------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------






3e zondag van de Advent (2018) – verwachtend uitzien

 

Openingszang 274, 1 – 3

Gebed

Wek uw kracht en kom.
Gedenk uw woord van trouw:
Dat Gij zult komen,
Komen bevrijden.
Gij in dromen gevreesd,
In wanen een doodsgod –
Dichtbij, lieve naam,
In Jezus uw Kind.
Ik zal zijn, zegt Gij,
Richt op je ziel.
Hef je hoofd omhoog,
Vrees niet, zegt Gij.
Wees onze genezer.
Leg op ons uw handen,
Opdracht en zegen,
Vandaag en morgen.
Door Jezus uw knecht
Door Jezus uw mens
Uw gerechte –
Kome wat komt.    
                                           (H. Oosterhuis)

 

Begroeting

Welkom in deze Adventstijd – de sterke tijd waarin wij verlangend uitzien naar God die zich in menselijkheid aan ons toont. Elk jaar weer spreken we over Advent, ad-venire, of het naderen van God. Maar blijft het allemaal niet steken in wat holle, afgesleten woorden? Ik was deze week getroffen door een mooie tekst die ik in het brevier las. Het is een tekst van Anselmus van Canterbury geschreven in de 12e eeuw en toch zo actueel. Het is een tekst die helemaal past in deze sfeer van winter en Advent. Ik plaats hem tegenover de lezing van deze zondag uit een brief van Paulus aan de christenen van Filippi. Tussen de twee lezingen zingen we dat prachtige ‘Rorate coeli’ nr. 202.

 

Uit het boek ‘proslogion’ van Anselmus van Canterbury (+ 1109)

Heer mijn God, leer mijn hart waar en hoe ik U moet zoeken, waar en hoe ik U kan vinden. Heer, indien U niet hier bent, waar moet ik U zoeken in uw afwezigheid? Indien overal bent waarom zie ik dan niet uw aanwezigheid? U verblijft ongetwijfeld in ‘ontoegankelijk licht’, maar waar is dat licht? Hoe kan ik ‘ontoegankelijk licht’ naderen? Of wie zal mij leiden en brengen naar daar waar ik U kan zien? En verder: via welke tekenen en in welke gedaante zal ik u zoeken? Ik heb U nooit gezien, God, ik ken uw aangezicht niet.

O allerhoogste God, wat moet deze banneling zo ver van U? Wat moet uw dienaar doen nu hij gekweld wordt door liefde tot U en zover weg van U woont? Hij verlangt om U te zien, maar uw gelaat is te ver van hem. Hij verlangt U te zien, maar uw verblijf is ontoegankelijk. Hij streeft ernaar U te zien, maar kent uw gelaat niet.

Heer, uw bent mijn God maar nooit heb ik U gezien. U hebt mij geschapen en herschapen, U hebt mij alle goede dingen gegeven die ik bezit, en toch ken ik U niet. Ik was geschapen om U te kunnen zien en toch heb ik niet bereikt waarvoor ik werd gemaakt. Hoelang Heer blijft dit duren? Hoelang zult U ons vergeten? Hoe lang zult U uw aangezicht afkeren van ons? Wanneer zult U naar ons omzien en ons horen? Wanneer zult U onze ogen doen oplichten en zult U uw gelaat tonen? Wanneer zult U zich aan ons geven?

Zie ons, Heer, luister naar ons en verlicht ons, toon ons uw ware zelf. Geef Uzelf opnieuw weg aan ons, zodat het goed met ons gaat want dit leven zonder U is zo leeg. Heb aandacht voor onze inspanningen en ons verlangen naar U, want zonder U zijn we krachteloos.

Leer mij hoe ik U moet zoeken maar toon U wanneer ik zoek. Want ik kan U niet zoeken als U mij niet onderricht, ik kan U niet vinden als U zich niet vertoont. Laat mij U zoeken in mijn verlangen en U verlangen in mijn zoeken. Laat mij U vinden in mijn liefde en U beminnen in mijn zoeken.

