22 maart 2020: 4e zondag van de vasten
Zien met de ogen van de Oneindige (Jo 9, 1-41)
Rik
Nuytten
Beste lezer,
U vindt hier een overweging bij twee lezingen
van de 4e zondag van de vasten, met daarbij twee
gebeden en twee liederen uit onze zangbundel.
Dat ze jou mogen meenemen op de weg van
gemeenschap met elkaar en van verbondenheid met
de Almachtige.
Laten we even stil worden, en enkele ogenblikken
in onszelf keren, om ons klaar te maken voor
onze ontmoeting met de Heer.
Gebed: (H.
Oosterhuis)
Soms
breekt uw licht
In mensen door
Onstuitbaar
Zoals een kind
Geboren wordt.
Gedenk de mens
Die wordt genoemd
Uw kind uw koninkrijk
Uw licht.
Geen duisternis heeft ooit
Hem overmeesterd.
Gedenk ons
Die als Hij geboren zijn
Eens en voorgoed
Die uit uw mond
Uw naam hebben gehoord
Die moeten leven
In de schaduw van de dood
Hem achterna
Inleiding op de
lezing
De eerste lezing is een mooi stukje uit het eerste
boek Samuel. De boeken Samuel beschrijven een
dramatische verandering in de organisatie van het
volk van Israël. Het was de tijd van de overgang
van het tijdperk van de Rechters naar de tijd van
de Koningen, een periode van onzekerheid waarin
anders moest gedacht en gehandeld worden.
De lezing vind ik toepasselijk op onze situatie
vandaag. Waar mensen gewoonlijk opkijken naar wat
sterk en schoon en populair is, kijkt God verder
en dieper, en roept Hij mensen die door anderen
niet gezien worden.
Ook in deze tijden van onzekerheid en verwarring
worden mensen uit de anonimiteit “geroepen” tot
dienst aan de gemeenschap.
Laten wij de lezing in stilte lezen, en dan even
mijmeren wie in onze omgeving een kleine David zou
kunnen zijn.
1° lezing: 1 Sam
16, 1b.6-7.10-13b
De HEER vroeg aan Samuel: ‘Hoe lang blijf je nog
treuren om Saul, die ik als koning van Israël
verworpen heb? Kom, vul je hoorn met olie en ga
voor mij naar Isaï in Bethlehem, want een van zijn
zonen heb ik als koning uitgekozen.’ Bij hun
aankomst viel zijn oog meteen op Eliab, en hij zei
bij zichzelf: Hij die daar klaarstaat is vast en
zeker degene die de HEER wil zalven. Maar de HEER
zei tegen Samuel: ‘Ga niet af op zijn voorkomen en
zijn rijzige gestalte. Ik heb hem afgewezen. Het
gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar
het uiterlijk, maar de HEER kijkt naar het
hart.’ Zo stelde Isaï zijn zeven zonen aan
Samuel voor, maar telkens zei Samuel dat dit niet
degene was die de HEER gekozen had. ‘Zijn dit alle
zonen die u hebt?’ vroeg hij. ‘Nee,’ antwoordde
Isaï, ‘de jongste is er niet bij, die hoedt de
schapen en de geiten.’ Toen zei Samuel tegen Isaï:
‘Laat hem hier komen. We beginnen niet aan de
maaltijd voordat hij er is.’ Isaï liet hem halen.
Het was een knappe jongen met rossig haar en
sprekende ogen. En de HEER zei: ‘Hem moet je
zalven. Hij is het.’ Samuel nam de hoorn met olie
en zalfde hem te midden van zijn broers. Van toen
af aan was David doordrongen van de geest van de
HEER. Daarna vertrok Samuel weer naar Rama.
Lied 267 Weer
staat een twijg van Jesse in bloei
Weer staat een
twijg van Jesse in bloei een oud, een nieuw
verhaal
van bijl en wortel
lang reeds gekend; verteld in elke taal.
De trotse boom
ligt neergeveld, een kleine wortelscheut
ontluikt.
In Jesses huis was
David nog jong hij telde nog niet mee
toen Samuel hem
zalfde tot vorst voor't volk van Israël.
De oudste broers
zijn ongeteld de kleine David wordt de held.
Maria trok met
Jozef haar man een telg uit Davids huis
naar Bethlehem de
stad van zijn stam, en baarde daar haar zoon.
Het trotse volk
leeft vruchteloos de rest van Israël draagt
vrucht.
Inleiding op de
tweede lezing
Wij kennen allemaal het verhaal van de genezing
van de blindgeborene. Het verhaal is geen
historische beschrijving, maar een symbolische
reflectie over hoe mensen komen tot geloof. Zoals
Marcel verleden week uitlegde, kenden de
leerlingen van Johannes de drie eerste evangeliën.
Deze voorkennis wordt hier gebruikt om op een
symbolische manier te beschrijven hoe mensen tot
diepere erkenning van God komen.
Joh 9, 1-41
Genezing van een blinde
In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf
zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen:
‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij
geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn
ouders?’ ‘Hij niet en zijn ouders ook niet,’ was
het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door
hem zichtbaar worden. Zolang het dag is, moeten we
het werk doen van hem die mij gezonden heeft;
straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen.
Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht voor
de wereld.’ Na deze woorden spuwde hij op de
grond. Met het speeksel maakte hij wat modder, hij
streek die op de ogen van de blinde en zei tegen
hem: ‘Ga naar het badhuis van Siloam en was u
daar.’ (Siloam is in onze taal ‘gezondene’.) De
man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam
kon hij zien.
Zijn buren en de mensen die hem kenden als
bedelaar zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd
zat te bedelen?’ De een zei: ‘Ja, die is het,’ en
de ander: ‘Nee, maar hij lijkt er wel op.’ De man
zelf zei: ‘Ik ben het echt.’ Toen vroegen ze: ‘Hoe
zijn je ogen opengegaan?’ Hij zei: ‘Iemand die
Jezus heet, maakte wat modder, streek die op mijn
ogen en zei: “Ga naar Siloam om u te wassen.” Ik
ging erheen, en toen ik me gewassen had kon ik
zien.’ Ze vroegen: ‘Waar is die man?’ ‘Dat weet ik
niet,’ zei hij.
Toen namen ze de man die blind geweest was mee
naar de farizeeën. De dag dat Jezus modder gemaakt
had en zijn ogen geopend had, was namelijk een
sabbat. Ook de farizeeën vroegen hoe het kwam dat
hij kon zien. En weer vertelde hij: ‘Hij heeft wat
modder op mijn ogen gedaan, ik heb me gewassen en
nu kan ik zien.’ Sommige farizeeën meenden: ‘Zo
iemand komt niet van God, want hij houdt zich niet
aan de sabbat,’ maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een
zondig mens zulke wondertekenen kunnen doen?’ Er
ontstond verdeeldheid. Daarop vroegen ze aan de
blinde: ‘Wat denk jij van die man? Het zijn immers
jouw ogen die hij genezen heeft.’ ‘Hij is een
profeet,’ was zijn antwoord.
Maar de Joden wilden niet geloven dat hij blind
geweest was en nu kon zien. Ze riepen zijn ouders
en vroegen hun: ‘Is dat uw zoon die blind geboren
zou zijn? Hoe kan hij dan nu zien?’ ‘Dit is onze
zoon,’ zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind
geboren, dat weten we zeker. Maar hoe hij nu kan
zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend
heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar.
Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.’
Dat zeiden de ouders omdat ze bang waren voor de
Joden, omdat die toen al besloten hadden dat ze
iedereen die Jezus als de Messias zou erkennen uit
de synagoge zouden zetten. Daarom zeiden de ouders
dus dat hij oud genoeg was en dat ze het hem zelf
moesten vragen.
Toen riepen ze de man die blind geweest was weer
bij zich. ‘Geef Gód de eer,’ zeiden ze, ‘die man
is een zondaar, dat weten we toch.’ ‘Of hij een
zondaar is weet ik niet,’ zei hij, ‘maar één ding
weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’ Ze
drongen aan: ‘Wat heeft hij met je gedaan? Hoe
heeft hij je ogen geopend?’ ‘Dat heb ik u toch al
verteld,’ zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt
u nog meer horen? Wilt u soms leerling van hem
worden?’ Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf
een leerling van hem! Wij zijn leerlingen van
Mozes. Van Mozes weten we dat God met hem
gesproken heeft, maar van deze man weten we niet
waar hij vandaan komt.’ De man antwoordde: ‘Wat
vreemd dat u niet begrijpt waar hij vandaan komt,
terwijl hij mijn ogen geopend heeft. We weten dat
God niet naar zondaars luistert, maar wel naar
iemand die vroom is en zijn wil doet. Dat de ogen
van iemand die blind geboren is geopend worden –
dat is nog nooit vertoond! Als die man niet van
God kwam, zou hij dit toch niet hebben kunnen
doen?’ Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een
en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze
joegen hem weg.
Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg:
‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ ‘Als ik wist wie het
was, heer, zou ik in hem geloven,’ zei hij. ‘U
kijkt naar hem en u spreekt met hem,’ zei Jezus.
Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij boog
zich voor Jezus neer. Jezus zei: ‘Ik ben in de
wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan
zullen zij die niet zien, zien en zij die zien,
zullen blind worden.’ Een paar farizeeën die bij
hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch
zeker niet blind!’ ‘Was u maar blind,’ zei Jezus,
‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u
kunt zien, en dus blijft uw zonde.’
Lied 573 Hij die
de blinden weer liet zien
Hij die de blinden
weer liet zien, hun ogen
kleur liet
ondervinden: is zelf het licht dat
ruimte geeft: ons
levenslicht, de Zoon van God.
Hij die de lammen
lopen liet, hun dode
krachten deed
ontvlammen is zelf de weg tot
waar geluk: ons
levenspad, de zoon van God.
Hij die de armen
voedsel gaf, met over
daad hen kwam
verwarmen is zelf het brood dat
honger stilt: ons
levensbrood, de Zoon van God.
Hij die de doven
horen deed, hun eigen
oren deed geloven
is zelf het woord dat
waarheid spreekt:
het levend woord, de Zoon van God.
