------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




3 oktober 2004:  27e zondag

Een profetische boodschap van geloof en trouw

Vik Doyen

Intredelied: 607: “Voor mensen kunnen spreken heb Ik hen al gehoord”

Begroeting en kruisteken

“Voor mensen kunnen spreken heb Ik hen al gehoord” klinkt de stem van God in het intredelied dat wij zojuist hebben gezongen.  Welkom in deze viering waarin de teksten Schriftlezingen spreken over geloof  in God en trouw van God.  Laten wij beginnen met het teken van het kruis, dat ons als gelovigen verbindt.

Inleiding

In het Oude Testament treden regelmatig profetische figuren naar voren die zich geroepen voelen om tegen de gangbare opinie in te gaan en hun medemensen te wijzen op hun tekortkomingen zowel op maatschappelijk als religieus gebied. Vanuit hun gelovige inspiratie en overtuiging (h)erkennen zij in de gebeurtenissen van hun tijd de hand van God – ook al lijkt het soms helemaal de verkeerde kant op te gaan en zijn ze bijna de wanhoop nabij.

De werkgroep liturgie van onze kapelgemeenschap wil dit jaar speciaal aandacht schenken aan de rol van het profetische, niet alleen in de bijbel en in de bijbelse tijd, maar ook in onze eigen huidige samenleving: in welke mate en hoe leeft het profetische nu, en in onze kerk; hoe wordt er in onze tijd profetische getuigenis gebracht.
Daarom is het interessant om in deze woorddienst even in te gaan op de eerste lezing, die is genomen uit het boek van de profeet Habakuk.

Maar laten we eerst bidden om ons open te stellen voor het woord van God, en om ons beter bewust te worden van zijn aanwezigheid onder ons.

Schuldbelijdenis: Lied 25 “Onze hulp is in de naam van de Heer”

In lied 25 vragen wij God om ontferming, en drukken tegelijk ons vertrouwen in Hem uit: “Onze hulp is in de naam van de Heer, die hemel en aarde heeft gemaakt.”

Gebed (bij psalm 4; uit Sytze de Vries, Het rijk alleen, p. 91)

Hoe hebt Gij, God,
het aangedurfd om uw vertrouwen
in mensen te stellen?

Uw geloof in ons
is groter dan wij durven dromen
en kunnen vermoeden.

Daarom wagen wij het te vragen,
ondanks onszelf:
zegen ons ook vandaag opnieuw
met het licht van uw ogen.
Vrolijk ons hart op
met de ruimte van uw liefde.

Inleiding op de lezing uit Habakuk

Habakuk is een van de “kleinere” profeten  -- het hele “boek Habakuk” beslaat in de bijbel slechts enkele bladzijden – maar hij wordt tot driemaal toe geciteerd door Paulus omwille van zijn boodschap van geloof en trouw.  Habakuk leefde rond 600 vόόr Christus in Juda, dat in die tijd werd geregeerd door koningen die zich niet meer hielden aan de voorschriften van de Torah, de joodse wet die voor de vrome joden een goddelijke wet is.   Habakkuk kan daarom niet begrijpen dat God dit alles zomaar laat gebeuren.  Het is een vorm van juridisch denken: als rechtvaardige rechter moet God toch optreden om het recht te steunen en het onrecht te straffen?

De tekst begint dan ook met een oproep tot Jahweh: Waarom, God, luistert Gij niet naar mijn gebed; hoe lang nog moet ik tot U smeken om hulp?  Het antwoord komt in de vorm van een visioen dat de profeet moet neerschrijven op een groot bord zodat iedereen het duidelijk kan lezen en iedereen beseft dat de rechtvaardige mag rekenen op God.
Wij luisteren naar een kort fragment uit het boek Habakuk:

