die onrechtvaardige situatie resoluut te beëindigen en aandacht te schenken aan de zwakken, de weduwen en de wezen.

In een tweede reeks teksten wordt het lijden van de getrouwen, die ondanks hun trouw toch in ballingschap gevoerd werden, geïnterpreteerd als een plaatsvervangend lijden voor de zondige gemeenschap. Die traditie kennen wij van de teksten van de lijdende dienaar van Jahweh. De jonge christelijke kerk heeft daarin zijn kracht en inspiratie gevonden om het lijden en de dood van Jezus te verwerken en zo heeft er zich een verlossingstheologie ontwikkeld, die het christendom heel sterk heeft beïnvloed.

Een derde traditie geeft aan hen - die de zuiverheid van de traditie hebben weten te behouden “terwijl zij vreemden waren in een ander land” - een bijzondere plaats bij het volk om voor te gaan in de tempel. De Jesaja tekst zegt letterlijk: “En jullie worden priester van de Heer genoemd, dienaar van Onze God zul je heten”. Deze stroming mondt uit in de theologie van het offer.

De verschillende interpretaties zijn antwoorden op een gewijzigde maatschappelijke situatie, een crisis. Maar juist vanuit die diepe crisis ontstaat een nieuw religieus elan, het religieuze Israël met de Thora als basis. De vijf eerste boeken van de Bijbel - die wij kennen als de Pentateuch – worden samengesteld uit die diverse, vaak soms tegengestelde religieuze tradities.

Maar een deel van deze nieuwe “priesterkaste” gaat - mede vanuit zijn zorg om de zuiverheid van het geloof en cultuur te behouden en te herstellen, - vervallen in ritualisme en legalisme, ze worden conservatief en detaillistisch. Bovendien gaan ze het feit te behoren tot de groep van “zuiveren” en het uitvoeren van de rituelen behorende bij de status van die groep als voorwaarde stellen om uitverkoren te zijn. M.a.w. ze creëren een gelaagde maatschappij met verschillende rechten en plichten, waarbij de allerzwaksten, namelijk armen en gehandicapten, uiteindelijk uit de boot vallen. Of de groep die zelf aan de basis lag van de religieuze vernieuwing, komt door de evolutie lijnrecht te staan tegenover zijn eigen bron van inspiratie waar Jesaja, oproept tot de bescherming van de weduwen en de wezen en van de vreemdeling, een samenleving op basis van gelijkheid met aandacht voor de zwakken.

En die priesterkaste heeft in de tijd van Jezus van Nazareth een vrij grote macht en impact gekregen in de tempeldienst, de rituelen, de wetgeving. Zij misbruiken de Thora als instrument van macht en stellen zich boven het volk. En dan begrijpen we in welke context de Bergrede tot stand komt. Jezus van Nazareth brengt een beweging op gang die terug aansluit bij de oorspronkelijke inspiratie van Jesaja, waar ook Johannes de Doper in geplaatst wordt door de Evangelisten, waarbij de beleving van de Thora naar de geest - en niet naar de letter - terug een onvoorwaardelijk ethisch appel inhoudt voor de realisatie van een rechtvaardige samenleving.

Maar de Bergrede is geen eenduidig antwoord van één bepaald moment, het is de resultante van een langdurig bewustwordingsproces van meerdere gemeenschappen en tradities. Want ook de jonge kerk maakt een ballingschap mee, een woestijntocht: eerst de zeer pijnlijke ervaring van het lijden en dood van Jezus, daarna de verstoting uit de tempel en ten slotte de vervolging. En dus: de diepe crisis is weer de aanzet tot een nieuw religieus elan, een nieuwe inspiratie met meerdere bronnen.

Ik zie dus een drietal constanten. Het religieuze elan komt tot stand bij twijfel of zelfs crisis, door ontmoeting van diverse interpretaties (die daarom niet altijd op één lijn zitten) en uit het zoeken naar een nieuw antwoord in een gewijzigde situatie; of anders gezegd, vanuit de religieuze praxis zelf, vanuit een concrete maatschappelijke context.

Ik denk dat wij in ons eigen “onderweg zijn” deze drie elementen moeten bewaken.

