------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------





27 mei 2018: Drievuldigheidszondag - (Matt. 28, 16-20)

                       Aanwezigheid

Geert Craps

Om te beginnen: lied 104: ”Gegroet en gezegend”

Inleiding


Dit is een hele moeilijke viering voor mij, omdat ik eigenlijk moeite heb om het begrip Drievuldigheid te vatten. Meer nog: ik zie er eigenlijk het nut niet van in. Waarom zouden we energie steken in het snappen van een filosofie die gaat over drie personen die een God zijn, wat heeft dat nu met mijn leven als mens te maken?

In de hoop daar wat inzicht in te krijgen heb ik een tijdje terug het boek How Jesus became God gelezen van de Amerikaanse theoloog en historicus Bart Ehrmann. In dat boek beschrijft Ehrman hoe de basis van het idee van de Drievuldigheid wordt gelegd in de eerste twee eeuwen, waarin de hoofdvraag onder theologen is: Is Jezus God, of beter gezegd: vanaf wanneer is Jezus "goddelijk" geworden?

Ehrmann schetst hoe de gedachte dat Jezus al altijd God is geweest (het Woord is Vlees geworden, de eeuwige is geïncarneerd) zich heeft ontwikkeld in stadia, die zelfs in tekstpassages in het Nieuwe Testament terug te vinden zijn. Sommigen dachten aanvankelijk dat Jezus goddelijk is geworden door zijn dood en verrijzenis: daarvoor was hij gewoon een mens. Voor latere gelovigen werd hij Goddelijk vanaf zijn doopsel in de Jordaan, anderen dachten vanaf zijn geboorte, en voor nog latere gelovigen bestond hij zelfs al van voor de schepping van de wereld als God zelf.

Die laatste strekking heeft het gehaald in de uiteindelijke discussies in het concilie van Nicea, waarbij keizer Constantijn een poging deed om zijn hele rijk te verenigen, door iedereen te forceren inhoudelijk hetzelfde geloof aan te hangen. Resultaat: wij geloven nog steeds in de incarnatie, de idee dat de eeuwige God zich in menselijke gedaante is verschenen in Jezus. Kortom: het is een wat wereldvreemde discussie geweest, die uiteindelijk door een politicus is beslecht, deels met een politiek doel. Dus bleef ik het moeilijk hebben met de Drievuldigheid.

Toen las ik het evangelie van vandaag, en ik constateerde onmiddellijk dat die tekst bovenop die hele twijfel van mij over de Drievuldigheid, het echt allermoeilijkste idee verwoordt om te aanvaarden, als je de stap zet om gelovig te zijn.

Openingsgebed (Huub Oosterhuis, uit: Kom Bevrijden)

Zie in duisternis uw ontelbare mensen.
Zie hun goede wil, hun wanhoop, onmacht, schuld.
Zie allen die leven op aarde, nietig, onzeker.
En zie ons hier, dit huis vol mensen.

Zie in morgenlicht uw ontelbare mensen,
allen voor eeuwig geboren;
zie hun levenswil, hun daadkracht, hoop en vrees,
hun kleine grote liefde.
En zie ons hier, dit huis vol mensen.

Zie allen die leven op aarde, hun leven niet zeker,
arme, verworpene, vluchteling, vreemde,
zieken van lichaam, ontroostbare harten.
En zie ons hier, dit huis vol mensen.

Wees hier aanwezig,
Kom bevrijden.

Tussendoor: lied 703 “Hoe is uw naam”

Evangelie: Matt. 28, 16-20

De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg die Jezus hun had genoemd, en toen ze hem zagen, bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog. Jezus kwam op hen toe en zei: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’

Bedenkingen bij de lezing

De laatste zin van het evangelie is "Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld". Die bewering die de evangelist Jezus laat zeggen, vraagt voor mij een enorme sprong van vertrouwen: dat dat waar is, dat hij er altijd is. Ik heb daar een soort persoonlijke God-Na-Auschwitz-ervaring bij: de aanwezigheid van God is voor mij vaak meer een vraag dan een antwoord.

Eerst iets tussen haakjes dat de zaak al in een perspectief plaatst. De eerste lezing van vandaag volgens de liturgische kalender is een stuk uit Deuteronomium. We lezen ze niet voor vandaag, maar de laatste paar zinnen zijn tekenend voor de hele lezing, en voor het hele boek Deuteronomium trouwens: "Houd u altijd aan zijn wetten en geboden, zoals ik ze u vandaag geef. Dan zal het u en uw kinderen goed gaan, en zult u lang mogen leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal." Twee dingen daarin contrasteren met het evangelie van vandaag:

1. De God van Israël stelt zijn voorwaarden: als u zich houdt aan de wetten en geboden, dan zal het u en uw kinderen goed gaan. In het evangelie staan geen voorwaarden: "ik ben bij jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van de wereld."
2. De God van Israël is een exclusieve God: u en uw kinderen zijn het Israëlische volk, het land dat God u zal geven is het land Israël. Het is een belofte die tot vandaag door zindert, en een wrange smaak begint te krijgen, met zestig Palestijnse doden op de vooravond van Al Nakba. In het evangelie staat de opdracht om àlle volken tot leerlingen te maken, en daarbij zal hij àltijd aanwezig zijn. Overigens heeft ook die opdracht een wrange smaak. Onze handen zijn niet altijd schoon gebleven in de geschiedenis van onze bekeringsijver. Maar de God van Jezus is wel een universele God.

