------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




13 juni 2004

De betekenis van het Christendom voor de pedagogie

Raf Mertens

Inleiding

Na een rijkgevuld leven vertrok een man op zijn laatste reis. Hij klopte aan bij de hemelpoort en St Pieter liet hem binnen, in de parloir. Na even wachten, niet echt een eeuwigheid, kwam de heilige man terug binnen voor de gebruikelijke ondervraging. “Wel, beste vriend, vertel eens, wat hebt ge ervan terecht gebracht?”
“Oh, St Pieter, mijn vrouw en ik, wij hebben ons uitgesloofd in de gezinspastoraal, wij deden jeugdvieringen, gaven vormselcatechese, deden zelfs wat 13+ werking, gingen daarna toch regelmatig, allez redelijk regelmatig naar de Filosofenfontein...”
“Goed, goed, en ik veronderstel dat uw kinderen vandaag stuk voor stuk geëngageerde Christenen zijn? Toch?”
Hmmm... Tja...”
Niet dus. Nu niet dat ze mislopen zijn, of amoreel in het leven staan. Maar geëngageerde Christenen kan je ze niet noemen. Misschien te wijten aan een pre-puberale overdosis kerkelijkheid? Kan zijn.
Een weliswaar magere troost is dat wij hiermee niet alleen staan. Het lijkt in Vlaanderen intussen zowat de regel geworden: de plechtige communie en het vormsel als een soort luisterrijk afscheidsfeest van de Kerk. En daaraan kan ook het godsdienstonderricht in het secundair onderwijs niet echt significant veel verhelpen, alle goede bedoelingen ten spijt.
Opvoeding en geloof... zo te zien een problematisch gegeven. Anders gezegd: het lukt blijkbaar niet meer om nog aan een belangrijk deel van onze jeugd onze Christelijke traditie door te geven. De noodzakelijke vernieuwing van de van het ledenbestand van onze kerken staat al enkele decennia op een laag pitje, om dan nog te zwijgen van de priesters en religieuzen in het algemeen....

Wees gerust, beste vrienden, vandaag  ga ik mij helemaal niet bezig houden met dit fenomeen; ik zal geen treurzang afsteken over de teloorgang van onze dierbare tradities, en ik zal ook geen recepten aanreiken om alsnog onze jeugd terug in onze gemeenschappen binnen te trekken. Ik wil het dus niet hebben over wat de opvoeding en het onderwijs voor het Christendom kunnen doen, maar wel omgekeerd, en uiteindelijk misschien essentiëler: wat is de inbreng geweest, en wat kan die vandaag zijn van het Christendom voor de opvoeding en het onderwijs van kinderen.
Met andere woorden: ik wil niet gaan tobben over hoe wij vandaag nog eens de grote Pinkster-truuk zouden kunnen laten werken: je hebt daar een groep jongeren, en je slaagt er op een of andere manier in om hen met de paplepel of zo nodig de schoenlepel het geloof te doen slikken, totdat ze ervan gaan overlopen....Dat lijkt mij de veel te mechanistische en activistische visie van de traditionele geloofsopvoeding.

In deze tijd na Pinksteren, ja in dit tijdperk-na-Pinksteren, wil ik nadenken over de historische ommekeer die er toen in de mensheid plaats heeft gevonden. Of hoe er, in de schoot van de nog jonge Jezus-gemeenschappen, nieuwe vormen van opvoeding en pedagogie mogelijk zijn geworden. Het Pinkster-gebeuren wordt dan als het ware een soort kantelmoment waarin het Oude Verbond tussen God en de mensen, gebaseerd op het gehoorzamen van de wet, voorgoed wordt vervangen door een Nieuw Verbond, waarbij de wet als het ware wordt geschreven in het hart van de mens. Opvoeden tot geloof is niet langer opvoeden tot gehoorzaamheid, maar wordt nu opvoeden tot bezieling. Het lijkt mij dat hier een ongelooflijk belangrijke pedagogische wending werd gemaakt in de culturele geschiedenis van de mens. Een wending die tot op vandaag niet volledig is voltrokken, en dus ook nog steeds een opdracht en een uitdaging is.