- Vertrekken van uit het niet-weten, vanuit de twijfel
Wij moeten ons in de naakte menselijke existentie durven plaatsen en aan elkaar via verhalen, Bijbelse teksten en rituelen doorgeven waarin we als gemeenschap - in deze tijd – willen of zouden willen geloven. M.a.w. we sacraliseren verhalen, rituelen, een ruimte, maar we verabsoluteren ze niet, ze verwijzen steeds naar iets anders, naar wat we niet kunnen benoemen.

- Diversiteit
Er moet in elke gemeenschap - ook in de onze - ruimte zijn voor diversiteit van religieuze invulling en duiding. Het samenkomen in diversiteit, geeft kracht.

- Praxis die ons aanzet om ons zelf te overstijgen
Onze rituelen en symbolen moeten ons aanzetten om tegen alle logica in te blijven geloven in het visioen, om op te komen voor mensenrechten en de verdediging van de zwakken, om te ijveren voor vreedzame conflictoplossingen, een eerlijke verdeling van de rijkdommen en versobering van levenstijl om anderen meer kansen te geven.

De drie elementen moeten aanwezig zijn, willen we de dynamiek van het visioen behouden. Die concretisering ervan is dus nooit af, het is een constante zoektocht van een geïnspireerde en inspirerende gemeenschap.
In aansluiting hiermee zingen we lied nr. 7 over de plaats waar wij bijeenkomen.

Lied 7: “Zomaar een dak boven wat hoofden”

Dankgebed 143 met gezongen refrein

Onze vader

Vredewens

Delen van het brood

Lied 26: “Hij die de blinden weer liet zien”

Slotbezinning : Voorbeden van de derde wereldgroep: oproep tot gender millennium-normen

Muziek...
Dit was muziek van de Ruth Crawford Seeger, een vrouw, een Amerikaanse componist uit de eerste helft van de twintigste eeuw).

Deze week ging heel wat aandacht naar het glazen plafond bij de VRT waar vrouwen niet door geraken. Aan de top zijn er geen vrouwen. Moeten we nu met de wereldgroep naar de VRT stappen en aandacht vragen voor de derde millennium doelstelling? Aan vrouwen dezelfde kansen geven als aan mannen; empowerment voor vrouwen bevorderen.

"Overal in de wereld kampen vrouwen met dezelfde problemen, alleen de intensiteit verschilt.” Dit zegt Albertine Tshibilondi Ngoyi. Zij is Congolese en ze doceert aan de ULB en de UCL. Ze wijdde haar doctoraat aan de situatie en de status van de Congolese vrouwen in de provincie West-Kasaï.
In een interview dat vorige week in Tertio (Nr 361) stond, vertelt ze hoe ze zich moet verweren tegen de beschuldiging dat ze westers gedachtengoed binnenbrengt in de Afrikaanse maatschappij:

"Op de universiteit van Kinshasa wilde ik een seminarie geven over de ontwikkeling van de vrouw in de Afrikaanse samenleving. Dat idee stootte op heel wat weerstand bij de mannelijke collega's en studenten. Ze zeiden me: 'U importeert de emancipatieproblemen uit het Westen. Congo is nog niet eens een democratie, u kan niet verwachten dat we ons met de vrouw gaan bezighouden.' Mijn voorstel verstoorde de gevestigde orde. Ik heb hen duidelijk gemaakt dat het de vrouwen zijn die het land rechthouden: ze bewerken de akkers, ze verzorgen het vee, ze brengen het nageslacht groot, ze voeden Afrika door hun informele economie. Toen de mannelijke studenten eindelijk beseften dat als er geen vrouwen waren, zij er ook niet waren geweest, kwamen ze opeens wel naar de les."

In het interview vraagt Tshibilondi aandacht voor de vrouwen aan de basis, die leven in de arme wijken van het land. Ze zegt:

“Vrouwen worden te weinig erkend in hun belangeloze inzet. We moeten vrouwelijke groeperingen aanmoedigen in hun wil tot verandering. We moeten hen bovenal de kansen en de vrijheid geven zich te organiseren met het oog op een participatieve ontwikkeling. Alleen als ze sterk, autonoom en vol vertrouwen zijn, kunnen vrouwen het partnerschap met mannen aan.

 

------