Lied 202, 1 - 2 + aansteken van de Adventskaarsen

Filippenzen 4, 4 – 7

Lied 202, 3 – 4


Homilie

‘Uw vriendelijkheid moet bij alle mensen bekend zijn. De Heer is nabij, wees onbezorgd.’ De aansporing van Paulus is zo verschillend van de verlatenheid waarin Anselmus zich voelt gedompeld. Misschien zijn beide gevoelens terecht en kunnen ze tegelijk naast elkaar bestaan - de blijde zorgeloosheid en de leegte - en horen beide thuis in ons hart. Bedenk daarbij dat Paulus zijn brief midden de jaren 50 na C. schreef, dus een hele tijd vóór Mattheüs de Bergrede opstelde met daarin de oproep tot onbezorgdheid. Het geeft het vermoeden dat het blijkbaar om een basishouding ging die ondanks alle moeilijkheden overal leefde en in het centrum stond van de eerste christenen. Onbezorgdheid omdat men wist dat de Heer nabij is. Merkwaardig hoe het leven zo kon evolueren dat die onbezorgdheid verloren ging en plaats maakte voor het gevoel en de herkenbare klacht van Anselmus.

Voor de eerste christenen was de Advent heel concreet. Ze verwachtten elk ogenblik de terugkeer van de gestorven Jezus en daarmee ook het einde van de wereld. Met dat in zijn achterhoofd schrijft Paulus even rustig en zelfzeker: wees niet bezorgd. Voor ons, angstige en onzekere mensen, is dat nauwelijks in te denken.

Maar toen die verwachting niet meer klopte ontstond een heel nieuwe houding. De komst werd iets spiritueel en daarmee ook een probleem: hoe kan een verspiritualisering van de Advent overeind blijven als de verwachting van dat concrete uur wegvalt maar men toch steeds dezelfde woorden blijft herhalen? Als in de liturgie voortdurend gezongen wordt over de komst van de Heer, over de nacht die ten einde loopt, de tijd tussen licht en donker waarin we zullen uitzien, heeft die taal dan nog betekenis? Gaat niet heel die verwachtingssfeer over de hoofden van mensen heen?

In een mooi boekje van de Noorse trappist Erik Varden las ik:

Indien hij zorgzaam leeft is het leven van een monnik een plaats van transformatie. De woestijnvaders beschrijven hoe het hart van een monnik aanvankelijk is vermorzeld, daarna geopend om vervolgens via een heel proces te genezen. Het begint dan te groeien tot een punt dat het heel de wereld omvat en haar toestand in zijn geest opneemt en die wereld terugroept tot dankbaarheid in God. Het hart van de monnik dat zich ent op Christus is een tent van ontmoeting. (In: The Shattering of Loneliness, p. 10).

Wat Varden schrijft over de monnik geldt voor ieder christen. We moeten een proces doormaken van verlatenheid en blindheid in de hoop te genezen, om uiteindelijk geheeld heel de wereld in ons hart op te nemen en hem met al zijn vragen en onrechtvaardigheden te plaatsen voor Gods aangezicht. Het is een weg van verlatenheid en afzondering naar verbondenheid. Advent begint met het aanvaarden dat eenzaamheid onze uitgangssituatie is in de hoop of de verwachting dat die grens doorbroken wordt en je contact krijgt met de Grond die aan alles leven geeft. Onbezorgd is de mens die zich door en door geborgen weet in Gods omarming ook al voelt hij zich tegelijk eenzaam. Eer we die onbezorgdheid bereiken hebben we een lange weg te gaan waarbij we onze grenzen of muren geleidelijk afbreken. Elke gelovige zou, aldus Varden, een proces moeten doormaken totdat zijn hart een tent van ontmoeting wordt waarin heel de wereld met al zijn tegenstellingen thuis komt.

Slecht dan is er plaats voor een waarachtige Advent als een aankomen van de Heer dat niet alleen maar mijn kleine persoon raakt, maar een proces op gang brengt waardoor in onze wereld gerechtigheid groeit. Een transformatie waardoor ademruimte komt en de wereld een stukje geopend en geheeld wordt als eerste aanzet naar engagement en heling.  

 

Groot dankgebed 160

 

Na de communie lied 221

 

Slot:

Vandaag wordt in alle kerken een omhaling gedaan voor kinderen in armoede. Heeft de oproep van Johannes in de context van zijn tijd ook voor ons betekenis? Aan de uitgang wordt u een zakje aangeboden waarin u een bijdrage kunt geven.

 

Lezing uit het evangelie: Lucas 3, 10 – 14


Hernemen van openingsgebed


 

 

 

------