27.11.2005: Eerste zondag van
de Advent
Zelfs uit duister kan leven voortkomen
Marcel
Braekers
Intredelied
nr. 203: “De nacht loopt ten einde, de dag komt naderbij”
Begroeting
Onlangs
las ik in een boekje over enkele Nederlandse contemplatieven volgende
uitspraak:
“Het is best wel eens donker in mijn leven, maar ik heb
ervaren dat het duister altijd weer zal wijken, dat het licht
wordt in mijn bestaan. Ik zie het niet alleen bij mezelf, maar
ook bij mijn medezusters. Duisternis is voor mij niet alleen duisternis,
het is meer zoals de nacht weer dag wordt. Zo weet ik dat het
duister zal verdwijnen. En als het licht dan komt, kan ik ook
wel achteraf blij zijn met het donker. Het is toch een woord van
God voor mij geworden. Iets in mij is veranderd zodat ik weer
anders verder kan. Ik heb zo mogen ervaren dat zelfs uit het duister
leven kan voortkomen.”
(Elaič Bollen in: De reis van je hoofd naar je hart.
Samengesteld door Leo Fijen, p. 117.)
In het
stripverhaal ‘de ziener’ van Asterix slaat de ziener Xynix iedereen
met verstomming, omdat hij voorspelt dat na regen zonneschijn komt.
Hij is een grappige windbuil die profiteert van de goedgelovigheid
van het dorpje. Zo heb ik deze uitspraak van Elaič Bollen, Benedictines
in een abdij ergens in de Provence, niet begrepen. Wat ze zegt verwijst
naar een diepe vertrouwenservaring in de God waaraan ze heel haar
leven heeft gewijd. Na een lange periode van verlies en radeloosheid
had ze de ervaring dat God haar omhoog trok en weer tot leven bracht
(zoals in de psalm staat:’Gij hebt mij omhooggetrokken uit de modderpoel
en geplaatst hoog op de rots’). Ik vond deze tekst een mooie aanzet
om deze Adventstijd te openen, want je vindt er vele aspecten in.
Niet
alleen kan duisternis veranderen in een nieuwe dageraad die voorzichtig
aanbreekt, zegt deze contemplatieve. Na zo een periode kun je zelfs
de idee hebben dat die periode een eigen waarde had en je anders
deed omgaan met het leven. Je ziet mensen plots anders omgaan met
hun tijd, anders hun job opnemen en anders omgaan met de ander.
Niet altijd: we weten allemaal dat er verdriet en leed is waar je
nooit iets mee kunt aanvangen en dat eeuwig als een steen op je
maag of je luchtwegen blijft drukken.
Als wij
zingen ‘De nacht loopt ten einde, de dag komt naderbij’ is dat een
aanzet om te zoeken naar het positieve dat naderbij komt. De Advent
blijft toch altijd die periode in het jaar dat je behoefte voelt
om te mijmeren. De periode ook dat je wacht op iets of iemand zonder
te weten of dat wachten ook vervuld geraakt. En toch is het belangrijk
dat we altijd weer die houding aannemen van geduldig verwachten,
van speuren naar kleine straaltjes licht die het leven opnieuw warmte
geven. Die diepe houding van ‘Gelassenheit’ waardoor we de wereld
niet zomaar zijn gang laten gaan en ons laten opeten door allerlei
plichtplegingen. Een tijd dat je behoefte hebt aan figuren die je
in dat wachten aanmoedigen en beloven dat de dageraad nabij is.
In deze
viering bidden wij bijzonder voor Jan Vanderstraeten die
10 jaar geleden plots weggleed uit dit leven. (Tekst van Paul en
Betty)
Smeekgebed
– Kyrie nr. 107
Roepen wij tot God
Dat Hij zich zal ontfermen
Over wie vervallen aan het duister:
Mensen,
die wakker liggen in de nacht
omdat elke toekomst ontbreekt
omdat alle leven zinloos lijkt
omdat zij hun beminde pijnlijk missen
omdat de honger hen wakker houdt
omdat bange dromen kwellen
omdat de dag van morgen angst aanjaagt
omdat er geen morgen zal komen
om mensen die wakker liggen
in de nacht roepen wij: HEER ONTFERM U.
(S. de Vries)
Gebed
Onze toekomst
Hebt Gij een gezicht gegeven
En onszelf een nieuwe naam.
Naar Christus mogen wij heten,
Hij is ons de deur naar morgen.
Dat wij die met liefde openen
Voor elkaar, voor onze kinderen.
Geef ons het vertrouwen
Op uw liefde te koersen,
Wie na ons komen voor te gaan,
Verankerd in het geloof
Van uw lieve Zoon,
Bezield door de hoop
Die ook Hem gaande hield.
