2 oktober 2005: 27° zondag 2005
Wat doen we met onze vrijheid? (Matteüs 21,33-46)
Pater Marcel Braekers
Openingslied: nr. 5: Roept God een
mens tot leven
Inleiding
Misschien hebt
u het zelf gehoord of gelezen: de nieuwe rector van de KUL, Mark
Vervenne, wees in zijn openingstoespraak op het belang van de studenten
als volwaardige gesprekspartners, op de kansen die aan vrouwen moeten
geboden worden om ook tot de hoogste universitaire functies te kunnen
doorstromen. Hij pleitte voor een universiteit die zich inzet om
kansarmoede met behulp van onderwijs te bestrijden. Hij wilde een
trendbreuk brengen door niet nogmaals te klemtoon te leggen op de
samenwerking tussen wetenschap en bedrijven, het belang van Europese
uitstraling te beklemtonen of de noodzaak zich toe te leggen op
spitstechnologieën. Vervenne pleitte voor “een universiteit als
een bezielde, open en rechtvaardige gemeenschap, die op een efficiënte
manier de kern van de samenleving moet voeden en beschermen.”. Achteraf
werd deze moedige toespraak door velen afgedaan als prekerig verwijzend
naar de theologische wortels van de persoon. Ik vond dit een beetje
vreemd voor een universiteit die zich katholiek noemt, ‘kath’holos’,
dus strevend naar een hechte heelheid.
Iedere christen en elke groep
of gemeenschap die deze naam draagt wordt immers opgeroepen om dat
woord om te zetten in concrete daden. Wat de rector deed vanuit
zijn functie hoort ook elke christen te doen vanuit zijn of haar
hoek. Ik zou datzelfde ook op een andere, wat meer afstandelijke
manier kunnen formuleren: wat doen we met de vrijheid die ons door
God is gegeven?
Diezelfde vraag stelt Jezus ook
als Hij zijn toehoorders een parabel vertelt over een landheer die
zijn wijngaarden verhuurt aan wijnbouwers en zich vervolgens terugtrok
in een ver land. Daarmee bedoelde Hij te zeggen dat God de wijngaard
van de aarde toevertrouwde aan de mens door zich terug te trekken.
En in deze terugtrekkende aanwezigheid opende zich een ruimte voor
de in vrijheid levende mens. Wat op zich een bijzonder gebaar van
grootmoedigheid is, ontaardde echter in een drama: wat heeft de
mens met die gegeven vrijheid gedaan? Werd het niet voor velen een
ruimte om in zijn directe levenswereld of op macrovlak zijn wil
op te leggen, om te leven volgens de wetten van de sterkste, de
slimste, de toevallig aan de begoede westerse kant geboren te zijn,
enz. Wat hebben we met onze vrijheid gedaan? De evangelietekst van
vandaag nodigt ons uit bij die vraag wat stil te staan.
Vergevingsmoment – refrein van nr. 107 (Kyrie
eleison)
Laten we daarom
even stilstaan bij onszelf: Laten we eens kijken hoe we omgaan
met elkaar. Gebruiken wij die vrijheid om de ander te laten groeien
of biedt ze ons de kans tot concurrentie en strijd?
Geroepen tot vrijheid om deze
aarde tot een levenstuin te maken waar ieder een plaats heeft om
te leven en we met elkaar leven in gerechtigheid en vrede. Wat hebben
we van deze wereld gemaakt? Hoe hebben we ons gedragen tegen onze
moeder aarde?
Hoe gaan we om met onszelf? Werden we tot slaaf van ons werk, maken
we tijd om te mijmeren en te genieten, om te luisteren naar elkaars
verhalen en naar onze eigen diepste wensen en noden?
Gebed
Heer onze God,
Gij hebt ons geroepen tot vrijheid
En ons een kostbare schat in aarden kruiken toevertrouwd.
Daarom vragen wij U:
Wil Gij ons dragen en wees in ons leven aanwezig
Als een uitnodigend vergezicht, een ongrijpbare on-grond
Zodat ook wij in respect en afstand maar met inzet van al onze
krachten
Deze aarde tot een wijngaard zouden ombouwen
Waar het goed is voor iedereen om te wonen.
Inleiding op de lezingen
Ieder volk en cultuur en alle
godsdienst hebben een reeks sagen en heldenverhalen die trots van
generatie op generatie worden doorverteld of op schrift werden gezet.
Ook de bijbel is zo’n boek. Het getuigt echter van grootheid dat
men in die bijbel ook de profetische teksten heeft opgenomen, want
die spreken niet over successen maar staan vol vermaningen, beloften,
aansporingen, enz. Het getuigt van grootheid dat het Oude Israël
deze diepsnijdende zelfkritiek als een stuk van zijn epos zag. We
beluisteren vandaag twee profetische teksten, twee parabels die
sterk parallel zijn: het lied van Jesaja over de wijngaard en de
herneming van deze tekst door Jezus.
Jesaja 5, 1-7
Lied nr. 610 : Hoort hoe God met
mensen omgaat (1/3/10/12/13)
Matteüs 21, 33-43
Homilie
Deze parabel wordt voor het eerst
vermeld in het evangelie van Marcus en later overgenomen door Matteüs.
Men noemt het wel eens ‘het miniatuurevangelie van Marcus’ omdat
alle grote thema’s, die zijn evangelie
beheersen, erin voorkomen. Ik noem er slechts enkele op:
Zoals je duidelijk kon horen
is de parabel een herneming van het lied van Jesaja over de wijngaard.