Lezing: Habakuk 1,2-3; 2,2-4

Het visioen van Habakuk (dat volgt op het voorgelezen fragment) beschrijft hoe Jahweh de goddelozen zal straffen: Juda zal worden overrompeld door de Chaldeën.  Maar in de rest van de tekst, die geschreven is vanuit een later perspectief, ziet de profeet dat het middel veel erger is dan de kwaal: onder deze gewelddadige barbaarse overheersers, die eigen wetten uitvaardigen,  lijden de vrome joden (de “recht-vaardigen”) evenzeer als de zondaars.  Opnieuw richt de profeet zich in zijn vertwijfeling tot God.  En opnieuw klinkt er een absoluut vertrouwen in God, ditmaal in de vorm van een lied, een psalm, waarmee het boek Habakuk afsluit:

Al zou de vijgeboom niet bloeien,
en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn,
de produktie van de olijfboom teleurstellen
en het akkerland geen voedsel opleveren,
al zouden de schapen uit de kooi verdwenen
en er geen runderen in de stallen over zijn,
ik zal blijven juichen in Jahweh,
jubelen over de God van mijn heil.

Lied 633: “Gezegend de God van Israël”

Inleiding op de lezing uit de brief van Paulus aan Timoteus

De centrale gedachte van Habakuk is, zoals we hebben gehoord in het voorgelezen fragment, dat “de rechtvaardige blijft leven door zijn trouw.”

Als de apostel Paulus in zijn brieven tot drie maal toe verwijst naar deze tekst van de profeet Habakuk, vertaalt hij “trouw” door “geloof”.  Voor Paulus gebeurt de heilswerking van God immers doorheen de figuur van Jezus Christus, en het is dit geloof dat doet leven

(Later, in de tijd van de reformatie werd deze tekst de inzet van de grote discussie of het nu “het geloof alleen” is dat doet leven – zoals de protestanten zegden – of “het geloof én de werken” zoals de katholieke kerk voorhield.  Maar dat is een heel ander thema.)

In de lezing van vandaag richt Paulus zich tot zijn medewerker Timoteus aan wie hij de verantwoordelijkheid overdraagt voor de jonge christelijke gemeente van Efese; deze brief met richtlijnen is niet enkel voor Timoteus, maar voor de hele gemeenschap, en misschien wel bedoeld om te worden voorgelezen, zodat iedereen ook wist waaraan zich te houden. 

Efeze, een havenstad op de westkust van het huidige Turkije, was in die tijd al een metropool met een erg kosmopolitische bevolking en een veelvoud aan godsdienstige en culturele tradities.  Voor Paulus moet er binnen de jonge christelijke gemeente van Efeze plaats zijn voor joden en niet-joden.  Maar dat is voor mensen die zijn opgegroeid binnen de joodse tradities helemaal niet zo vanzelfsprekend en schept spanningen.  Wat is immers, binnen deze christelijke gemeenschap de rol de Thora, hét normgevende geschrift van de vrome Joden – en in hun ogen de goddelijke Wet?

Paulus dringt erop aan dat men zich niet mag bezighouden met
“dingen die aanleiding geven tot haarkloverijen
en niets bijdragen tot het geloof waarop Gods leiding berust.” 

Paulus zegt heel uitdrukkelijk: “het doel van het gebod is de liefde.” Hij neemt hier een ongelooflijk radicale positie in.  De Thora, de wet, moet geen juridische dwangbuis zijn maar een leerboek voor de liefde. 

Paulus, de vroegere schriftgeleerde, heeft door zijn contact met niet-Joden de bijbel leren lezen door de ogen van buitenstaanders, en hij geeft Timoteus heel uitdrukkelijk het advies om dat ook te doen: op die manier leert men immers zien wat joden en niet-joden bindt – eerder dan wat hen scheidt. 

Lezing uit de eerste brief aan Timoteus: (1, 5-9)

Het doel van het gebod is de liefde,
die voortkomt uit een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof.
Maar sommigen zijn afgeweken van deze weg
en vervallen tot zinloos gepraat. 
Zij willen leraars zijn van de Wet,
maar begrijpen niet eens wat zij zeggen
noch datgene waarover zij zulke stellige uitspraken ten beste geven.
De Wet is voortreffelijk, daarover zijn wij het eens,
maar men moet haar op de juiste wijze hanteren
en bedenken dat zij er niet is voor de rechtvaardigen,
maar voor mensen die zich aan God noch gebod storen.