Het probleem is natuurlijk dat dit contrast met het oude testament de uitspraak "Ik ben met jullie" alleen maar nog moeilijker te aanvaarden maakt. Het uitzonderlijke dat ons geloof vraagt te aanvaarden is: de onvoorwaardelijke aanwezigheid van God bij iedereen. Dat contrasteert toch met je dagelijkse ervaring.

Een voorbeeldje.
In januari van dit jaar heeft het gezin van een goede vriend van mij een jonge Afghaanse vluchteling van 16 opgevangen. Mijn vriend vertelt me vaak over zijn pleegzoon, en wat die vertelt over wat hij heeft meegemaakt. Als hij dertien, veertien is, woont Rashid (deze naam is verzonnen omdat ik de anonimiteit van de asielzoeker wil behouden. Deze tekst komt op het internet, en zijn asielaanvraag loopt nog) met zijn moeder, zijn zussen en zijn oudere broer in een dorp in Afghanistan. Zijn oudste broer is bij de Afghaanse politie. De lokale Taliban-leiders bedreigen zijn broer: als die niet weggaat bij de politie, is zijn leven niet meer veilig. Zijn broer neemt ontslag bij de politie en begint een houthandel. Maar de Taliban zijn niet tevreden: ze beschuldigen zijn broer ervan informant te zijn van de politie. Op een dag komen ze de houthandel binnen, en ze nemen Rashid en zijn broer mee naar een soort cachot, waar ze worden opgesloten.
Na dagen van onzekerheid en slechte behandeling schieten de Taliban zijn broer neer waar Rashid bij is. Rashid kan ontsnappen, rent naar zijn dorp, waar zijn moeder en de dorpsoudsten hem helpen om weg te vluchten "naar het westen". Ze maken de Taliban wijs dat Rashid weggelopen is, dat ze er niets aan hebben kunnen doen. Rashid beseft dat nu geen terugkeer meer mogelijk is: dan brengt hij zijn moeder en het hele dorp in gevaar. Het is één verhaal van zovele levensverhalen van asielzoekers uit Afganistan, Syrie, Irak, Eritrea, … In totaal waren er in maart van dit jaar 1779 van die verhalen te horen in Brussel: zoveel mensen hebben toen asiel aangevraagd bij ons.

Ik ben met dit soort verhalen altijd verbijsterd over wat mensen elkaar kunnen aandoen: zowel wereldwijd in de landen waaruit mensen wegvluchten, als ook in ons land, waar het huidige vluchtelingenbeleid er van uitgaat dat asielzoekers in de eerste plaats een last zijn waar we een oplossing voor moeten vinden, in plaats van een hoop menselijke ellende die verlichting zoekt…. Ik snap het niet, en "Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld" klinkt voor mij dan niet geloofwaardig.

Op dit moment wordt Rashid opgevangen in het gezin van mijn vriend. Dat is helemaal niet gemakkelijk en idyllisch. Er spelen angsten, twijfels, trauma's. Maar het feit blijft wel dat Rashid opgevangen wordt, en zich wat meer op zijn gemak begint te voelen. Door de zorgen van mensen. Toen ik met Siska over deze toestand sprak, zei ze mij: dan is het toch heel simpel: "Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van de wereld" is een opdracht voor ons. Mijn frank viel eindelijk.

"Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld." Ons geloof blijft inderdaad een wereldvreemde theorie zoals die over de Drievuldigheid in de derde eeuw, als we niet erkennen dat onze God in deze wereld aanwezig moet worden gesteld. Op momenten van grote twijfel aan de aanwezigheid van God in de verwarde toestand waarin de mondiale samenleving zich bevindt, is het goed om voor ogen te houden dat elke zorgende mens een kleine kern van Gods aanwezigheid is.

Ons geloof blijft een theorie, als we niet erkennen dat in de mens Jezus die boodschap is gegeven. Het is de werkelijke, meelevende en meevoelende aanwezigheid van God zelf tussen al de mensen in Galilea en daarbuiten die het verschil heeft gemaakt: volledige menselijke aanwezigheid, die je in al je aspecten raakt, niet alleen intellectueel, maar emotioneel, fysiek, sociaal. "Brandde ons hàrt niet…" zeiden de mannen van Emmaus. De incarnatie, een van de basissen van de Drievuldigheid is dus het meest zinvolle geloofspunt dat we ons kunnen voorstellen: het spreekt ons van de aanwezigheid van Hem.