Lied 25: “God wees ons genadig en ontferm u over ons”...

Openingsgebed

Eerste lezing: 2 Samuel 12: 7-13

In deze eerste lezing krijgen we een oud-testamentische kijk op zonde en straf. David heeft tegen de wet gezondigd, en de straf van God die de profeet Nathan hem toezegt is niet mals. Gewoonlijk wordt een gekuiste versie van de tekst gelezen. Vandaag krijgt u hem volledig, in al zijn cru-heid.

7 Toen sprak Natan tot David: Zo spreekt de Heer, de God van Israël: "Ik heb u gezalfd tot koning over Israël; Ik heb u bevrijd uit de macht van Saul;
8 Ik heb u het huis van uw heer geschonken en u de beschikking gegeven over zijn vrouwen; Ik heb u het huis van Israël en Juda gegeven en als dat te weinig was geweest, dan had Ik er nog evenveel aan willen toevoegen.
9 Waarom hebt u dan het gebod van de Heer geminacht en iets gedaan dat Hem mishaagt? Uria de Hethiet hebt u met het zwaard geslagen, zijn vrouw hebt u tot vrouw genomen, en hemzelf hebt u vermoord door het zwaard van de Ammonieten.
10 Daarom zal het zwaard nooit meer wijken van uw huis, omdat u Mij hebt geminacht, en de vrouw van Uria de Hethiet tot vrouw hebt genomen.
11 Zo spreekt de Heer: Voorwaar, uit uw eigen huis ga Ik ongeluk over u brengen; Ik zal uw vrouwen onder uw ogen van u afnemen, en ze aan iemand geven die dichtbij u staat; op klaarlichte dag zal die met uw vrouwen gaan slapen.
12 U hebt in het verborgene gehandeld, maar Ik zal voor de ogen van heel Israël handelen en op klaarlichte dag.'' '
13 Toen zei David tegen Natan: `Ik heb tegen de Heer gezondigd.' Natan antwoordde: `Dan heeft de Heer u deze zonde vergeven: u zult niet sterven.
14 Maar omdat u door deze daad de vijanden van de Heer een reden hebt gegeven om kwaad te spreken, zal wel het kind dat geboren is moeten sterven.'
15 Daarop ging Natan naar huis en de Heer sloeg het kind dat de vrouw van Uria aan David had geschonken, met een zware ziekte.
16 En David bad tot God voor de jongen; hij vastte streng en als hij zich terugtrok voor de nacht ging hij op de grond slapen.
17 De oudsten van het hof drongen er bij hem op aan dat hij niet langer op de grond zou slapen, maar hij wilde niet luisteren; hij weigerde ook met hen te eten.
18 Op de zevende dag stierf het kind. De hovelingen durfden David niet te vertellen dat het kind dood was; ze dachten: `Hij wilde al niet naar ons luisteren toen het kind nog leefde. Hoe kunnen we hem dan nu zeggen dat het kind dood is? Hij begaat een ongeluk!'
19 Maar toen David zijn hovelingen met elkaar zag fluisteren, begreep hij dat het kind gestorven was en hij vroeg: `Is het kind dood?' Zij antwoordden: `Ja, het is dood.'
20 David stond op van de grond, hij waste zich, zalfde zich en trok andere kleren aan; hij ging het heiligdom van de Heer binnen en hij boog zich neer. Daarna ging hij naar huis, vroeg om voedsel en at wat hem werd voorgezet.

