------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




30 april 2006: Derde paaszondag

Van ervaring uit het dagelijkse leven naar verrijzeniservaring

Pater Marcel

Intredelied nr. 504: “Licht dat ons aanstoot in de morgen”

Begroeting

Onlangs las ik een mooi gesprek met Marcellin Theeuwes, de prior van de Grande Chartreuse, u weet wel het strengste klooster in onze christelijke wereld, waar de monniken als kluizenaars in de diepste afzondering leven. In een interview zei deze man:

“Meestal sterven de monniken hier als ze oud of heel oud zijn. Dan hebben ze heel hun leven gegeven, dan zijn ze echt uitgeleefd, dan verlangen ze echt naar iets anders, naar een overgang. Ze zien er naar uit dat de belofte van het evangelie wordt ingelost, die van het hiernamaals. Wat moet ik mij daarbij voorstellen? Zo weinig mogelijk, er niets rondom fantaseren. Het blijft een mysterie, daar leef ik mijn hele leven voor. Ik leef met een geheim. Dat is het mooie van het leven: dat ik niet alles weet, dat niet alles is ingelost, dat er beloftes blijven en dat ik niet weet hoe die belofte ingelost zal worden.” ( L. Fijen, de reis van je hoofd naar je hart, p. 150)

Wat ik zo mooi vind in deze uitspraak is dat een man, die zich alles ongeveer ontzegd heeft dat dit leven aan genoegen kan bieden, die helemaal leeft als een gepassioneerde voor dat ene, zijn God en aangenomen worden door die God, dat uitgerekend zo iemand kan zeggen: de verrijzenis blijft voor mij een mysterie. Ik leef met een geheim en zo is het mooi.

We hebben de Paasnacht gevierd, ons toevertrouwd aan de symbolen van licht en water, we hebben geluisterd naar de grote verhalen van de heilsgeschiedenis. Wat heeft dat alles met ons gedaan? Ik moet in de volgende tijd op enkele plaatsen gaan spreken over de verrijzenis. Elke keer voel ik in het vragenuur met hoeveel vragen iedereen worstelt. Is dat niet vreemd dat het sluitstuk van heel ons geloof voor iedereen als een mistig vraagstuk blijft hangen? ‘Indien Christus niet is verrezen is ons geloof de grootste dwaasheid en zijn wij de meest beklagenswaardige mensen’ schrijft sint Paulus. En toch is de twijfel niet vreemd en blijven we met het meest onzekere en onbekende van ons leven achter.

Hoe gaan we om met die onzekerheid om? Vandaag horen we in het evangelie een kras verschijningsverhaal. Jezus toont zijn wonden en begint zomaar een stuk vis voor de ogen van iedereen op te eten. Wie durft nog twijfel als hij zoiets leest? Maar zo werkt het niet. Dan is de uitspraak van de prior van de Chartreuse eerlijk en mooi als hij zegt: ‘Ik kan mij daar niets bij voorstellen, maar leef met een geheim.’ Is het voor ons ook mogelijk om in zo’n houding in te treden? Ik bedoel: het niet weten durven toelaten en precies gedragen door dit niet weten zich durven toevertrouwen aan Hem die we eren als de bron van ons leven. Het wezen van vertouwen is precies dat het voorafgaat aan kennis en voorspelbaarheid en toch niet blind hoeft te zijn.

Gebed

Gij hebt het licht geroepen
Uw eerste woord
Dat alle woorden vooraf gaat –
En zie, het was goed.
Daarom zoeken wij uw aangezicht
Om wat niet goed, niet gaaf is
En met uw goede schepping vloekt:
Het gebroken leven,
De verdampte hoop
De verloren liefde
Het vergoten bloed
De betraande ogen.

Gij die uw schepping zult voltooien
Houd onze wereld aan uw hart en beschijn haar
Met de nooit ondergaande zon van uw erbarmen.     (S. de Vries)

Lofzang 112 : “Zingt van de Vader, die in den beginne de mensen schiep”

Inleiding op de lezing

Soms beseffen we het niet meer goed, maar over de dood en de verrijzenis van Jezus wordt in de Bijbel op heel verschillende manieren gesproken. Wij hebben de verzamelde teksten voor ons liggen en voegen die allemaal samen, maar dat was zo niet in de eerste tijd. In de ene gemeente gebruikte men het woord ‘zien’, op een ander plaats spreekt van ‘zich tonen of verschijnen’. Iemand gebruikt het beeld van ‘het lege graf’, een ander de plaats van samenkomst van de leerlingen. Wat doorheen de verschillen wel als een constante terugkeert is de vrees (phobos) die mensen aangrijpt, en wel omdat iets van goddelijke heerlijkheid (kabbôth) zich manifesteert. De lezing die we nu horen ontstond in de verteltraditie waarbij men gebruik maakt van woorden als ‘zich tonen’ en ‘zien’. Daarbij gaat Lucas heel ver om uit te drukken  dat wat de leerlingen ervaren geen hersenschim is, maar te maken heeft met de Jezus die ze kenden vanuit hun omgang met Hem.

Lucas 24, 35 – 48

Lied 500: “Christus is verrezen”

Homilie

Mag ik alvorens over het mysterie van de verrijzenis te spreken, beginnen met een alledaagse ervaring, die u wellicht allemaal kent?

