19 maart 2006 :
Bondgenoten met het Zuiden
André Benoit
We verzamelen en brengen
onze dromen mee,...
de dromen die ons heilig zijn,...
die we weven in de vezels van ons gebeente,...
die we kerven en bewaren in de tempel van onze ziel... "
Deze beelden uit een Filippijns
gedicht hebben we in de vieringen van deze Vasten al leren
kennen. Het is merkwaardig dat dit gedicht als titel heeft:
'De bijeenkomst van Farmcoop'. Farmcoop is geen christelijke
basisgemeenschap, is geen groep voor spirituele verdieping
of voor geestelijke poëzie. Farmcoop is op het eerste gezicht
iets veel prozaïscher: het is een Filippijnse organisatie
in dienst van inlandse boeren. Dat zijn bv. de bananenboeren
van een coöperatie in Mindanao. Hun hoofdbezigheid heeft te
maken met het telen van gezonde bananen en met het bekomen
van een eerlijke prijs hiervoor. Wat komen die beelden hier
dan doen: de dromen die heilig zijn, geweven in de vezels
van ons gebeente, gekerfd en bewaard in de tempel van onze
ziel...? Geen dingen die je spontaan met een banaan associeert.
In deze viering wil ik
wat filosoferen over de band tussen zulk een gedicht en een
boerencoöperatie en tussen zulk een gedicht en de eigen levenssfeer
en spiritualiteit. Ik wil daarbij van de twee centrale beelden
uitgaan: 'we verzamelen en leggen onze dromen samen' en, ten
tweede, 'die dromen zijn ons heilig, zijn deel van ons gebeente,
gekerfd en gekoesterd in onze ziel'. Ik vind dat de termen
'verbondenheid' en 'bondgenootschap' naar een realiteit en
een ervaring verwijzen waarin beide beelden samenvloeien.
Ook Paulette had het hier twee zondagen geleden over. Ik wil
hierrond nog wat draden bij weven. Behoedzaam want zij symboliseren
onze persoonlijke omgang met verbondenheid en bondgenootschap.
Zij zijn dus kostbaar, en fragiel.
Gebed
Lied
Het gedicht over Farmcoop
gaat over meer dan over bananen. Het gaat over coöperaties
van boeren. Over samenwerking, zich organiseren met lotgenoten
en bondgenoten. Met mensen die dezelfde problemen delen, dezelfde
verlangens koesteren, een zelfde toekomst voor ogen hebben,
een zelfde levenswil en kracht delen om er iets voor te doen.
Mensen ook die elkaar genoeg vertrouwen om in een zelfde onderneming
te stappen, met elkaar af te spreken en om te geloven dat
het samen beter zal gaan dan alleen. Niet evident, want niet
iedereen is even sterk of handig en profiteurs komen in de
beste families voor. De coöperatie moet een wat evenwichtigere
voeding mogelijk maken, wat meer comfort in de huisjes, wat
meer ruimte voor studie en ontwikkeling voor de kinderen.
Zij raakt aan wat er diep in het hart aan verlangens leeft
bij mensen die als inheemsen in de Filippijnen, ervaring hebben
met familie en gemeenschap maar die ook weten wat armoede
en onderdrukking is, de agressie van multinationals, de verwaarlozing
door de regering . Deze verlangens, deze gedeelde dromen voeden
de moed om zich niet bij armoede en onrecht neer te leggen
en zich te verbinden met lotgenoten, met mensen die eveneens
hun zelfrespect niet willen prijs geven, hun kinderen willen
zien openbloeien, hun grond en rivieren niet willen zien geschonden
worden door monocultuur en pesticiden en die willen erkend
worden als wat ze zijn, volwaardige leden van de Filippijnse
samenleving.
Luisteren we in die geest
naar nog een stukje uit het gedicht
“De bijeenkomst van Farmcoop”
Uit onze dromen wordt
de moed geboren
die de aarde beweegt in onszelf
die ons uitdaagt
om hen te trotseren
die ons en onze kinderen
willen bedreigen
met hun dwangmaatregelen
en blokkades
en pesticiden
hun geld
en kogels
die de aarde scheuren
tot ze bloedt
rivieren, bruin als onze huid
Maar het land roffelt leven
zo luid als de tromroffel van ons hart
en roept onze dromen
De dromen die ons heilig zijn
die we kerven in de tempel van onze ziel
die we weven in de vezels van ons gebeente
En in onze dromen zijn we verenigd
en sterk
zoals nu.