Muziek

Evangelie: Lucas 7:36 – 8:3

Lied 416  “Wat ik gewild heb” – Het gebed van de zondares tot Jezus

Homilie

Als onze maatschappij alles bijeen genomen toch redelijk goed functioneert, als we het, gemiddeld gezien, behoorlijk goed hebben in onze contreien, dan is het omdat er een aanzienlijk deel van de mensen in de administraties, in de politie en het gerecht, in het onderwijs, in de gezondheidszorg enzovoort, bewogen worden door een redelijke graad van burgerzin, engagement of beroepseer. Met andere woorden: om een wereld op te bouwen waar het goed is om te leven, heb je niet alleen goede instellingen en structuren en wetten nodig, maar ook – en misschien vooral – goede mensen om die structuren te laten werken. En zeker als je bovendien wil dat er in die maatschappij ook voor de zwakken en de zieken goed wordt gezorgd, als je ook oog wil hebben voor die landen en volken die het minder goed hebben dan wij, dan heb je daarvoor veel mensen nodig die aanvaarden om - op democratische basis, en dus uit eigen wil - akkoord te gaan met een stuk solidariteit, een stuk herverdeling van de eigen individuele rijkdom of mogelijkheden.
Kortom: om een wereld te bouwen waarin het goed leven is voor iedereen, heb je niet genoeg aan mensen die wetten gehoorzamen: je hebt mensen nodig die op vrije, democratische wijze kiezen om wetten te maken, of te laten maken door hun verkozenen, die deze solidariteit, rechtvaardigheid en collectieve verantwoordelijkheid daadwerkelijk organiseren. Opnieuw wil ik jullie geruststellen: mijn kiesadvies zal niet verder gaan dan dat!
De vraag is nu: hoe máák je zulke mensen, die kiezen voor het goede? En wat heeft mijn Christelijk geloof hiermee te maken?

In de tijd van Jezus, en nog vele eeuwen erna, tot een ver eind in het tweede millennium, was er nog niet veel sprake van democratie. Het maatschappelijk bestel was gekenmerkt door zeer autoritaire, zoal niet absolutistische gezagsverhoudingen: van de Romeinse keizers, over feodale heren tot le roi soleil: de leider heeft een macht die naar het absolute neigt, en een goede onderdaan is een onderdaan die zich naar zijn wetten plooit. De oudtestamentische God heeft - niet verwonderlijk - heel wat dergelijke trekjes; ik verwijs hierbij naar de eerste lezing, met de voor ons vandaag toch wel shockerende passages.
En toch is er, ook in die eerste lezing, al die ethische bekommernis: de machtige mag zich niet eender wat permitteren. David was over de schreef gegaan, en als Jahweh dat in zijn represailles ook doet, dan is het voor de goeie zaak; om David op het rechte pad te brengen. Maar qua relatie God – gelovige blijft het fundamenteel bij het oude: degene die de wet niet heeft gehoorzaamd wordt gestraft, zo nodig met de dood van zijn kind. En dan dit kind, tenslotte: in dit verhaal is het zuiver een voorwerp van de wrake Gods. En ook omgekeerd, wanneer de profeet Elia, in het boek der Koningen, de zoon van een weduwe uit de dood doet herrijzen, is dit alleen om te bewijzen dat Elia wel degelijk de man van God is.
In geen van beide gevallen wordt het kind as such gezien om wie het is.

Vanuit de Joodse traditie bekeken, is de Jezusbeweging in belangrijke mate een vrij radicale godsdiensthervorming. De kern van deze hervorming ligt, naar mijn aanvoelen, in het afwijzen van de vormelijke en slaafse volgzaamheid ten overstaan van de wet – wat in se toch wel een vrij infantiele houding is -,  en dit, die afwijzing dus, ten voorde van een veel meer volwassen houding van het zich eigen maken van de wet, van de bepalingen van de tien geboden, in de eigen wil en persoonlijkheid. Het Pinksterverhaal is dan als het ware het brandpunt – haast letterlijk! – van deze ommekeer in de verhouding God-mens, in de houding ten opzichte van de ethiek. Jezus, als een nieuwe Mozes, brengt ons geen wet in steen gebeiteld, maar wel geschreven in het hart van de mens. Of hoe de letter van de wet wordt vervangen door de Geest van de wet – de Heilige Geest.

De impuls die daar werd gegeven heeft nauwelijks te overschatten consequenties:
Eerst en vooral zet God hier een historische stap terug: als de mens de wet in z’n hart moet inprenten, moet gaan zoeken, dan krijgt die mens ook meteen een ongeziene verantwoordelijkheid en autonomie: meer nog dan het Katholicisme heeft het Protestantisme deze lijn doorgetrokken en ligt daarom mee aan de grondslag van de secularisatie die vandaag alomtegenwoordig is, en aan de emancipatie ten opzichte van een verknechtend geloof dat sterk op gehoorzaamheid en schuldinductie was gebaseerd .
Een tweede consequentie is dan dat je het kind – geroepen om een verantwoordelijke volwassen te worden – niet langer onbeperkt in de zonder meer volgzame en gehoorzame rol kan vasthouden. Opvoeden tot verantwoordelijkheid is immers iets helemaal anders dan opvoeden tot gehoorzaamheid.