Ons geloof blijft een theorie als we die zoon-God niet ook zien als een oproep om zelf het goddelijke gestalte te geven. Als we niet zelf ten volle meelevend en meevoelend de God die liefde is realiseren, bij Rashid en al die andere mensen die ons pad kruisen. Ons geloof blijft theorie als we niet de geest van het Goddelijke zelf vorm geven. Als wij niet zelf ten volle in de wereld staan. De incarnatie als wezenlijke opdracht voor de mens.
Is dat een te grote opdracht? Het lijkt er wel op dat ons gevraagd wordt om zelf God te zijn. Bovendien is het een heel eenzame opdracht: moeten we echt zelf alle problemen van de hele wereld dragen? Het is zeker niet toevallig dat Jezus de zin collectief formuleert: "Ik ben met júllie": als gemeenschap kunnen we elkaar bemoedigen, aansporen, steunen. Als gemeenschap kunnen we mild zijn voor elkaar, en elkaars moeilijke momenten ondersteunen. Als gemeenschap kunnen we vragen om de aanwezigheid van de geest bij ons allemaal.

Dus toch Drievuldigheid: de geest van God samen aanwezig stellen, zoals zijn zoon. Als opdracht, als blik op de ander. Dan is hij bij ons, als dagelijkse ervaring, tot aan de voltooiing van deze wereld.

Offerande

Tafeldienst

We verzamelen rond het altaar, waar brood om met elkaar te delen klaar staat.

1. God aanwezig stellen
Bidden wij voor alles wat ons vandaag en deze dagen beweegt, onze zorgen, onze vreugdes over de aanwezige God. Iedereen die wil formuleert een eigen voorbede/gebed, en breekt daarbij een stuk van het brood. Door het breken van het brood maken we onze gebeden ook tastbaar en voelbaar voor elkaar: straks delen we al deze beden met elkaar.
Acclamatie bij elke voorbede: Keervers 153: “Verschenen is de mildheid”

2. Korte gedachtenis: waarom breken wij brood met elkaar? (naar Huub Oosterhuis, Gebeden en Psalmen, p. 130-131).

In dit brood dat we breken en delen met elkaar
gedenken wij de mensgeworden God Jezus.

Al had hij alleen maar de ogen van de blinde geopend,
maar was niet zelf het licht van deze wereld geworden:
het zou voldoende zijn geweest.

En als hij wèl het licht der wereld geworden was,
maar niet een mens was geweest in ons midden,
even sterfelijk en ongezien,
het zou voldoende zijn geweest.

Al was hij alleen maar een mens geweest,
en niet ons aller knecht geworden,
de minste der mensen, gekomen om te dienen,
het zou voldoende zijn geweest.

Maar hij is onze vrede geworden,
geest en leven, brood van ons leven,
En in de nacht van zijn lijden en dood
heeft Hij brood genomen en gebroken
en aan zijn vrienden gegeven met de woorden:
neemt en eet, mijn lichaam voor U,
doe dit tot mijn gedachtenis

Daarom breken wij dit brood, en delen het
met wie naast ons is, vriend of vreemde,

Hij leve in ons, hij moge leven in onze liefde.

Acclamatie: "Verschenen is de mildheid"

Onze Vader
Vredeswens

Communie

We geven elkaar het gebroken brood: we delen met elkaar

Communielied: 851 “Kleine psalm”

Slotbezinning: Psalm 132, in de hertaling van Huub Oosterhuis

Ik zal in mijn huis niet wonen,
ik zal op mijn bed niet slapen,
ik zal mijn ogen niet dichtdoen,
ik zal niet rusten, geen ogenblik
voordat ik heb gevonden:
een plek waar hij wonen kan
een plaats om te rusten voor
hem die God is, de enige ware.

Ik zal in mijn huis niet wonen,
ik zal mijn ogen niet dichtdoen,
ik zal niet rusten geen ogenblik
ik mag versmachten van dorst
tot ik gevonden heb:
een plek waar de doden leven
de plaats waar recht wordt gedaan
aan de verworpenen der aarde.

Mededelingen en zegen
Laten we elkaar alle goeds toezegenen.

Gebed vanwege de Wereldgroep

Hier zijn we dan, klaar om naar onze thuis te gaan.
Straks zien we hem weer: de ‘vluchteling’, de ‘immigrant’, de ‘vreemdeling’,
wellicht meer als een categorie, dan als een persoon.
Hij loopt tussen ons door, elke dag, elk uur…
weg van zijn land, zijn verwanten, zijn taal, zijn cultuur,
alleen met anderen, verdoofd,
zonder een eigen verhaal,
maar met een dossier, vol voorgekauwde, vertaalde en genoteerde verklaringen.
Zichzelf verloren in zijn verloren verhaal.

Ons leven is druk, veel te druk:
Van hier naar daar, zonder iets te vergeten.
Waar vind en neem ik dan de tijd om even stil te staan,
bij die ‘vreemdeling’ naast mij,
om te luisteren,
in zijn gebroken taal
naar zijn verloren verhaal.
                                    (Leopold)

------