Vorig jaar kreeg U van
de Wereldgroep Filosofenfontein hier een kaartje met de 8
zogenaamde milleniumdoelstellingen voor ontwikkeling van het
Zuiden. Misschien is het U toen opgevallen dat de 8e letterlijk
spreekt over de ontwikkeling van een wereldwijd bondgenootschap
voor ontwikkeling. Hier gaat het om een oproep voor betere
samenwerking tussen Noord en Zuid en niet alleen over wat
er in en door de landen in het Zuiden moet gedaan worden.Het
gaat hier over eerlijkere spelregels voor de wereldhandel
en financiële stromen, over de aanpak van de dikwijls verpletterende
buitenlandse schuld, over meer en correcte ontwikkelingshulp,
over volwaardige participatie van het Zuiden in de Verenigde
Naties en de grote internationale beleidscentra. Of er iets
van dit ideaal van bondgenootschap gerealiseerd wordt, hangt
dus niet alleen van de leiders van het Zuiden af, maar vooral
van de bereidheid van regeringen en volkeren van het Noorden
om zich tot een dergelijk bondgenootschap te bekeren. Of dat
een realistische doelstelling is weet ik niet. Ik denk wel
dat wij in een bijbelse traditie van zorg voor armen en zwakkeren
staan en in een christelijke traditie van verbondenheid met
alle mensen en volkeren. Hoe realistisch is dan dit appèl
aan onze heiligste tradities, aan de dromen gekerfd in onze
ziel? Ons hart en onze geest zullen tenminste toch al op een
kier staan voor het beeld van het wereldwijd bondgenootschap
en voor zijn concrete gevolgen en toepassingen. Onze traditie
zou ons, denk ik, tenminste moeten behoeden voor lauwheid
en defaitistisch 'gezond verstand' en voor het ongeduld dat
tot wanhoop leidt. En kan het ook niet zo zijn dat het idee
van het wereldwijd bondgenootschap aan onze religieuze traditie
een tijdsgebonden focus geeft en wellicht ook weer nieuwe
geestdrift en energie inblaast?
Beleving van verbondenheid
raakt denk ik vele snaren aan binnen ons, ze hangt sterk met
onze persoonlijke geschiedenis samen en leeft niet alleen
mbt het Zuiden.
In de beleving van verbondenheid
met andere gemeenschappen en volkeren is er vooreerst de ervaring
van het zich aan te trekken. Het verre wraakroepende onrecht,
de verre armoede en onderdrukking houden me bezig. Ik vind
het erg voor deze mensen en voel me ongemakkelijk en betrokken.
Ik wil dat hen beter gaat en wil er ook wat aan doen, financieel
of politiek. Het gevoelen van: 'dat kan toch niet'.
Er is een tweede beleving:
van in zekere zin lotgenoten en bondgenoten te zijn. Ervaren
verlangens en dromen te delen en tot op zekere hoogte op dezelfde,
wereldwijde problemen te botsen: de onderwerping van alles
en iedereen aan de markt, de verschraling en verzieking van
het milieu, de concentratie van de macht en de aantasting
van autonomie en vrijheden van personen en gemeenschappen.
Vele situaties en 'projecten', blijken met dit soort problemen
te maken krijgen. Doordat groepen mensen in het Zuiden hieraan
iets willen doen en zich voor een andere wereld inzetten,
beleven wij hen ook als verre bondgenoten.Wij helpen hen soms,
maar zij zijn ook een steun voor ons. Het is alsof we ineens
met velen zijn en de 'stem als een zee van mensen' luider
klinkt.
Met deze verwijzing naar
een tekst van Oosterhuis kom ik nog op een derde ervaring
met verbondenheid en bondgenootschap.
Die 'stem als een zee
van mensen' is in die tekst, de stem van God, van het goddelijke.
Goddelijk is voor mij iets wat in ons zit maar ons terzelfdertijd
overstijgt in die zin dat wat het niet zelf gemaakt hebben
of in de hand hebben.
Het verwijst naar een
diepste kern die een roeping is waarvan we niet kunnen doen
alsof ze er niet is zonder onszelf ten gronde te beschadigen.
Opkomen voor recht, voor
bevrijding uit armoede en onderdrukking, voor erkenning van
menselijke waardigheid, vind ik zo verweven met de diepste
kern dat het opgeven ervan zou gelijk staan met je eigen identiteit
opgeven (vgl 'de profeet' uit het lied dat in L.A. gezongen
wordt: 'Hoe zou ik niet verder strijden, hoe zou ik niet over
u spreken, wanneer uw stem mijn binnenste verschroeit').
Onder meer op Filosofenfontein
hebben we geleerd het goddelijke, de transcendente roeping
te zien als iets dat tot leven komt en zich manifesteert in
de relatie met mensen. In die zin vind ik dat beleving van
bondgenootschap met het Zuiden letterlijk zulk een vindplaats
van het goddelijke is. De band met mensen van het Zuiden is
dikwijls zo heilzaam omdat hun trouw en nederig verder werken
aan een betere wereld ons niet alleen hoop kan geven om samen
iets te bereiken, maar ook en vooral omdat het bij ons naar
boven haalt en bevestigt wat we als de kern van ons eigen
ik aanvoelen. Deze steun is nodig want wie van het visioen
van het wereldwijde bondgenootschap uitgaat, staat niet dikwijls
in het winnende kamp (vgl. psalm 73: 'Soms denk ik, ik doe
zoals diegene die zich van niemand iets aantrekt... maar dan
zou ik U verloochenen en het geloof van mijn vaderen...).
Wat uiteindelijk telt is het geloof dat de trouw aan de eigen
kern belangrijker is dan de hoop dat alles goed zal worden.
Deze hoop kan niet de ultieme fundering zijn voor onze verbondenheid,
wel het besef dat we niet anders kunnen zonder onszelf, 'onze
God in ons' te verloochenen. En die trouw heeft bondgenoten
nodig, medestanders.
Na het lied 612 luisteren
we naar een stukje uit Exodus. Het eerste gebod, het eerste
van de tien woorden van God roept ons op aan Hem trouw te
blijven en niet te buigen voor allerhande afgoden.
Lied 612: “Stem als een zee van mensen”
|