Enige
overwegingen:
Ter verduidelijking van het verhaal hier enkele
handvatten, die kunnen helpen om de symboliek
beter te kunnen vatten.
Ten eerste was de gemeenschap waar Johannes voor
schreef verdreven uit de synagoge (als ketters) en
werden zij door de farizeeën (die nu de leiding
hadden genomen van de joodse praxis) agressief
weggejaagd.
Jezus wijst de gedachte af dat iedere handicap of
ziekte het gevolg is van een persoonlijk falen,
van jezelf of van je ouders. Ik denk dat vandaag
nog vaak zo gedacht wordt: mensen wijten ziekte of
tegenslag aan een ongezonde levenswijze, of
onvoldoende inzet, of persoonlijk falen. Wat Jezus
doet is veel bevrijdender. Hij maakt duidelijk dat
het kwaad niet door God komt, maar dat mensen
kunnen helpen het verschil maken om met het kwaad
om te gaan.
De actie van het maken van modder met speeksel
verwijst naar de scheppende kracht van God, die de
mens maakte uit modder. Denk aan het
scheppingsverhaal in Genesis.
Siloam betekent “de gezondene”. De symboliek is
duidelijk: Jezus is de gezondene.
Het verdere verhaal gaat over de uitsluiting van
de man die genezen werd, omdat hij zijn geloof
sterker en sterker uitdrukt. De ouders
distantiëren zich van hem uit schrik voor de
reactie van de gevestigde orde.
Handelen wij soms niet gelijkaardig als we het
nalaten over ons geloof te getuigen? Geloof
is een privézaak, wordt dan misschien een
excuus… Hierover reflecteren, kan een
aanloop vormen voor de denkdag later in het jaar.
In het hele dispuut met de Farizeeën staat het
“zien” centraal. Johannes bedoelt hier het zien
met de betrokkenheid
van de Oneindige: “Ik heb het lijden van
mijn volk gezien”. Dat staat in contrast met het
rigoureus naleven van regels, en deze manier van
leven beschouwen als de juiste manier om met God
om te gaan. Volgens Jezus ben je dan nog altijd
blind. Het is dus zaak om “anders” te
kijken. Kijk voorbij het nabije, zie
de kracht van de Onnoembare, en erken dat Jezus
ons daarbij een leidraad kan zijn.
Misschien is deze tijd van afzondering een goede
gelegenheid om in dit vertrouwen te groeien. Laten
wij leven in het Licht van de Heer.
Afsluitend gebed
God
van liefde,
in de verstilling van dit uur
ontvallen ons
houvast en zekerheden
waarmee we ons omringen.
Doorheen de nacht
van twijfel en van leegte
moet een mens –
de lange weg door de woestijn –
om op een dag
de kracht en
zegening te kennen
van uw vereeuwigd woord:
'Ik zal er zijn.'
Geef ons die vaste grond
opdat wij in beproeving staande
blijven.
En schep in onze ziel
de ruimte die nodig is,
om oog in oog met lijden
zelf onvoorwaardelijk nabij te
zijn.
Kris Gelaude, “Voor wie
bidden wil”. P.77
Op het
intentiekaartje van de 4de zondag van de vasten
staat : “Welke positieve dingen verbazen mij?”
Ik zie de affiche van broederlijk Delen voor mij:
“Je deelt
dromen, een glimlach, lief en leed, de toekomst”
Ik vrees in herhaling te vallen maar lief en leed
delen in deze coronatijden is zo overal aanwezig.
Zoveel mensen zetten zich vandaag in voor de meest
kwetsbaren, van gezondheidszorg, uiteraard, tot
voedseldistributie, post, huisvuildienst, koks,
media, verantwoordelijke politici, buren, enz.
Het is hartverwarmend.
“Delen
doet goed. Ook met het Zuiden.” Dit staat
ook op de affiche.
Het Zuiden lijkt wel van de aardbol verdwenen. Hoe
zou het in Afrika zijn? We horen niets meer van
Oost-Congo. Hoe stellen de mensen het ginder? En
de vluchtelingen in Syrië, Turkije, Griekenland…
Ze lijken vergeten nu iedereen zo begaan is in de
eigen regio.
“Je deelt de
toekomst;”
Mensen hebben nu meer tijd om na te denken, worden
gedwongen creatieve oplossingen te zoeken. Nu we
teruggeplooid worden op familie en gezin komen er
kansen om te beseffen waar het echt om draait, om
te realiseren wat ons echt gelukkig maakt. We
leren doodgewone dingen terug waarderen, te
beginnen met een goede gezondheid.
“Het gaat niet
om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het
uiterlijk, de Heer kijkt naar het hart.”
Zo lezen we deze zondag in 1 Sam 16, 1-17 bij de
keuze voor David om Saul als koning op te volgen.
Een keuze uit onverwachte hoek, een onopvallende,
stille werker die doet wat van hem verwacht wordt.
In deze periode komt het beste in de mensen naar
boven, laat ons hierop vertrouwen en hoopvol
vooruitkijken.
M.Verdonck
|