Je wordt er stil en ongemakkelijk van als je bedenkt met welke stelligheid en vanzelfsprekendheid onze eigen Roomse kerk -- doorheen de geschiedenis, maar ook nu nog -- allerlei wetten en voorschriften heeft opgelegd en verdedigd alsof ze de essentie van de godsdienst uitmaakten.

Toevallig zag ik deze week een documentaire over het leven van William Tyndale, een vrome, diepgelovige Engelse priester uit de tijd van Hendrik VIII, die hier in Vilvoorde stierf op de brandstapel.  Zijn misdaad?  Hij wilde de Schrift toegankelijk maken voor de gewone mensen en schreef daarom de eerste bijbelvertaling in het Engels (naar het voorbeeld van Luther, die de Schrift vertaalde in het Duits).  Hij wist dat hij daarmee een groot risico liep, want de Kerk beschouwde een bijbelvertaling in de volkstaal als een ondermijning van haar gezag (en haar privilegies).  Als de gewone mens kan oordelen over wat er al dan niet in de bijbel staat, verliest de Kerk een stuk van haar interpreterende autoriteit.  Elke vertaling is immers tegelijk ook interpretatie -- en Tyndale vertaalde het Griekse “presbyteros” niet als “priester” maar als “ouderling” (in de betekenis die het had in de oorspronkelijke christelijke gemeenten en die het nu nog heeft in de protestantse kerk).  Maar daardoor verviel meteen ook de exclusiviteit die de kerk opeiste voor bepaalde “priesterlijke” taken. 

Het klinkt zo vertrouwd en actueel als we maar even denken aan recente uitspraken van Rome over de rol van de vrouw in de kerk...

Gelukkig zijn er, telkens opnieuw, mensen die de vanzelfsprekendheden van hun tijd en omgeving in vraag durven stellen.  Voor mij was Johannes XIII zo een profetische figuur. Hij liet zich inspireren door de Geest, toen hij het tweede Vaticaans concilie samenriep, en vroeg zich niet af of de Romeinse curie de zaak wel onder controle kon houden.  Voor mijn generatie, althans voor veel mensen van mijn generatie, was Vaticaan II een bevrijding uit een strak keurslijf van dogmatisch en juridisch denken, en werd “godsdienst” opnieuw een verfrissende bron van inspiratie.

Een moderne profetische figuur is voor mij ook Martin Luther King omdat hij, met een geduld dat ik nooit zou kunnen opbrengen, en gesteund door een enorm geloof en vertrouwen, de rassensegretatie in de V.S. (dat verschrikkelijke gevolg van de slavernij), wist om te buigen naar een multi-culturele samenleving.  Nelson Mandela, die erin slaagde om het onrecht van jarenlange apartheid vreedzaam om te buigen naar samenwerking, door het persoonlijke onrecht dat hem was aangedaan weg te cijferen omwille van het algemeen belang van de gemeenschap.  Ook bevrijdingstheologen zijn moderne profeten: zij herinneren onze institutionele kerk aan haar essentiële rol in de verdediging van armen en verdrukten. 

Maar we hoeven het niet allemaal aan anderen over te laten.  Ook wij hebben, elk op ons terrein, en met onze talenten, een eigen rol te spelen in deze kerk, in deze samenleving.
Laten wij bidden tot God, dat Hij ons daartoe de kracht mag geven.

Offergebed

Slotlied: 627: “Als gij naar de woorden luistert die hier tot u zijn gezegd”

Gebed: van Franciscus van Assisi

De apostel [Paulus] zegt:
“De letter doodt, de geest maakt levend.”
Dood door de letter zijn wie enkel en alleen woorden wensen te leren
om voor geleerd te worden aangezien.
Dood door de letter zijn ook
wie niet de geest van de heilige Schrift willen zoeken,
maar er meer op uit zijn enkel woorden te leren
om die aan anderen uit te leggen.

Levend door de geest van de heilige Schrift zijn echter
wie elke letter die ze kennen of wensen te leren,
in woord en voorbeeld weer betrekken
op de allerhoogste Heer God,
van wie al het goede komt.

 

------