------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




2 juli 2006 : dertiende zondag

Zijn kracht doet leven

Marcel Braekers

Openingszang 25: “Onze hulp is in de naam van de Heer”

Gebed

Vanuit onze nood en onze vragen,
Vanuit de diepte van verlangen roepen wij tot U, o God.
Hoor naar ons en doordrenk ons met uw kracht.
Want zo hebt Gij ooit gedaan aan Jezus uw geliefde kind.
Op Hem zijt Gij neergedaald en in Hem blijven wonen,
Daarom kon Hij troost zijn en toekomst
Voor allen die zochten naar houvast en perspectief.
Mochten ook wij die kracht ondervinden
Nu wij mogen delen in zijn brood en wijn.
Wij vragen het U, God,
Die met ons meegaat doorheen alle tijden.

Lied 124: “Ik geloof in de God in het begin en de laatste zin van de dingen is”

Inleiding op de lezing

Zo dadelijk horen we een langere lezing uit het evangelie van Marcus. Ik wil enkel deze tekst in het grote geheel plaatsen waardoor hij nog meer sprekend wordt. Marcus heeft eerst een aantal parabels samengebracht waarin Jezus vertelt over een zaaier of over het mosterdzaadje, parabels waarin sprake is van de sterke groeikracht van het Rijk van God. Vervolgens beschrijft hij hoe diezelfde kracht in Jezus werkzaam is. Eerst beheerst Hij de chaotische krachten van de natuur door de storm op het meer te stillen. Daarna geneest hij een psychiatrisch gestoorde man van zijn demonische bezetenheid. In de twee verhalen die we nu horen geneest Hij een vrouw die lijdt aan onregelmatige menstruatie en vervolgens wekt Hij een meisje uit de dood op. Het geheel eindigt met een bezoek aan zijn geboortestad waar Jezus door de inwoners wordt verworpen. Daarmee geeft Marcus in een notendop zijn visie weer. Gods kracht zal zich in deze wereld onweerstaanbaar doorzetten, hoe het er ook aan toe mag gaan. Diezelfde kracht wordt zichtbaar in deze mens, Jezus van Nazareth. Maar de wereld zal er slechts oog voor hebben via lijden en opstanding van Jezus en via het opnemen en verwerken van zijn eigen leed.

Marcus 5, 21 – 43.

Lied nr. 26: “Hij die de blinden weer liet zien”

Homilie

Een procédé dat Marcus wel meer toepast is het in elkaar schuiven van twee verhalen die volgens hem iets met elkaar te maken hebben. Zo vertelt hij dat de leiders van het volk Jezus zoeken te vervolgen en hij schuift daarin de anekdote dat ook zijn familie hem wilde meenemen, omdat ze vonden dat Hij niet goed bij zijn hoofd was. Of hij vertelt een verhaal van een lamme die wordt genezen en voegt daarin een verhaal van vergeving van zonden. Zo ook vandaag. Binnen het verhaal van de dodenopwekking schuift hij het verhaal van een vrouw die door aanraking van Jezus’ mantel genezen wordt. De verbinding tussen de twee verhalen is het getal 12.

De vrouw leed twaalf jaar aan onregelmatig bloedverlies waardoor ze geen kinderen kon krijgen, haar man van haar mocht scheiden, waardoor ze voortdurend leefde in een toestand van onreinheid en dus was uitgesloten van alle sociale en religieuze contact. Bloed bevatte de levensziel, menstruatie bracht een vrouw aan de grens van leven en dood, de schemerzone waar men angst voor had, vandaar die voor ons vreemde regel dat zij in die periode onrein was. Dat had niets met vrouwenhaat te maken maar met een taboe voor het geheimzinnige. In dit geval zorgde die wet voor een verschrikkelijke isolatie. Vandaar dat de latere kerkvaders zoals Origines en Johannes Chrisostomos haar voorstelden als een model van geloof. Zij die niet aangeraakt mocht worden, die in haar eenzaamheid wellicht hoopte in liefde omhelsd te worden, gaat uit zichzelf naar voor en raakt Jezus aan. Ze wil de kracht die door Hem stroomt ook ondervinden.

Dit verhaal verbindt Marcus met dat van een meisje dat twaalf jaar is en dus volgens gebruiken in de Oudheid aan de grens staat van vrouw zijn en vruchtbaarheid. Ze is ernstig ziek en sterft in de tussentijd dat Jezus naar haar op weg is. De dood wordt in de Bijbel dikwijls voorgesteld als een soort van slaap. De Griekse woorden die na de dood van Jezus worden gebruikt zijn ook dat Hij slaapt en moet gewekt worden. Jezus maakt haar wakker en geeft haar aan haar ouders terug.

De eerste vrouw kon niet vruchtbaar zijn, de tweede stond aan de grens van vruchtbaarheid. In beide herstelt Jezus het vermogen om leven door te geven. Leven dat Hij zelf ontving van zijn Vader, waarover Hij getuigde in de parabels en dat Hij nu doorgeeft aan wie afgesloten is, opgeschreven ten dode of dood. Dezelfde kracht waarmee chaotische krachten inde natuur worden teruggebracht naar orde zoals bij de bezetene of in de storm.

Deze voorstelling van Jezus door Marcus is bijzonder boeiend, ook voor ons. We geloven in de kracht van een troostend woord, de helende kracht van een zegenende hand. Je kan voelen hoe sommige mensen iets uitstralen dat je vertrouwen geeft, hoe zij in je krachten herstellen of wakker maken waarvan je niet vermoedde dat ze er waren. Zo zag Marcus Jezus, wellicht vanuit de verhalen die Petrus hem vertelde. Petrus, de bange scheet, die voor Jezus vluchtte en net het tegendeel was van de vrouw waarover hij vertelde aan Marcus. Wat Jezus deed was Gods kracht doorgeven, een verbinding tot stand brengen tussen wat sluimerde als hoop in de mens en wat God in die mens wilde teweeg brengen. Zo was en zo is Hij. Zo wil Hij ook vandaag in elke van ons werken, iets op gang brengen waar je zelf nooit op had gehoopt of in durfde te geloven. Laat dei kracht van God in je stromen en vruchtbaar worden.

Groot dankgebed: uit Zolang wij ademhalen (S. de Vries) p. 182–187

(...)
Zoals vandaag het licht weer over ons opging,
zo heeft uw liefde ons opnieuw geroepen.
Hebt Gij ons genodigd uw woord te belichamen op aarde,
uw heil te vieren in brood en wijn en daarvan rond te delen,
om blij te zijn met de blijden, bedroefd met de treurenden, om te helpen, wie geen helper heeft.

Laat deze taak in ons hart geschreven staan.
Geef, dat wij uw stem niet verloren laten gaan in het rumoer van onze mensenwereld,
in de waan van de dag.

Maak ons tot wat wij mogen zijn:
bevrijd, om te bevrijden,
getroost, om te troosten,
geliefd, om lief te hebben.

Gij hebt ons elkaar gegeven,
mensen onder ons tot uw dienst geroepen om herder te zijn,
met hun geloof, hun twijfel, hun gaven, hun gebreken,
maar aangeraakt door uw Geest.

Daarom bidden wij voor deze dienstdoenden,
deze ambtsdragers,
vrouwen en mannen:
dat zij nooit in tegenspraak zullen zijn met uw menslievendheid.

Voor predikanten en priesters,
dat zij de waarde van uw Woord kunnen vertolken,
en het geheimenis niet beschadigen.
(...)

Na de communie nr. 657  (Psalm 139): “Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij”

 

 

------