Dan zult Gij ons niet ontbreken
Ook als de weg is opgebroken,
Ook als de adem stokt. (S. de Vries)
Jesaja
63, 15 – 64,7
Lied
Nr. 211: “Kom tot ons, de wereld wacht, Heiland kom in deze nacht”
Homilie
Hoe kijk
je naar het donker, ben je soms bang bv. als je naar de kelder moet
om iets te halen of als je ‘s avonds nog buiten loopt? Toen ik nog
een kleine jongen was moest ik elke dag een kannetje melk gaan halen
op de boerderij van mijn oom. Maar in de winter was het overal pikkedonker,
want ik woonde in een streek waar veel gesmokkeld werd en dus waren
alle straatlantaarns altijd stuk gemaakt. Een kwade hond die achter
een haag op je zat te loeren, een koe die in de wei plots begon
te hoesten of te rennen, of zelfs maar gewoon een struikje dat er
uit zag als een boze man die op je wacht: alles kon mij in dat aardedonker
wel bang maken. Dan loop je bijna sluipend langs de weg en ben je
opgelucht dat je weer thuis bent in het veilige nest en in het licht.
Het donker
en de nacht brengen wij dikwijls in verband met dreiging en angst,
met wachten tot het weer dag wil worden. Daarom is in de Bijbel
de nacht symbool voor alles wat mensen beangstigt. De huisarts die
geen goed rapport over je gezondheid brengt. Iemand in het gezin
voelt zich niet goed en iedereen voelt de drukkende sfeer die als
een donkere wolk in huis hangt. Of er is een donkerte die vager
en niet te grijpen is: als je het gevoel hebt dat je leven op een
doodlopende weg eindigt, als de zin van je leven gelijk rook wegwaait
en alleen nog de vragen blijven hangen. In al deze situaties kun
je enkel maar wachtend hopen dat plots de werkelijkheid een ander
gezicht krijgt.
Moet
je iets doen? Soms kan dat, maar negen keren op tien hebben we niet
zoveel in handen. We leven in een pragmatische tijd waarin men pragmatisch
denkend meent alles naar zijn hand te kunnen zetten. Dus begin je
een nieuwe relatie, je verhuist, je verandert van job, enz. Maar
dat fundamentele gevoel van levenszin laat zich niet plooien naar
ons handelen. Ik denk dat veel situaties eerder een uitdaging en
oproep zijn om tot een echt wachten te komen. Een wachten dat veel
fundamenteler is dan het wachten op de bus of de trein die wat vertraging
heeft. Laat me daar nog even verder bij stilstaan. Wat bedoel ik
met het echte wachten?
Advent
is de tijd van verwachten, zeggen we meestal. Maar letterlijk betekent
‘Advent’ ‘advenire’ of ‘aankomen’, iets komt op mij af. Ik word
door iets aangeraakt en toegesproken (cfr. Arendt/Heidegger, Briefwisseling
p. 100). Advent als de tijd voor Kerstmis waarin we hopen zo grondig
aangeraakt of toegesproken te worden door Iets of Iemand dat wij
er andere mensen van worden. Opdat dat zou gebeuren moeten we weer
leren onze handen te vouwen, te knielen of te zitten en te wachten.
Verdragen dat er een leegte is waarop we vanuit onszelf geen antwoord
meer hebben. Ik zou het nog sterker willen zeggen: zo aandachtig
en geduldig durven wachten tot je ontdekt dat in die leegte, in
dat uiteindelijke Niets Iemand zich aankondigt als de Langverwachte.
Slechts zo kan het nieuwe geboren worden.
Ik denk
trouwens dat dit niet alleen voor ieder persoonlijk geldt, maar
ook voor de kerk. God heeft zich teruggetrokken uit wat de kerk
eeuwenlang als dé geloofsleer heeft opgedrongen. ‘God is dood, zei
Nietzsche, wijzelf hebben Hem gedood.’ Wij hebben Hem ontkracht,
ontluisterd en ingepast in onze kleine behoeften. We hebben van
Hem en van zijn Zoon een machtsdenken gemaakt vol trotse zekerheid.
Daardoor hebben we God geleidelijk doodgedrukt en nu moeten we opnieuw
geduldig leren wachten tot Hij ons weer kan en wil aanspreken.
De klagende
zang van Jesaja is één grote vraag opdat God zich weer zou vertonen:
“Scheurde u maar de hemel open om af te dalen.” “Nog nooit is
zoiets gehoord, niet eerder zoiets vernomen. Geen oog zag ooit een
god buiten u, die opkomt voor wie op hem wacht.” (Jes. 64)
Laten
wij in die geest van wachtend verhopen deze Advent vieren.
Groot
dankgebed: S. de Vries: Zolang wij ademhalen, p. 69-72
Na
de communie: lied 214: “Op een God die door de eeuwen om zijn trouw
bezongen is”
|