------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




Kerstnacht 2003 op Filosofenfontein
“Een engel in de nacht”, deel 1

pater Marcel Braekers

Inleiding

Welkom in deze nacht waarin wij de geboorte van Jezus herdenken en herdenkend opnieuw beleven.

Iedere geboorte is een wondervol mysterie dat ons brengt aan een grens van niet meer weten, van verwondering en tederheid. Maar deze geboorte van Jezus was nog meer uitzonderlijk, want ook al was dit kindje een mens zoals wij, toch geloven wij dat God hier op een unieke en onachterhaalbare manier aanwezig was. We vieren het mysterie van de menswording van God en daarmee verbonden het mysterie van de mens die in overgave doordrongen wordt van goddelijkheid. Hoe kon en hoe kan dit ook vandaag plaats hebben? Hoe is het mogelijk dat God, die de Totaal Andere is, de Oneindige, onderscheiden van al wat aards is, in een mens kan geboren worden? En wie is wel die mens, die toch helemaal getekend door zijn lichamelijkheid en historische beperkingen, open kan staan voor God?

Vanaf het Oude Testament tot vandaag waren mensen altijd weer zo overweldigd door dit mysterie dat ze geloofden in het bestaan van een soort overgangsfiguur, die een brug legt tussen de goddelijke en de menselijke wereld: de engel. Het gaat dan niet om een geslachtsloos, frivool wezentje met vleugeltjes en krullende haren, maar om dat deel van God dat zich keert naar de aarde, het menselijk gelaat van God. Maar ook omgekeerd zijn er engelen van mensen. Mensen die in hun betrokkenheid, in hun gevoelige begaafdheid of door hun engagement iets laten zien van het goddelijke. Engelen van mensen die ons meenemen op hun weg naar oneindigheid.

In deze wondervolle nacht staan wij stil bij deze grens, aan het snijpunt van aarde en hemel, van God en mens. De lezingen die wij zullen horen vertolken ook deze verbinding. Het verhaal van een muziektherapeute, van een ontwikkelingswerker, en anderzijds de engelen die aan de herders melden waar heel dit geboorteverhaal van Lucas om draait: dat we God moet eren en zijn lof bezingen en dat er vrede zal zijn voor al de mensen die Hij liefheeft.

Hier bij de kerststal staat een tekening van een engel door Paul Klee, dezelfde als op uw blad staat. Toen Klee Nazi-Duitsland ontvluchtte, dacht hij vlug in Luzern burgerrechten te krijgen. Maar altijd waren er de papieren, de ondervragingen en argwanende verdenkingen, precies zoals vluchtelingen vandaag het ondervinden. Klee voelde zich ontredderd en stierf trouwens vlak voor hij erkend werd. In die tijd tekende hij dikwijls engelen. Nauwelijks enkele lijnen om de broosheid van hun bestaan weer te geven, niet wetend of ze hier nog thuis horen of elders.

Zend ons God die engel in de nacht. 

Gebed 

Wij komen ons warmen, God,
Hier aan uw licht.
Laat dag geboren worden uit duisternis
Het lieve, zachte licht van uw ontferming.
En omarm deze aarde met uw vuur
Waar zij in nacht verzonken is
En alle perspectief is uitgedoofd.
Gij hebt een mens naar uw hart, uw lieveling,
Onder ons verwekt.
Dat wij Hem mogen vinden
En zien in elkaars ogen.
Dat wij Hem mogen weerspiegelen als een licht
voor allen die wakker liggen in de nacht.
Jezus, uw mensenkind voor ons geboren.

Homilie

De Russische schrijver Leo Tolstoj schreef een verhaal met als titel ‘waardoor de mensen leven’. Daarin vertelt hij over een arme schoenlapper Semjon, die na overleg met zijn vrouw besluit een schapenpels te kopen tegen de barre kou. Ze hebben enkele roebels en Semjon gaat daarnaast nog naar de mensen die hem iets schuldig zijn. Maar niemand geeft iets, integendeel. Ze lachen hem uit en jagen hem weg. Helemaal ontmoedigd begint Semjon te drinken en verspilt zo een deel van het kostbare geld. Een beetje aangeschoten gaat hij met een bang hart naar huis, wetend dat er wat zal zwaaien. Hij komt langs een kleine veldkapel en ziet achter de muur een jongeman poedelnaakt in de sneeuw liggen. “Oei, denkt hij, die heeft nog meer gedronken dan ik” en bang maakt hij zich uit de voeten. Maar na enkele honderden meters begint zijn geweten te knagen. Hij keert terug naar de man, heeft hem zijn kaftan en trekt hem zijn overlaarzen aan en zo sukkelen ze naar huis. Zijn vrouw is natuurlijk furieus want in plaats van een schapenvacht heeft ze er een hongerige mond bij. Ze scheldt en roept, maar uiteindelijk laat ze zich toch vermurwen en zet de vreemde eten voor. En dan ziet ze voor het eerst de vreemdeling glimlachen.

De volgende dag moet Semjon wel iets met zijn gast doen en hij besluit hem het vak van schoenlapper aan te leren. Michalja, zo heet de vreemdeling, is echter zo vlug en handig dat het schoenlappershuisje een bloeiend bedrijfje wordt dank zij zijn stille en minzame hulp.