Wij kennen allemaal momenten dat je plots wordt getroffen door iets dat heel schoon is of heel aangrijpend. Of denk aan een ervaring waarbij je getroffen wordt door de liefdevolle uitstraling van iemand. Je staat daar en bent als aan de grond genageld. Connie Palmen beschrijft zelfs in haar boek I M, dat ze bij het eerste zien van haar geliefde het in haar broek deed. Er zijn dus bijzondere momenten dat je als weggerukt uit jezelf staat toe te kijken, bevangen door zoiets als schroom, verlegenheid. Een soort van vrees, die anders is dan de lichamelijke angst. Ik weet dat als ik die persoon zie, dat beeldje, dat stukje muziek hoor of dat gedicht lees ik in een bijzondere stemming kom. Ik noem ze daarom ‘révélabilités’, zoals Derrida zegt, dingen of mensen die een aanzet kunnen zijn tot ‘une révélation’. Maar om van het ene naar het andere te kunnen gaan moet je een soort van pelgrimstocht afleggen. Anders gezegd: opdat dit prachtige stukje muziek mij brengt bij iets heel nieuw, iets van het uitzonderlijk mooie, moet ik een weg afleggen waarbij ik mij overgeef en laat drijven.

Deze ervaring uit het dagelijkse leven zou ik willen toepassen op wat wij noemen de verrijzenis en de verrijzeniservaring. Laat me daarom eerst enkele misverstanden uit de weg ruimen. Als er sprake is van een leeg graf dan is dat op vlak van de tekst zelf reeds niet bedoeld als een onomstotelijk bewijs dat Jezus’ lichaam weg is en verrezen. Het lege graf is de plaats, zeg maar de symbolische plek, waar een openbaring van God gebeurt via een engel. Als er sprake is van Jezus die verschijnt te midden van de leerlingen is het niet de bedoeling van Lucas om een empirisch feit weer te geven, maar spreekt hij van diezelfde vrees of schroom die de leerlingen overvalt, over de tijd die ze nodig hebben om tot de ervaring te komen dat het niet een geest of spook is, maar de levende Heer die bij hen is. In elk van die situaties gaat het om een ervaring van het goddelijke, een zich geven van het heilige. De evangelist Johannes gaat daarin het verste. Vanuit zijn joodse achtergrond wil hij op in elke redevoering en in elk verhaal erop wijzen dat de heerlijkheid van God, de ‘kabbôd’, zichtbaar wordt. Vandaar de vrees. In dat opzicht moet je deze verhalen lezen in de lijn van het Oude Testament waar Gods glorie verschijnt: aan Mozes in het brandende braambos, aan Abraham bij de eik van Mamre, enz. Het heel nieuwe hier is dat diezelfde heerlijkheid van God nabij komt in een mens, namelijk de persoon van Jezus. In Hem werd de glorie van de Vader zichtbaar. Alle verrijzenisverhalen moeten we in dat licht lezen. Van de ene kant als iets dat helemaal niet nieuw is. Daaraan ging een hele geschiedenis vooraf waarin God zich toonde in zijn aangrijpende heerlijkheid en mensen veranderde die het meemaakten. Maar er is anderzijds wel iets nieuw, namelijk dat die heerlijkheid nu in deze mens verscheen. En het heel merkwaardige is dat dit maar gebeurt als Hij al gestorven is. Er was dus iets aan die Jezus dat een sprong heeft veroorzaakt, en dat iets is zijn lijden en dood. Dat werd de ‘révérabilité’ die aanleiding gaf tot ‘révélation’. Het lijden en dood van Jezus werden de vindplaatsen, een beetje zoals mijn favoriete muziek om een esthetische ervaring te krijgen. Telkens dit gegeven hen voor ogen kwam en ze het schrijnende contrast voelden tussen wat Hij had gezegd en gedaan en anderzijds die vernederende dood, begonnen de leerlingen aan een soort pelgrimstocht: een weg die ze moesten afleggen naar het Licht toe.

Het eerste dat ze daarbij ervaren is vrees, schroom, stil willen houden en toekijken, terwijl men even goed had kunnen vluchten. Gegrepen worden door iets dat onverwacht en totaal nieuw is en waaraan ze het woord ‘heiligheid’ toekenden. De leerlingen hadden die tussentijd nodig  om dat heel nieuwe dat God wilde kenbaar maken aan deze wereld tot zich te laten komen.

Wat wil ik met dat alles zeggen? Allereerst dat de verrijzenis als ervaring van de leerlingen er maar geleidelijk is gekomen. Vervolgens dat alle verhalen daaromtrent niet getuigen van empirische gebeurtenissen of vaststelbare veranderingen, maar dat ze gaan over een gelovige ervaring van Gods nabijheid. En tenslotte dat je deze verhalen moet lezen in de lijn van alle eerdere grote verhalen over God die zich aan mensen kenbaar maakte. Slechts vanuit al die beperkingen kunnen ook wij vol schroom en terughoudendheid, maar met een diepe overtuiging en warmte spreken over dé verrijzenis zowel die van Jezus als die van ons allen. Als een geloof dat groeit vanuit vertrouwen dat je hier en nu hebt op basis van je dagelijkse ervaring en steunend op een geschiedenis van anderen die ook zo deden.

Zo kom ik terug bij het getuigenis van Marcellin Theeuwes die in naam van al die kluizenaars in de grande Chartreuse zegt: ‘Wat ik mij bij dat leven moet voorstellen weet ik niet (Het ontsnapt immers aan alle weten). Maar ik leef voortaan met een geheim, met een mysterie waarin ik ben opgenomen en dat mijn leven een nieuwe kleur geeft.’

Dankgebed: Paasdankgebed – Jongerius

Vredewens door de kinderen gebracht

Na de communie 505 (Psalm 150): “Looft God in zijn heiligdom”

 

 

------