Jesaja hekelt daarin scherp het levenspatroon van zijn volksgenoten
en daarbij vooral van degenen die grote verantwoordelijkheid dragen
tegenover anderen, omdat ze zich niets aantrekken van recht en gerechtigheid.
De wijngaard staat zo symbool voor het land Israël. Sommige bijbelspecialisten
denken zelfs aan de stad Jeruzalem en begrijpen het bouwen van een
wachttoren als de bouw van de tempel. In dat geval zou de parabel
allereerst een kritiek kunnen zijn op de leiders van het volk. Maar
de parabel gaat evenzeer over iedereen die haar hoort. Hoe gaan
wij om met de aarde die ons wordt toevertrouwd door de Heer die
zich terugtrekt ‘in een ver land’, zeg maar ‘God die staat aan onze
overkant en ons de aarde gaf’.
In deze parabel wordt ook de geschiedenis van de profeten verteld.
De knechten die de Heer zendt om een deel van de opbrengst van de
oogst op te halen staan symbool voor de profeten die het volk en
zijn leiders kwamen terechtwijzen. De profeet Uria werd gedood (Jer.
26,23), Jeremia werd in een blok gezet (Jer. 20,3) en Secharja werd
gestenigd (2 kron. 24,21).
De parabel verwijst ook naar de geschiedenis van Jezus, de zoon
van de eigenaar, die zich opstelt in de lijn van de grote profeten
en de mensen wijst op verantwoordelijkheid. Hij is de steen die
door de metsers als nutteloos werd verworpen, maar in de ogen van
de nieuwe wijnbouwers de hoeksteen is. Zo verwerken Marcus en ook
Matteüs psalm 118 om de geschiedenis van Jezus te typeren daarbij
ook verwijzend naar zijn verrijzenis.
En tenslotte beschrijft Matteüs hoe aan het einde van dit drama
uiteindelijk de Heer toch optreedt. Want niet de ongerechtigheid
en de onderdrukking zullen het laatste woord hebben, maar Gods kracht.
De wijngaard zal aan een nieuwe groep wijnboeren worden toevertrouwd.
Wie zou Jezus bedoeld hebben? Misschien wilde Hij wel zeggen dat
de aarde aan de armen en onderdrukten zal toebehoren en dat het
rijk der hemelen daarvan reeds een eerste aanzet is. Zoals ook de
dood van de zoon niet het laatste woord is over het leven maar zijn
verrijzenis.
De vraag die achter de parabel schuilt, is een vraag aan elk van
ons: wat hebben we met onze vrijheid gedaan? Het begin van de parabel
is daarom van bijzonder belang: de eigenaar ontwerpt een wijngaard
met wijnranken, met een wachttoren, enz. en trekt zich vervolgens
terug. Zo beschrijft Jezus de schepping. Scheppen betekent in het
Oude Testament ‘orde aanbrengen’. God maakte van de bestaande chaos
een aangename levenswereld door tegelijk erin aanwezig te zijn als
oergrond en als perspectief én door zich terug te trekken om zo
de mens in vrijheid te laten leven. Datzelfde spreken wij uit in
het begin van het ‘Onze Vader’ als we zeggen ‘onze Vader die in
de hemel zijt’.
De vraag is: hoe de mens zich ging gedragen in die wereld. Er heeft
een pervertering plaats als die mens zich gaat opwerpen als eigenaar.
In plaats van een herder en hoeder te zijn gedraagt die mens zich
vaak als een dominante bezitter. In plaats van zich zorgzaam en
liefdevol te bekommeren om de zwakste ging hij het recht verkrachten
en leven van altijd meer en altijd hogerop. Deze mens misbruikte
op een schandelijke manier de vrijheid door God gegeven in de waan
dat het om een absolute vrijheid ging. Er gaat immers een bekoring
uit van dit recht om zijn vrijheid tot aan haar uiterste grens af
te tasten en uit te leven zoals de geschiedenis van de westerse
cultuur aantoont. Maar deze vrijheid is precies bedoeld om in dienst
te staan van. Ik denk daarbij aan twee grote terreinen:
- Vrijheid moet in dienst staan
van gerechtigheid.
- En vrijheid dient om zo te
wonen en te arbeiden dat we in dankbaarheid kunnen genieten van
de aarde en van de levensgrond waarop we zijn geënt.
De twee elementen hangen nauw
samen. Vanaf het moment dat men geen eerbied meer heeft voor de
aarde en haar tomeloos gaat gebruiken om zichzelf op te krikken,
gaat men de ander ervaren als een concurrent die mij enkel maar
dwars zit in mijn ongebreidelde drang naar zelfontplooiing. Maar
ook het omgekeerde is waar: wie zich afsluit voor de ander en voor
het appèl en de verantwoordelijkheid die we tegenover hem of haar
hebben, blijft met een leegte zitten, die men probeert op te vullen
in een mateloze consumptie en in een onverantwoord uitbuiten van
de aarde.
Elke profeet, die mij dan komt
wijzen op mijn verantwoordelijkheid, is een hinderlijke luis in
de speekwoordelijke pels.
Maar, zo eindigt de parabel,
uiteindelijk zal de aarde aan een andere groep worden toevertrouwd.
De rechtelozen en armen zullen het land bezitten. En het rijk der
hemelen dat Jezus nu aankondigt is daarvan reeds een eerste aanzet.
Na de communie, lied nr. 503: Gij
zijt voorbijgegaan, een steekvlam in de nacht
|