Op een dag stopt een chique slee en een voorname, maar brutale man stapt het huisje binnen en geeft een heel duur stuk leer af met de boodschap:”Indien je er mooie laarzen van maakt wordt je flink betaald en indien ze mislukken laat ik je vermoorden.” Michalja bekijkt de man en voor de tweede keer glimlacht hij. Hij begint te werken, maar o wee, in plaats van laarzen maakt hij sloefjes. Semjon wordt doodsbang en vreest al voor zijn leven. Maar op dat ogenblik stapt de voerman van de heer binnen en meldt dat bij zijn aankomst thuis zijn baas dood in de slee zat en zijn vrouw vraagt daarom sloefjes voor in zijn doodskist te maken.

Op een dag komt een vrouw met twee kleine meisjes binnen waarvan één mankt en ze vraagt voor hen schoentjes te maken voor het voorjaar. Michalja zit als gebiologeerd naar de meisjes te kijken. En dan begint de vrouw te vertellen dat deze meisjes niet haar eigen kinderen zijn, maar van een buurvrouw die in het kinderbed gestorven is. Enkele weken daarvoor kwam haar man om bij het vellen van bomen. En omdat haar eigen kindje enige tijd ervoor overleden was vroegen de mensen haar voor deze weesjes te zorgen. Maar eentje was gebrekkig omdat de moeder bij haar overlijden op haar had gelegen. Zo gaat het gesprek verder. En als de mensen rondkijken zien ze hoe uit de hoek waar Michalja zit licht schijnt. Die zegt niets maar voor de derde keer zit hij te glimlachen.

Als het gezelschap vertrokken is staat hij op, buigt voor zijn gastgezin en zegt: “Vaarwel, God heeft mij vergeven, vergeef ook gij mij nu.” En weer begint Michalja licht uit te stralen. “Ik straal licht uit, zegt hij, omdat God mij na mijn straf vergeven heeft. Drie keer heb ik geglimlacht, omdat ik drie dingen van God moest leren. Ik ben Michaël, de engel die God naar de aarde stuurde om de ziel van een vrouw te halen die in haar eentje beviel van een tweeling. En toen ze mij zag begon ze te huilen en smeekte mij haar te sparen. Ik was ongehoorzaam en keerde terug naar de hemel. En God verplichtte mij als een mens naar de aarde terug te keren om drie woorden te leren: ik moest leren wat er in de mensen leeft, wat de mensen niet gegeven is en waardoor ze leven. Zo kwam ik naakt in een koude winternacht op aarde. Ik besloot te gaan schuilen in een kapelletje, maar het was op slot. Toen zag ik een man mompelend en angstig voorbij lopen. Maar hij kwam terug en omdat ik naakt was heeft hij mij gekleed. Toen ik bij u thuis kwam zag ik een kwade, angstaanjagende vrouw, een en al dood was ze. Maar toen zag ze dat ik hongerig was en gaf ze mij te eten. En toen ze daar zo stond te kijken, zag ik God. En ik glimlachte. Toen leerde ik een eerste antwoord: dat er in mensen liefde is.

Toen later die man binnenstapte en kwaad het leer op tafel wierp, zag ik achter hem een kameraad staan, de doodsengel. En ik glimlachte omdat ik een tweede antwoord had geleerd: dat het mensen niet gegeven is te weten wat ze voor hun lichaam nodig hebben. Die man vergat wat belangrijk is.

En toen die vrouw haar verhaal vertelde en huilde om deze twee meisjes die als haar eigen kinderen waren geworden, kreeg ik een laatste antwoord op de vraag ‘waardoor mensen leven’.

“Toen ik mens was bleef ik niet leven doordat ik aan mezelf dacht, maar doordat er liefde was in een voorbijganger en in zijn vrouw en zij mij medelijden en liefde betoonden. De wezen bleven niet leven omdat men aan hen dacht maar omdat er liefde was in het hart van een andere vrouw en zij hun haar medelijden en liefde schonk. En alle mensen leven niet omdat ze aan zichzelf denken maar omdat er liefde tussen mensen is.

Ik heb nu begrepen dat het de mensen alleen maar lijkt dat zij leven door hun zorg om zichzelf, maar dat zij in werkelijkheid alleen door de liefde leven. Wie in de liefde eis, die is in God en God is in hen, want God is liefde. En de engel zong de roem van God en het huisje begon te trillen.” (p. 452)

De engel bracht niet alleen een boodschap van de overkant. In zijn hulpeloosheid deed hij mensen groeien tot engelen. In hun zuivere aardsheid werd wat weerloos en kwetsbaar is doordrongen van lichtheid. De engel als het naar ons toegekeerde gelaat van God leerde ons dat er vrede is voor de mensen die God graag ziet. In de tekst staat niet “vrede voor de mensen van goede wil”, want de eigenlijke vrede is een onverdiend geschenk van God. Maar anderzijds zijn er engelen van mensen die ons openen voor een aards licht waarin we een vermoeden krijgen van het oneindige. Op dat snijpunt van hemel en aarde, van God en mens staan wij in deze nacht te kijken, te wachten en te luisteren, opdat misschien de geboorte van het kind in ons diepste zelf zou mogen plaats vinden.

Slottekst: “De zeer oude zingt” (Lucebert)

Er is niet meer bij weinig
Noch is er minder
Nog is onzeker wat er was
Wat wordt wordt willoos
Eerst als het is is het ernst
Het herinnert zich heilloos
En blijft ijlings

Alles van waarde is weerloos
Wordt van aanraakbaarheid rijk
En aan alles gelijk

Als het hart van de tijd
Als het hart van de tijd           
(Verzamelde gedichten, p. 442)

------