Dat brengt mij bij het kind in het Nieuwe Testament. Niet toevallig, maar het is wel revolutionair, plaatst Jezus het kind in het midden: wie niet wordt als de kleinste van dezen....
Waar het hier om gaat is het onbevangene, het receptieve, het ontvankelijke van het kind om zich de ethische norm eigen te maken. Ook de Vader-Zoon relatie, die centraal staat in de Christologie past in dit beeld. 
Maar vooral: de evangelies staan vol van voorbeelden van deze emancipatorische wending ten opzichte van de wet: bv. bij Marcus: “De sabbat is gemaakt voor de mensen, niet de mensen voor de sabbat”. Ook de hele bergrede is zulk een nieuwe lezing van de oude wetten: er is u gezegd... “ge zult niet dit of ge zult niet dat”,  maar ik zeg u....”het mag iets meer zijn, het moet van binnenuit komen”
In zijn bloedstollend “ wie zonder zonden is werpe de eerste steen”  haalt Jezus de veroordelaars op basis van de wet onderuit. Geheel in dezelfde lijn ligt het evangelie van vandaag.
Volgens de wet is de vrouw in kwestie schuldig... en dus afgeschreven. Maar de wet van het hart schrijft niemand af. Wat je ook gedaan hebt, ... of niet gedaan hebt (als werker van het elfde uur), wie je ook was of bent: je wordt nooit afgeschreven. Ik geloof dat het uiteindelijk nog goed komt met jou. En dit geldt  - a fortiori – ook voor de houding tegenover kinderen: opvoeden niet als “we moeten die lastige beestjes maar eens goed temmen”, maar als een jarenlang volgehouden geloof dat het goed komt. En dit is dan ook een ongemeen krachtige wending in de pedagogie. Deze visie schept ruimte voor fouten bij de jongere, voor zijn of haar noodzakelijke periode van trial en error. Immers, als wij geloven dat wij geroepen zijn tot in vrijheid  en verantwoordelijkheid doen van het goede, dan moeten wij ons met geloof en overgave inzetten voor het groeiproces van de jongere naar die vrijheid en verantwoordelijkheid. Misschien hebben we de indruk dat we vandaag met onze pedagogie er niet goed meer in slagen om ons Christelijk geloof door te geven.
Maar misschien is het wel zo dat vandaag, uiteindelijk, na al die eeuwen, de Christelijke inspiratie, het Pinkstergeloof,  doorgedrongen is tot in het hart van de pedagogie.
En dat de Geest op deze wijze dus een krachtige inspiratie kan zijn – en ook is – voor al wie bezig is met het opvoeden van jongeren, als ouder, als leerkracht, als grootouder, peter, meter, of gewoon als vriend.

Ik stel voor dat wij, ter afsluiting van de woorddienst, het gebed tot de Geest zingen:

Lied 649: “Kom in mij”

Na het Onze Vader:

Ook wij, volwassenen, moeten altijd opnieuw die ommekeer in onszelf bewerken: met mildheid voor onze eigen zwakte toch geloven dat wij kunnen opengaan in wijsheid en liefde – wij zingen lied 173:

Lied 173  “Laat uw aangezicht over ons lichten”

Na de communie: (kind)

Een mens is niet zomaar een dingetje, iets bloots.
Diep in dat dingetje verbergt zich iets groots.
Er woont een wonder in, iets ongelooflijk machtigs.
Een kind is méér dan alleen maar iets engelachtigs.
Ik weet niet wàt het is, dat niet, maar ik maak me sterk:
Een mensenkind is niet alleen maar mensenwerk.
(Toon Hermans)

504 “Lied aan het licht

Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of ergens al de wereld daagt”

 

 

------